1/7
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
reuk
In de neusholte zit het reukepitheel = slijmerig membraan dat verschillende receptoren voor verschillende soorten moleculen bevat → de mens heeft ongeveer 10 miljoen receptoren (best weinig, een hond heeft er 1 miljard). Mensen kunnen niet goed geuren onderscheiden.
Je ruikt iets doordat de moleculen van datgene wat de geur afgeeft door de lucht bij het reukepitheel terecht komen → het molecuul hecht zich dan in de receptor
Zodra de receptoren door de moleculen worden geactiveerd, gaat er een signaal via de reukzenuw zonder te kruisen naar de bulbus olfactorius (reukkolf) = deze zit aan de voorkant van de hersenen onder de frontale lobben.
Reuk is dus het enige zintuig dat niet kruist & dat niet naar de LGN/thalamus gaat → alle andere zintuigen wel
Porter et al, (2007) stelden dat geurlokalisatie mogelijk is doordat de neusgaten elkaar afwisselen bij het inademen, en dat dan de verschillen tussen de twee neusgaten wordt vergeleken → de docent gelooft dit niet dus wss niet heel belangrijk
geuradaptatie = na enige tijd ben je je niet meer bewust van geur; je raakt eraan gewend → na 1 sec is er al 50% adaptatie
kakosmie = het voortdurend waarnemen van vieze geuren
anosmie = geurverlies → teken van alzheimer, parkinson, covid. Hierdoor smaakt eten niet meer.
feromonen = geur die dieren/mensen afgeven om een partner aan te trekken → dit vergroot de kans op nageslacht. Bij mensen is het niet aangetoond, want het wordt mogelijk onderdrukt (door de pil)
Dieren/mensen kiezen een partner met een totaal andere geur dan zij zelf hebben → dit komt omdat de geur afkomstig is van genen die verantwoordelijk zijn voor het immuunsysteem, en als je dus een compleet andere geur afgeeft heb je ook een variatie van genen → variatie van genen is goed voor nageslacht
smaak
de mens heeft 4 smaakreceptoren:
zoet → voorkeur (zoet voedsel heeft calorieën en dat betekent energie)
zout → voorkeur (lichaam heeft zout nodig)
zuur → afkeer (soms schadelijk)
bitter → afkeer (soms schadelijke planten). Een kwart van de mensen proeft geen bitter. Er zijn veel onderlinge verschillen in het aantal receptoren voor bitter (de een heeft er meer dan de ander)
De verschillende receptoren werken in een vroeg stadium met elkaar samen zodat we complexe smaken ervaren als een geheel.
De voorkeur/afkeer voor de smaken is waarschijnlijk aangeboren, maar er is wel een sociaal leerproces waarbij mensen leren zuur & bitter te eten.
Er zijn 2 smaken waarvan het onduidelijk is of ze tot de elementaire smaakreceptoren behoren:
umami/MSG smaakversterker: komt uit azië uit sojabonen (sojasaus?) en geeft extra smaak → er lijken receptoren voor te zijn, maar het is niet duidelijk of dit aangeboren/aangeleerd is
vet: er lijken receptoren te zijn voor vet, maar sommigen zijn van mening dat je vet proeft door signalen uit de maag
smaakreceptoren zitten in smaakknoppen, die weer onderverdeeld zijn in papillen → een smaakknop (waarvan je er 2.000-10.000 hebt) bevat 50-150 receptoren en een papil bevat 0-100 smaakknoppen. Smaakkoppen leven ongeveer 10 dagen en worden dan vervangen.
2/3 van de papillen zitten op de tong, 1/3 zit in het strottenhoofd, het gehemelte en de keelholte
smaakadaptatie = in het begin worden smaken sterker ervaren → de smaak wordt steeds minder sterk
reuk & smaak werken met elkaar samen → Mozel et al. (1969) deden een studie waarbij ppn met een neusknijper smaken moesten herkennen → het bleek dat mensen zonder reuk moeite hadden om uitgesproken smaken zoals koffie, knoflook, abrikoos, etc. te identificeren
huid: tastzin
Tastzin is het detecteren van verandering in druk op de huid. Hier zijn 3 redenen voor:
haptische waarneming = voorwerpen herkennen door aanraking
lichamelijk contact/gevoel is een belangrijk element in sociale relaties (liefde, hechting, etc.)
