Looks like no one added any tags here yet for you.
een plein
une place
Niet te snel spreken aub!
Pas trop vite, s'il vous plaît!
Ik ga met het vliegtuig.
Je vais en avion.
Wallonië
la Wallonie
Ik woon in de Poststraat nummer zes.
J'habite rue de la Poste au numéro six.
kleren
des vêtements
aantrekken
mettre
een geneesmiddel
un médicament
een arm
un bras
een oog
un oeil
een oor
une oreille
ros
roux, rousse
een tuin
un jardin
een woonkamer
un living
een verdieping
un étage
een kast
une armoire
een zetel
un fauteuil
een bal (klein)
une balle
een bal (groot), een ballon
un ballon
een valies
une valise
de vakantie
les vacances
het turnen
la gym
een fiets
un vélo
Ik basket.
Je fais du basket.
Ik speel muziek.
Je fais de la musique.
Ik speel piano.
Je joue du piano.
Ik speel gitaar.
Je joue de la guitare.
Ik speel met de bal.
Je joue à la balle.
Ik speel voetbal.
Je joue au foot.
Ik speel met de kaarten.
Je joue aux cartes.
een bord
un tableau
une assiette
een blad
une feuille
een woord
un mot
een zin
une phrase
een tekst
un texte
een oefening
un exercice
leren
apprendre
kijken
regarder
vertellen
raconter
een boot
un bateau
rechtdoor
tout droit
Ik ga met de boot.
Je vais en bateau.
Ik ga met de fiets.
Je vais à vélo.
We vertrekken!
On y va!
de kassa
la caisse
open
ouvert
verkopen
vendre
Hoeveel kost het?
Ça fait combien?
Goedendag, meneer!
Bonjour, Monsieur!
Goedendag, juffrouw!
Bonjour, Mademoiselle!
blij
content, contente
sympathiek
sympa
goed
bon, bonne
bien
slecht
mauvais, mauvaise
mal
verliefd
amoureux, amoureuse
houden van
aimer
bedankt, dank u
merci
hartelijk bedankt
merci beaucoup
dank u (wel)
merci bien
alstublief
s'il vous plaît
a.u.b.
s.v.p.
alsjeblief
s'il te plaît
pardon, sorry
pardon
excuseer mij, sorry
excusez-moi
gelukkig
heureux/heureuse
ongelukkig
malheureux/malheureuse
droevig, triestig
triste/triste
Gaat het?
Ça va?
Het gaat goed.
Ça va bien.
En met jou?
Et toi?
En met u?
Et vous?
Hoe gaat het?
Comment ça va?
Dag!
Salut!
Tot (weer)ziens!
Au revoir!
Tot morgen!
À demain !
Tot binnenkort!
À bientôt!
Neen, dank u!
Non, merci!
Graag gedaan! Zonder dank!
De rien!
Ik voel mij gelukkig.
Je suis heureux (heureuse).
Ik ben bang! Ik heb schrik!
J'ai peur!
Bravo!
Bravo!
't Is tof!
C'est chouette!
Geweldig!
Formidable!
Gelukkige verjaardag!
Bon anniversaire!
Akkoord!
D'accord!
Het is interessant!
C'est intéressant!
een groente
un légume
een sla
une salade
een tomaat
une tomate
een wortel
une carotte
een paddenstoel
un champignon
een stuk fruit
un fruit
een appel
une pomme
een peer
une poire
een banaan
une banane
een sinaasappel
une orange
een kiwi
un kiwi
een brood
un pain
een stokbrood
une baguette
een croissant
un croissant