1/109
specifieke vocabulaire gebruikt door Catullus
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
angiportus
steeg
aqua
water
ardor
hartstocht; vuur
auris
oor
basium
kus
caelum
hemel
deliciae
lieveling, plezier
desiderium
verlangen
deus
god
digitus
vinger
divus
god
dolor
pijn; verdriet
flamma
vlam
lingua
tong
lumen
oog; licht
lux
licht
morsus
beet
mulier
vrouw
nepos
kleinzoon; nakomeling
nox
nacht
otium
vrije tijd; rust
passer
mus
quadrivium
kruispunt
rex, regis
koning
rumor, rumoris
gerucht
senex
oude man
sensus
gevoel; zintuig
sinus, us
schoot
signum
teken
solaciolum
kleine troost
urbs, urbes
stad
ventus
wind
vita
leven
vox, vocis
stem
acquiesco, acquiescere
tot rust komen; ontspannen
amo, amare
houden van, beminnen
aspicio, aspicere
zien; aanschouwen
audio, audire
horen; luisteren
credo, credere
geloven
demano, demanare
stromen
desino, desinere
ophouden
dico, dicere
zeggen; spreken
do, dare
geven
duco, ducere
leiden
eripio, eripere
ontrukken, wegrukken
excrucio, excruciare
pijnigen; martelen
exsulto, exsultare
opsringen van vreugde
fugio, fugere
vluchten
fulgeo, fulsere
schijnen
gestio, gestire
verlangen; zich verheugen
glubo, glubere
plukken; schillen
incito, incitare
opwekken; aanzetten
iocor, iocari
grapjes maken; spelen
lubet, lubere
behagen, bevallen
ludo, ludere
spelen
nolo, nolle
niet willen
obduro, obdurare
volharden, standvastig zijn
odi, odisse
haten
perdo, perdere
verliezen, vernietigen
perfero, perferre
verdragen
peto, petere
streven naar; vragen
rogo, rogare
vragen
scribo, scribere
schrijven
sedeo, sedere
zitten
sentio, sentire
voelen; merken
specto, spectare
kijken naar
sum, esse
zijn
supero, superare
overtreffen; overwinnen
taceo, tacere
zwijgen
tego, tegere
bedekken
teneo, tenere
vasthouden
tintinno, tintinnare
rinkelen; klingelen
torpeo, torpere
verstijven; verlamd zijn
valeo, valere
gezond zijn; vaarwel zeggen
video, videre
zien
videor, viderie
schijnen; lijken
vivo, vivere
leven
vollo, velle
willen
beatus
gelukkig; gezegend
candidus
stralend; helder
dulcis
zoet; lief
gravis
zwaar; ernstig
ille, illa, illud
die; hij, zij, het
magnanimus
grootmoedig
miser
ongelukkig; ellendig
multi
veel
obstinatus
vastberaden; standvastig
tristis
treurig; verdrietig
unus, unius
een; enkel
assidue
voortdurend
aut
of
cum + abl
met
cum + coni
wanneer; toen
et
en
iam
reeds; nu; inmiddels
Mi
voor miij, mij
ne + coni
niet; opdat niet
nec
en niet; noch
nimium
te veel; zeer
nunc
nu