Thematische woordenschat 4

le service

dienst

la direction

directie, leiding, bestuur

commercial(e) <-aux>

commercieel

le département

afdeling

le service (des) ventes

verkoopafdeling

le service (d')administration des ventes

verkoopadministratie

le service (de) marketing

marketingafdeling

le service après-vente (SAV)

dienst na verkoop

le service export(ation)

exportafdeling

être constitué(e) de

bestaan uit, samengesteld zijn uit

technique

technisch

le service de production

productieafdeling

le service (du) contrôle (de la) qualité

afdeling kwaliteitscontrole

contrôler

controleren

le service (des) achats

aankoopafdeling, inkoopafdeling

fournir

verschaffen, leveren

le service (du) magasin

magazijn

la logistique

afdeling logistiek

administratif (-ive)

administratief

le secrétariat général

algemeen secretariaat

le service comptable

boekhoudafdeling, boekhouding

le service du contentieux

juridische afdeling (in een onderneming)

un litige

een geschil

la réorganisation

reorganisatie

réorganiser

reorganiseren

la division

divisie

le service des études marketing

afdeling marktonderzoek

le service de l'exploitation

exploitatieafdeling

le service (de la) recherche et (du) développement (R&D)

afdeling onderzoek en ontwikkeling, research & development, R & D, O & O

le service des ressources humaines (RH)

personeelsdienst, human ressources, HR

l'approvisionnement

bevoorrading

approvisionner

bevoorraden

le contrôle de gestion

management audit (controle op organisatie en management)

le service (du) recouvrement

incassoafdeling

un mauvais payeur

wanbetaler

la sécurité (des biens et des personnes)

veiligheid (van personen en zaken)

le service du courrier

postafdeling, postkamer

le service de la reprographie

reproductieafdeling

le service du personnel

personeelsdienst

ORGANISATIESCHEMA

l'organigramme

organisatieschema, organogram

exercer

uitoefenen

être placé sous

staan onder

le président directeur général (PDG)

CEO

le conseil d'administration (CA)

vgl. raad van bestuur (niet: raad van beheer, beheerraad)

l'adjoint (-e)

adjunct

le directeur général (DG), la directrice générale

algemeen directeur

le directeur du marketing

directeur marketing

le directeur commercial

commercieel directeur

le directeur des ventes

directeur verkoop

être assisté de/ secondé par

bijgestaan worden door, ondersteund worden door

le directeur industriel

algemeen technisch directeur

le directeur technique

technisch directeur

le directeur des achats

directeur inkoop, - aankoop

le directeur financier, la directrice financière

financieel directeur

animer

leiden, aansturen

le/la chef

chef, hoofd, leid(st)er

l'employé(e) de bureau

administratief medewerk(st)er

l'ouvrier/ouvrière professionnel(le) (OP)

geschoold arbeid(st)er, vakarbeid(st)er

l'ouvrier/ouvrière spécialisé(-e) (OS)

ongeschoold arbeid(st)er

coordonner

coördineren

la hiérarchie

hiërarchie

hiérarchique

hiërarchisch

le fondé de pouvoir, la fondée de pouvoir

volmachthebber, mandataris

le/la secrétaire général(-e)

algemeneen secretaris

superviser

de supervisie hebben

le directeur d'exploitation

directeur/directrice, exploitatieverantwoordelijke

l'attaché de direction

stafmedewerker

le directeur d'usine

fabrieksdirecteur

l'acheteur, -euse

inkoper, inkoopster

le/la secrétaire de direction

directiesecretaris-directiesecretaresse

l'assistant de direction

directieassistent(-e)

le/la chargé(-e)

verantwoordelijke, gevolmachtigde

l'agent

agent, vertegenwoordiger, functionaris

le/la chef d'atelier

hoofd van de werkplaats

le contremaître/la contremaîtresse

ploegbaas, opzicht(st)er

le/la chef d'équipe

groepsleid(st)er, teamleid(st)er

FUNCTIES

le patron/ la patronne

chef, baas/bazin, hoofd

le dirigeant (-e)

directeur, bestuurder, leider

le cadre dirigeant

leidinggevend personeel, managers

le manageur, la manageuse

manager

le décideur, la décideuse

beslisser

la directive

richtlijn

directorial(e) <-aux>

directie-, van de directie

le, la gestionnaire

manager

le management

management

élevé(e)

hoog, bovenaan in de hiërarchie

(-)clé(s)

sleutel-

le supérieur, la supérieure

superieur, hiërarchisch overste, chef

le/la subordonné(-e)

ondergeschikte

compétent(e)

ter zake kundig, bevoegd

entrer dans la compétence de

ter zake kundig zijn

le ressort

domein, bevoegdheid, ambstgebied

le personnel d'encadrement

stafpersoneel, begeleidend personeel, staf

de service

dienst-, van dienst

déléguer

delegeren, afvaardigen

motiver

motiveren

l'efficacité f

efficiëntie

la gestion (d'entreprise)

bedrijfsbeheer