Biologie 3 ASO – Kernbegrippen

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/119

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Flashcards in VOCABULARY-stijl met kernbegrippen uit de cursus Biologie 3 ASO, opgesteld in het Nederlands.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

120 Terms

1
New cards

Celkern (nucleus)

Celorganel dat het erfelijk materiaal (DNA) bevat en de genexpressie regelt.

2
New cards

Cytoplasma

Geheel van cytosol en celorganellen, exclusief de celkern.

3
New cards

Endoplasmatisch reticulum (ER)

Membranenstelsel voor synthese, opslag en transport; ruw ER draagt ribosomen, glad ER niet.

4
New cards

Golgi-apparaat

Stapels membraanzakjes waar eiwitten worden gemodificeerd, verpakt en getransporteerd.

5
New cards

Lysosoom

Blaasje met verteringsenzymen; breekt macromoleculen, bacteriën en oude organellen af.

6
New cards

Centriool

Cilindervormige structuur die tijdens celdeling het spoelfiguur organiseert.

7
New cards

Mitochondrium

Dubbelmembraan-organel waar aerobe celademhaling plaatsvindt en ATP wordt gevormd.

8
New cards

Ribosoom

Complex van rRNA en eiwitten dat mRNA vertaalt tot een polypeptideketen.

9
New cards

Microtubulus

Buisvormig eiwitfilament dat celvorm, transport en kerndeling ondersteunt.

10
New cards

Vacuole

Met vloeistof gevuld blaasje voor opslag en stevigheid; groot en centraal in plantencel.

11
New cards

Plastide

Dubbelmembraan-organel in planten; omvat chloroplast, chromoplast en amyloplast.

12
New cards

Chloroplast

Plastide met chlorofyl; plaats van de fotosynthese.

13
New cards

Chromoplast

Plastide met kleurpigmenten die bloemen en vruchten hun kleur geven.

14
New cards

Amyloplast

Kleurloze plastide die zetmeel opslaat, vooral in wortels.

15
New cards

Celwand

Starre buitenlaag rond plant- en bacteriecellen; geeft vorm en bescherming.

16
New cards

Celmembraan

Fosfolipiden-dubbel­laag met eiwitten; regelt transport in en uit de cel.

17
New cards

Fosfolipide

Vetmolecuul met hydrofiele kop en hydrofobe staarten; bouwsteen van membranen.

18
New cards

Cholesterol

Vetachtig molecuul in dierenmembranen; bepaalt vloeibaarheid en stabiliteit.

19
New cards

Membraaneiwit

Eiwit ingebed in of gebonden aan het celmembraan; functie bij transport of receptor.

20
New cards

Transmembraaneiwit

Eiwit dat volledig door de fosfolipide­laag heen steekt; vormt vaak kanaal of pomp.

21
New cards

Perifeer membraaneiwit

Eiwit dat losjes aan één zijde van het membraan is gebonden.

22
New cards

Glycoproteïne

Eiwit met suikerketen; betrokken bij celherkenning en signaaloverdracht.

23
New cards

Glycocalyx

Suiker­rijke laag aan de buitenkant van dierlijke cellen; dient als herkenningscode.

24
New cards

Prokaryoot

Eencellig organisme zonder echte kern; bv. bacterie.

25
New cards

Eukaryoot

Organisme waarvan cellen een kern en organellen bezitten.

26
New cards

Plasmolyse

Krimpen van plantencel­inhoud door waterverlies in hypertoon milieu.

27
New cards

Deplasmolyse

Opzwellen van plantencel­inhoud door wateropname in hypotoon milieu.

28
New cards

Diffusie

Passieve verplaatsing van deeltjes van hoge naar lage concentratie.

29
New cards

Gefaciliteerde diffusie

Passief transport via een kanaal- of carrier­eiwit.

30
New cards

Osmose

Diffusie van water door een semipermeabel membraan naar hogere opgeloste-stof­concentratie.

