dierkunde memolijst alles

0.0(0)
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/214

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Biology

1st

215 Terms

1
New cards
Cerebrum – cerebellum – medula – pons
Grote hersenen – kleine hersenen – verlengde merg : verbinding tussen ruggemerg en hersenen – brug van Varol : verbinding tussen de kleine en de grote hersenen.
2
New cards
Parasympatisch – sympatisch
Het parasympatisch zenuwstelsel beïnvloedt de organen zodanig dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen. Impulsen die via het parasympatische deel gaan, stimuleren de productie van verteringssappen, de darmbeweging, de omzetting van glucose in glycogeen in de lever, de verwijding van de bloedvaten naar het verteringsstelsel en de werking van de nieren. Ze verlagen onder andere de hartslag- en de ademfrequentie.

 

Het sympatisch zenuwstelsel bevordert afbraak in het lichaam. Onder invloed van het sympatisch zenuwstelsel is de afbraak groter dan de opbouw.  Effect: versnelling hartfrequentie, vertraging vertering, verwijding van bronchiën (stimulering van de ademhaling) en adrenaline-afgifte. Het sympatisch zenuwstelsel breng het lichaam in staat van paraatheid.
3
New cards
Sensorische adaptatie
Als een stimulus vaak aangeboden wordt, zal het sensorische systeem neurale adaptatie vertonen. Dat wil zeggen dat neuronen in dat sensorische systeem steeds minder actief worden. Bijvoorbeeld, neuronen in het auditief systeem reageren steeds minder als je hetzelfde geluid herhaaldelijk hoort
4
New cards
Onvolledige adaptatie – barreceptoren
Barreceptoren = rekgevoelige zintuigen in de wand van halsslagader en aorta; geven veranderingen in bloeddruk door aan de hersenstam; hierdoor worden prikkels niet volledig doorgegeven.
5
New cards
Retina – cornea
netvlies : lichtgevoelig vlies dat zich achter in het oog bevindt

hoornvlies : transparante membraan (dun vlies) aan de buitenoppervlakte van het oog.
6
New cards
Een derde ooglid
knipvlies : het biedt extra bescherming tegen verwonding van de ogen.
7
New cards
Lysozyme
Eiwit dat aanwezig is in speeksel, tranen en andere dierlijke vloeistoffen met een antibacteriële werking.
8
New cards
Trichromatisch zicht – dichromatisch zicht
Het menselijke oog kent een trichromatisch zicht; wil zeggen gevoelig voor de drie grondkleuren: rood, groen en blauw. Het waarnemen van kleuren is een functie van drie soorten kegeltjes in het netvlies.

 

Dichromatisch zicht : kleurenblind zijn voor rood en groen, wel blauw-violet en geel kunnen onderscheiden.
9
New cards
Een levendig oorspel
Beweging met de oren waarbij een dier gevoelens kan uiten, bijvoorbeeld angst, nieuwsgierigheid, …
10
New cards
Buis van Eustachius
verbinding tussen de middenoorholte en de keel-neusholte
11
New cards
Ganglion
een zenuwknoop =  een buiten het centraal zenuwstelsel (CZS) gelegen groep zenuwcellen (neuronen) met een onderling overeenkomende functie.
12
New cards
Synaps
verbinding tussen twee neuronen waar door middel van neurotransmitters prikkels worden overgedragen.
13
New cards
Neurotransmittor
signaalstoffen = chemische substanties welke een boodschap over kunnen dragen van neuron tot neuron. De neurotransmitter bevat deze boodschap en op deze manier is het lichaam in staat complexe functies uit te oefenen.
14
New cards
Receptoren
een ontvanger = cellen of weefselelementen die gevoelig zijn voor prikkels. De meeste receptoren maken een onderdeel uit van de zintuigen. De meeste receptoren liggen vooral daar waar de prikkels het organisme treffen, bijvoorbeeld in de huid en in bepaalde zintuigorganen zoals ogen, oren en neus
15
New cards
Effectoren
een uitvoerder = spieren of klieren die voor een gewenste reactie zorgen op een prikkel uit het milieu.
16
New cards
17
New cards
Lymfeoedeem
Lymfoedeem is een ernstige, medische aandoening. Een abnormale ophoping van eiwitten en vocht in het lichaamsweefsel als gevolg van een verstoord evenwicht tussen aan-

