Dutch Language and Literature - Flashcards

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/61

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Vocabulary flashcards generated from lecture notes on Dutch language and literature.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

62 Terms

1
New cards

Stijlfiguur

‘Kunstig’ met taal spelen om een bepaald effect te bereiken, vaak in reclame, poëzie en toespraken.

2
New cards

Vergelijking

Een overeenkomst tussen twee of meer personen of zaken, vaak met woorden als, zoals of gelijk.

3
New cards

Metafoor

Vorm van beeldspraak zonder vergelijkingswoord, waarbij personen of zaken worden gecombineerd.

4
New cards

Personificatie

Dieren of levenloze voorwerpen worden als een persoon voorgesteld of krijgen menselijke eigenschappen.

5
New cards

Tegenstelling

Een contrast wordt duidelijk gemaakt: duur – goedkoop, veel – weinig, etc.

6
New cards

Overdrijving/Hyperbool

Een eigenschap wordt extra (overdreven) in de verf gezet.

7
New cards

Woordspeling

Een combinatie van woorden die een komisch effect veroorzaakt.

8
New cards

Eindrijm

Rijm op het einde van twee of meer woorden.

9
New cards

Alliteratie

De eerste klinkers of medeklinkers van twee of meer beklemtoonde woorden zijn identiek.

10
New cards

Kalendertijd

De periode waarin een verhaal zich afspeelt (bijv. prehistorie, toekomst).

11
New cards

Vertelde tijd

De duur van de gebeurtenissen in het verhaal (bijv. drie maanden).

12
New cards

Verteltijd

De tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen (bijv. vier pagina's of tien minuten).

13
New cards

Verteltempo

De verhouding tussen vertelde tijd en verteltijd.

14
New cards

Flashback

Teruggaan naar het verleden.

15
New cards

Flashforward

Vooruitgaan naar de toekomst.

16
New cards

Terugwijzing

Korte gedachte/herinnering.

17
New cards

Vooruitwijzing

Korte opmerking over wat nog gaat komen.

18
New cards

Aanbrengen

Iets voorstellen.

19
New cards

Aanzien

Vinden dat.

20
New cards

Achterhalen

Uitzoeken.

21
New cards

Associëren

In verband brengen.

22
New cards

Behoren tot

Deel zijn van.

23
New cards

Belichten

Uitleggen.

24
New cards

Beslechten

Beslissen.

25
New cards

De essentie

Het belangrijkste.

26
New cards

Omzetten

Veranderen.

27
New cards

Overeenstemmen

Kloppen met.

28
New cards

Overheersen

De baas zijn.

29
New cards

Het pleidooi

Verdediging.

30
New cards

Relevant

Belangrijk.

31
New cards

Structureren

Ordenen.

32
New cards

Verifiëren

Controleren.

33
New cards

Geografische ruimte

De plek waar het verhaal zich afspeelt (bijv. België, een dorp).

34
New cards

Sfeerscheppende ruimte

De beschrijving van de omgeving die de stemming maakt.

35
New cards

Sociale ruimte

De groep waar personages bij horen (beroep, afkomst).

36
New cards

Symbolische ruimte

De omgeving die symbolisch is voor gevoelens of een situatie.

37
New cards

Synoniem

Woorden met (bijna) dezelfde betekenis.

38
New cards

Antoniem

Woorden met een tegenovergestelde betekenis.

39
New cards

Hyperoniem

Een algemener woord dat andere woorden omvat.

40
New cards

Hyponiem

Een specifieker woord dat onder een algemener begrip valt.

41
New cards

Inheems woord

Een Nederlands woord van oorsprong.

42
New cards

Leenwoord

Een woord uit een andere taal overgenomen.

43
New cards

Vreemd woord

Direct overgenomen (bijv. smiley, spaghetti).

44
New cards

Bastaardwoord

Leenwoord met een Nederlands tintje (bijv. downloaden, interesseren).

45
New cards

Neologisme

Een nieuw bedacht of samengesteld woord (bijv. knuffelcontact, toetsenbordterrorist).

46
New cards

Vrij vers

Gedicht zonder rijm.

47
New cards

Lichaamstaal

Het uiten van emoties en boodschappen via mimiek, gebaren, houding, stemgeluid en oogcontact.

48
New cards

Aanhalen

Citeeren.

49
New cards

Aanzetten tot

Aansporen.

50
New cards

Afleiden

Concluderen.

51
New cards

Beschouwen

Vinden dat.

52
New cards

Betrekken bij

Deel laten zijn.

53
New cards

Constructief

Opbouwend.

54
New cards

Cursief

Schuingedrukt.

55
New cards

De impact

De invloed.

56
New cards

Omschrijven

Uitleggen.

57
New cards

Oproepen

Veroorzaken.

58
New cards

De situering

De plaats.

59
New cards

Typisch

Kenmerkend.

60
New cards

Verantwoorden

Uitleggen waarom.

61
New cards

Zich verhouden tot

Relatie hebben met.

62
New cards

Verrichten

Uitvoeren.