31
New cards

Actief transport

Transport tegen concentratie­gradiënt in, onder verbruik van ATP.

32
New cards

Endocytose

Opname van deeltjes via instulping van het celmembraan tot vesikel.

33
New cards

Fagocytose

Endocytose van vaste, grote deeltjes (bv. bacteriën).

34
New cards

Pinocytose

Endocytose van extracellulaire vloeistof en kleine moleculen.

35
New cards

Receptor-gemedieerde endocytose

Selectieve opname via receptoren die ligand binden.

36
New cards

Exocytose

Afscheiding van blaasjes­inhoud door versmelten met het celmembraan.

37
New cards

Na⁺/K⁺-pomp

ATP-afhankelijke pomp die 3 Na⁺ naar buiten en 2 K⁺ naar binnen transporteert.

38
New cards

Enzym

Biokatalysator (eiwit) die de activeringsenergie van reacties verlaagt.

39
New cards

Substraat

Molecule waarop een enzym inwerkt.

40
New cards

Activeringsenergie

Minimumenergie die nodig is om een chemische reactie te starten.

41
New cards

Sleutel-slotmodel

Specificiteit: enzym past alleen op zijn substraat zoals sleutel in slot.

42
New cards

Optimumtemperatuur

Temperatuur waarbij een enzym maximale activiteit vertoont.

43
New cards

Optimum-pH

Zuurgraad waarbij een enzym het actiefst is.

44
New cards

Denaturatie

Verlies van eiwitstructuur door hitte of extreme pH; werking valt weg.

45
New cards

Lipiden (vetten)

Hydrofobe biomoleculen opgeslagen als energiebron en bouwstof.

46
New cards

Verzadigd vetzuur

Vetzuur zonder dubbele bindingen; meestal vast bij kamertemperatuur.

47
New cards

Onverzadigd vetzuur

Vetzuur met één of meer dubbele bindingen; meestal vloeibaar (olie).

48
New cards

Emulgator

Stof (bv. zeep) die vet met water mengbaar maakt door micellenvorming.

49
New cards

Hydrofiel

Water­minnend; lost goed op in water.

50
New cards

Hydrofoob

Waterafstotend; niet oplosbaar in water.

51
New cards

Aminozuur

Bouwsteen van eiwitten; bevat aminogroep en carboxylgroep.

52
New cards

Peptidebinding

Koppeling tussen twee aminozuren met afsplitsing van water.

53
New cards

Eiwit (proteïne)

Polypeptide met specifieke driedimensionale structuur en functie.

54
New cards

Primair structuur

Specifieke volgorde van aminozuren in een polypeptideketen.

55
New cards

Secundair structuur

Ruimtelijke vouwing tot α-helix of β-sheet via waterstofbruggen.

56
New cards

Tertiair structuur

Kluvige 3D-organisatie van één polypeptide door waterstof- en zwavelbruggen.

57
New cards

Quaternair structuur

Samenvoeging van meerdere polypeptiden tot functioneel eiwit.

58
New cards

Monosacharide

Enkelvoudige suiker zoals glucose of fructose.

59
New cards

Disacharide

Suiker bestaande uit twee monosachariden, bv. sacharose.

60
New cards

Polysacharide

Keten van vele monosachariden, bv. zetmeel of cellulose.

61
New cards

Zetmeel (amylose/amylopectine)

Opslag-polysacharide in planten; energiebron voor mens en dier.

62
New cards

Cellulose

Structuur-polysacharide in planten; vormt celwand.

63
New cards

Water

Universeel oplosmiddel, temperatuurbuffer en reactiemedium in cellen.

64
New cards

Mineralen

Anorganische ionen die enzymwerking, osmotische druk en zuur-base evenwicht regelen.

65
New cards

Calcium

Macromineraal; bouwstof voor bot, reguleert enzymen en membraan­doorlaatbaarheid.