en afvoer van vocht
18
New cards
EPO
Erytropoëtine = hormoon geproduceerd door de nieren, dat nodig is vor de hematopoëse (aanmaak van bloedcellen) van RBC (in rode beenmerg)
19
New cards
Leptine
Hormoon dat bij de mens wordt afgegeven door vetcellen (vetdepots) en via bloed naar hersenen gaat, waar het het verzadingscentrum stimuleert (hongergevoel ) + heeft ook vele andere functies (energieregulerende effecten, ontstekingsreacties)
20
New cards
Releasing hormoon
Een hormoon (vanuit de hypothalamus) dat zorgt voor het

vrijkomenvaneenanderhormoon(indehypofyse)
21
New cards
De HPA-as
Hypothalamus – Pituitary (hypofyse) – Adrenal (bijnieren)

= systeem waarbij vanuit hypothalamus corticotropine- releasing horomone (bij stress) zorgt dat de hypofyse ACTH aanmaakt, wat werkt op de bijnierschors om glucocorticoïden

aan te maken
22
New cards
Gonadotropinen
geslachtshormonen
23
New cards
Anti-inflammatoir
Ontstekingsremmend

*Ontstekingen tegen gaan door werking WBC af te remmen (maar*

*vertragenhierbijookdegenezingvanwonden)*
24
New cards
Placenta
Moederkoek

= orgaan dat zorgt voor uitwisseling van voedingsstoffen en

afvalstoffentussendebloedsomloopvanmoederenfoetus
25
New cards
Dracht – lactatie – broedzorg
* Dracht = ontwikkeling vd foetus: bevruchting in eileider => naar uterus => innesteling in endometrium (hormonaal delicaat)
* Draagtijd = periode van ontwikkeling van een nakomeling, eindigt op geboorte
* Na geboorte: leveren van melk uit melkklieren, bij vrouwtjesdieren
* Verregaande broedzorg: zorgen voor nakomelingen
26
New cards
Gonaden
Geslachtsorganen (testes of ovaria) met als functie: vormen van gameten en geslachtshormonen
27
New cards
Karyogram
Chromosomenkaart = afbeelding waarin alle chromosomen

geordendzijnweergeven
28
New cards
Accessoire geslachtsorganen
Uitwendige genetalia, uterus, eileiders, vagina, zaadblaasjes, Cowperklieren, prostaat en penis

Groei en functie wordt gestimuleerd door geslachtshormonen Geheel van gonaden (testes + ovaria) + accessoire

geslachtsorganen=primaire geslachtskenmerken
29
New cards
Ovulatie
Eisprong = een follikel die groeit, rijpt en migreert naar de buitenzijde van de eierstok = follikel barst open en eicel komt

vrij
30
New cards
Follikel – corpus luteum
Follikel = blaasje in de ovaria waarin zich de ecel ontwikkelt Op de plaats van het follikel ontstaat na de eisprong een geel lichaam of corpus luteum = cellen met een geel pigment, luteale cellen, die progesteron produceren (als dier drachtig

wordt)
31
New cards
Oestrus
Bronst, tijdens deze periode zijn de vrouwtjes receptief
32
New cards
Anoestrus
Rustperiode tussen 2 opeenvolgende kweekseizoenen
33
New cards
Geïnduceerde ovulatie
Ovulatie gebeurt pas na paring/copulatie
34
New cards
Endometrium
Wand van de uterus/baarmoeder, baarmoederslijmvlies
35
New cards
Anovulatoir
Geen ovulatie (bronst tijdens de dracht komt regelmatig voor,