66
New cards

IJzer

Spoorelement; essentieel in hemoglobine voor zuurstoftransport.

67
New cards

ATP (adenosinetrifosfaat)

Energie­drager; hydrolyse tot ADP + Pi levert ≈ 30 kJ/mol.

68
New cards

Fotosynthese

Proces waarbij CO₂ en H₂O met lichtenergie omgezet worden in glucose en O₂.

69
New cards

Calvincyclus

Donkerreacties van de fotosynthese; CO₂-fixatie tot glucose in stroma.

70
New cards

Cellulaire ademhaling

Afbraak van glucose tot CO₂ en H₂O met productie van ATP.

71
New cards

Glycolyse

Anaërobe afbraak van glucose tot pyruvaat in het cytoplasma.

72
New cards

Krebs-cyclus

Cyclische oxidatie van acetyl-CoA in mitochondriale matrix.

73
New cards

Oxidatieve fosforylering

ATP-vorming via elektronentransportketen en protonengradiënt.

74
New cards

DNA (desoxyribonucleïnezuur)

Dubbelstrengs drager van erfelijke informatie; opgebouwd uit nucleotiden.

75
New cards

RNA

Enkelstrengs nucleïnezuur met ribose en uracil; types: mRNA, tRNA, rRNA.

76
New cards

Nucleotide

Base + ribose/desoxyribose + fosfaat; bouwsteen van nucleïnezuren.

77
New cards

Chromatine

DNA + histonen in ontspannen toestand in de kern.

78
New cards

Chromosoom

Gecondenseerd DNA-molecuul zichtbaar tijdens celdeling; bestaat uit chromatiden.

79
New cards

Chromatide

Één DNA-streng van een dubbel chromosoom; zusterchromatiden zijn identiek.

80
New cards

Nucleosoom

DNA-segment om acht histonen gewonden; basis van chromatine.

81
New cards

DNA-replicatie

Verdubbeling van DNA tijdens S-fase met DNA-polymerase.

82
New cards

Sense streng

Coderende DNA-streng met zelfde sequentie als mRNA (met T ipv U).

83
New cards

Anti-sense streng

Template-streng waarop mRNA wordt gesynthetiseerd.

84
New cards

Transcriptie

Synthese van mRNA op DNA door RNA-polymerase in de kern.

85
New cards

Splicing

Verwijderen van introns en aaneenvoegen van exons in pre-mRNA.

86
New cards

Translatie

Vertaling van mRNA-codons naar aminozuren door ribosomen en tRNA.

87
New cards

Codon

Tripletten van drie nucleotiden in mRNA die coderen voor één aminozuur.

88
New cards

Anticodon

Complementair triplet op tRNA dat codon herkent.

89
New cards

Mutatie

Permanente verandering in DNA; kan gen, chromosoom of genoom betreffen.

90
New cards

Puntmutatie

Wijziging van één basenpaar (substitutie, insertie, deletie).

91
New cards

Stille mutatie

Puntmutatie die hetzelfde aminozuur codeert; geen fenotypisch effect.

92
New cards

Missense-mutatie

Puntmutatie die leidt tot ander aminozuur in eiwit.

93
New cards

Nonsense-mutatie

Puntmutatie die een stopcodon introduceert; eiwit wordt verkort.

94
New cards

Insertie

Invoeging van één of meer basen in DNA-sequentie.

95
New cards

Deletie

Verlies van één of meer basen in DNA-sequentie.

96
New cards

Inversie

Omkering van een chromosoomsegment.

97
New cards

Trisomie

Genoommutatie met één chromosoom te veel, bv. trisomie 21 (Down-syndroom).

98
New cards

Crossing-over

Uitwisseling van chromatiden­segmenten tussen homologe chromosomen in profase I.

99
New cards

Homologe chromosomen

Chromosomenpaar met dezelfde genen, afkomstig van ieder ouder.

100
New cards

Diploïd

Chromosomenset met 2n; lichaamscellen van de mens (46).