er is dan paring maar meestal geen ovulatie)
36
New cards
Superfoetatie
Uitzonderlijk kan er superfoetatie optreden waarbij het dier 2 x maal baart met enkele weken (of dagen: konijn, rat, muis) interval (omdat er paring heeft plaatsgevonden tijdens de

drachten wel ovulatie)
37
New cards
Partus
Baring (dat bestaat uit verschillende stadia: zie eerder
38
New cards
Colostrum
Biestmelk, melk dat vlak na de geboorte de 1ste dagen wordt geproduceerd (zeer rijk aan antistoffen, hierdoor passieve

immuniteit t.o.v. infecties)
39
New cards
Willekeurige spieren
Spier waarvan beweging gestuurd wordt door

somatisch zenuwstelsel
40
New cards
Onwillekeurige spieren
Beweging geregeld door autonome ZS
41
New cards
Hematopoëse
vorming bloedcellen (witte + rode + bloedplaatjes
42
New cards
Stamcellen
cel die in staat is om in een ander celtype te

veranderen
43
New cards
Endoskelet – exoskelet
Inwendig skelet (zoogdier)

Uitwendigskelet(schorpioen
44
New cards
Een gewricht
Een gewricht is een verbinding tussen

twee __botten__ waarbij beweging mogelijk is
45
New cards
Een pees
Een pees is een verbinding tussen een spier en een bot, waarmee de spieractiviteit op het bot wordt

overgedragen
46
New cards
Proximaal bot – distaal bot
Proximaal: naar de romp toe gelegen.

Distaal: van de romp weggelegen
47
New cards
Zoolganger
De hele voetzool van de voor- en achterpoten raken

de grond
48
New cards
Teenganger
Raken de grond met kootjes
49
New cards
Teentopganger
(hoefgangers) : raken alleen met de toppen van de

tenen (of een enkele teen) de grond
50
New cards
Aëroob – anaëroob
Celademhaling of aerobe dissimilatie in een mitochondrion, ATP wordt gegenereerd. door de biologische 'verbranding' van glucose.

 

Wanneer de zuurstof tijdelijk raakt opgebruikt, wordt glucose aëroob afgebroken.
51
New cards
Myoglobine – hemoglobine
myoglobine = eiwit dat O2 bindt; haalt O2 van hemoglobine uit bloed naar spier hemoglobine = eiwit in de rode bloedcellen zorgt voor transport van zuurstof en koolstofdioxide door het bloed
52
New cards
Glycogeen
een molecuul (polysacharide) waarin dieren energie

opslaan
53
New cards
Antagonisten
Een antagonist is een spier (of orgaan) met een tegengestelde werking aan die van een andere spier

(of orgaan)
54
New cards
Gameten – zygote –

conceptie
Voortplantingscellen – proces van bevruchting: zaadcel + eicel

–inwendigebevruchting
55
New cards
56
New cards
Lymfadenitis
Ontsteking van de lymfeklier
57
New cards
glycolyse
afbraak glucose tot pyrodruivenzuur

\
58
New cards
Neuronen
zenuwcellen; zorgen voor het ontvangen en verzenden van zenuwprikkels.
59
New cards
60
New cards
glycogenese
vorming van glycogeen wanneer er meer glucose is

dan er voor de ATP vorming nodig is
61
New cards
glycogenolyse
afbraak van glycogeen als het glucose gehalte te laag

is.
62
New cards
gluconeogenese
glucosevorming
63
New cards
homeostase
dynamisch (biologisch) evenwicht en negatieve

feedback
64
New cards
lipogenese
is een proces in de lever waarbij enkelvoudige suikers zoals glucose, worden omgezet in vetzuren. Deze vetzuren worden vervolgens, veresterd met glycerol, omgezet in triglyceride.
65
New cards
lipolyse
of vetverbranding is een fysiologisch proces dat plaatsvindt om energie op te wekken in het lichaam. Vetten (hetzij afkomstig uit voeding, hetzij opgeslagen in het lichaam) worden 'verbrand' en

omgezetinenergie(massa-energierelatie).
66
New cards
fermentatie
bacteriële vertering cellulose
67
New cards
pensflora
Doet aan:

a.       fermentatie (= bacteriële vertering cellulose)

eiwitaanmaak(wantweinigeiwitinvoeding)
68
New cards
Larynx – farynx
Strottenhoofd - keelholte
69
New cards
Trachea
Luchtpijp
70
New cards
Bronchus – bronchioli – alveoli
luchtpijptak-Longtakjes-longblaasjes
71
New cards
Bloedcapillairen
Zeer dun bloedvat (haarvat) met een wand, die bestaat uit door een dunne endotheellaag. Door deze dunne wand vindt uitwisseling van stoffen

tussen bloed en weefsel vloeistof plaats.
72
New cards
Epiglottis
Strotklep
73
New cards
Arteriën / venen
Slagaders- aders
74
New cards
Atrium/ventrikel/pericard
Boezem-kamer-hartzakje
75
New cards
Pulmonaire en systemische circulatie
Kleine bloedsomloop & grote bloedsomloop
76
New cards
Sinusknoop
De sinusknoop is de belangrijkste knoop van het hart. Hij ligt bovenin de rechterboezem. Vanuit de sinusknoop verspreiden de elektrische prikkels zich door het netwerk in beide boezemwanden. Dit leidt tot het samentrekken van de boezems waardoor het bloed in de kamers terechtkomt. De sinusknoop bepaalt het

aantal hartslagen per minuut en het ritme.
77
New cards
Het CVC
cardio-vasculair centrum
78
New cards
Sympatisch en parasympatische

werking
Stimulerend- remmend
79
New cards
Hematocrietwaarde
aantal bloedcellen tegenover het bloedvolume
80
New cards
Erythrocyten-leukocyten-

trombocyten
Rode bloedcellen- witte bloedcellen-

bloedplaatjes
81
New cards
Hemolyse
Hemolyse is het stukgaan van RBC. RBC hebben, afhankelijk van de diersoort, een levensduur van ongeveer 100 à 150 dagen. De milt vormt een reservoir voor RBC
82
New cards
Cellulaire ademhaling
Afbraak in lichaamcel. Vrijkomen:

⇨  Koolstofdioxide

⇨  Water

⇨  Warmte

Energie(voordecelwerking)
83
New cards
Intercelluliar en intracellulair vocht
Tussen cellen: weefselvocht & celvocht
84
New cards
Interstitium
Ruimte buiten cellen van weefsel
85
New cards
Immunologie
Studie van het afweer- of immuunsysteem
86
New cards
Fagocyteren – macrofaag
Fagocyteren. opnemen van bestanddelen dmv. fagocyten, cellen die kleine deeltjes kunnen omhullen en opnemen -Zeer grote

mononucleaire cel
87
New cards
Proteïnen
Eiwitten

\
88
New cards
Herbivoren
Planteters
89
New cards
Omnivoren
Alleseters
90
New cards
Carnivoren
Vleeseters
91
New cards
farynx
Mondholte + keelholte

\
92
New cards
adaptatie
Aanpassing van het organisme aan de leefomgeving

zodathetbetergeschiktis
93
New cards
allopatrisch
Populaties die gescheiden zijn door niet te leven in

hetzelfdegebied
94
New cards
amnioten
Taxonomische groep die voortkwam uit de amfibieën, die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een vlies rond eieren waardoor ze

\
geen water nodig hebben voor de voortplanting
95
New cards
analogie
Met dezelfde of gelijkende functie, overeenkomst

tussen2soorten?
96
New cards
antropologie
Menskunde, tak van wetenschap die de mens in al

zijnaspectenbestudeert
97
New cards
antropomorf
Lijkend op een mens, mensachtig

\
98
New cards
biodiversiteit
Biologische diversiteit, rijkdom aan soorten en/of

ecosystemen
99
New cards
carnivoor
Roofdieren, organisme dat dierlijk materiaal als

voedselgebruikt
100
New cards
cladistiek
Analysemethode om de evolutionaire relaties tussen

organismentebepalen