sensomotoriek = het manipuleren van dingen; als je dingen wil oppakken bijv. → je weet dat je een klein voorwerp tussen duim en wijsvinger kan pakken, een grote doos moet je met twee handen pakken
drukreceptoren zijn niet gelijkmatig verdeeld over de huid → om dit vast te stellen heb je de tweepuntsdrempel: het vermogen om twee verschillende aanrakingen dicht bij elkaar als twee losse stimuli waar te nemen → hoe verder ze uit elkaar liggen, hoe makkelijker het is om de twee van elkaar te onderscheiden
druk heeft ook adaptatie = je went aan bepaalde druk
gevoeligheid van de huid gaat naar de somatosensorische cortex → specifiek naar de homunculus. Gevoeligheid van de huid hangt af van hoe groot dat gebied is op de homunculus
Er zijn 4 soorten drukreceptoren die bij verschillende soorten druk gaan vuren:
snelle verandering + precieze locatie (net onder de huid, bijv. vingers op toetsenbord)
snelle verandering + groot oppervlak (bijv. hand op schouder)
langdurige verandering + precieze locatie (als je voor lange tijd kleine dingen aanraakt, bijv. schrijven met een pen)
langdurige verandering + groot oppervlak (verplaatsingen, bijv. zitten/opstaan)
huid: temperatuur
2 soorten receptoren:
(te) warm
(te) koud
Deze receptoren reageren vooral bij snelle veranderingen → er is adaptatie bij een onveranderlijke situatie
Gevoeligheid voor de snelheid waarmee temperatuur verandert verklaart waarom een stuk metaal kouder aanvoelt dan hout bij zelfde temperatuur. (Bij metaal en hout van nul graden: Metaal voelt kouder aan omdat het de warmte geleidt en aan de huid onttrekt.)
huid: pijnperceptie
Pijn informeert ons over (dreigende) beschadiging van het lichaam → er zitten overal pijnreceptoren, behalve in de hersenen & haren.
pijnreceptoren = vrije zenuwuiteinden (dendrieten van neuronen)
nociceptie = weefselbeschadiging
Dit wordt geregistreerd door 2 typen zenuwbundels:
snelle signalen met goede lokalisatie (reflexen)
trage en langdurige pijn (bijv. bij een wond)
er is niet altijd een een-op-een relatie tussen nociceptie & pijn:
soms géén pijn na ernstige verwondingen (adrenaline)
pijn wordt soms verlaagd door aangename stimuli (als een kind pijn heet en je geeft een ijsje, is het vaak al beter)
locatie waar eerder pijn was kan weer opnieuw pijn doen, ookal is de verwonding weg
fantoompijn = de corticale representatie van het geamputeerde lichaamsdeel bestaat nog, en als die nog pijn registreert kan je dus nog pijn voelen ookal is het ledemaat weg
er zijn individuele verschillen in pijnervaring (de een voelt sneller pijn dan de ander)
pijnillusie: de Thermal Grill illusion → koud/warm/koud/warm geeft de illusie van brandende pijn zonder dat je echt schade hebt aan de hand
poortcontrole-theorie (Melzack & Wall 1965) = soms is het nodig om pijn te onderdrukken (bijv. in een gevaarlijke situatie) → dit gebeurt via een neurale poort waar pijn doorheen moet om de hogere hersencentra te bereiken → omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat de poort meer/minder opengaat
Pijnvermindering wordt geregeld door endorfine (wat de mens zelf aanmaakt) of drugs zoals morfine (medicijn)
kinesthesie & evenwicht
kinesthesie geeft informatie over de bewegingen van de ledematen → er zitten receptoren in de spieren/pezen/gewrichten die deze informatie doorgeven
proprioceptie = receptoren in de spieren/pezen/gewrichten die informatie doorgeven over de positie/evenwicht van de ledematen
evenwichtsgevoel ontstaat doordat het vestibulaire systeem in combinatie met kinesthetische signalen feedback geven aan de hersenen
Het vestibulaire systeem = evenwichtsorganen in het binnenoor. Het bestaat uit 3 semicirkelvormige kanalen met vloeistof erin (voor de 3 hoofdrotaties: ja, nee, en nek stretchen) + otolieten (die detecteren zwaartekracht → detecteert ook hoe je staat)
Het vestibulaire systeem werkt samen met het visuele systeem → het zorgt ervoor dat je gestabiliseerd bent in de wereld. Als deze twee niet goed samenwerken, dan wordt je duizelig
crossmodale integratie
wanneer het brein informatie uit verschillende zintuigen tegelijk moet verwerken → dit leidt soms tot betere prestaties, soms juist niet (de zintuigen kunnen elkaar versterken, maar ze kunnen elkaar ook in de weg zitten)
Bij het wegvallen van een zintuig worden de andere zintuigen gevoeliger. Dit komt ook door hersenplasticiteit = de hersenen kunnen zich aanpassen/herstructureren (bijv. bij blinden wordt V1 gebruikt om braille te lezen ipv te zien)
McGurk effect = bij een filmpje waarbij iemands lippen iets anders zeggen dat dat je daadwerkelijk hoort, denk je toch te horen wat de lippen zeggen → je “hoort” wat je ziet
synesthesie = vermenging van de zintuigen (je ziet bijv. bepaalde kleuren bij cijfers)
psychofysica
houdt zich bezig met de vraag hoe zintuigelijke capaciteiten kunnen worden gemeten
er is een absolute drempel = hoeveel je minimaal nodig hebt van een stimulus om hem te kunnen waarnemen
om dit (en de bovengrens) te vinden wordt de grenswaardenmethode gebruikt: de intensiteit van de stimulus wordt consistent verhoogd & verlaagd, totdat de ppn hem niet meer kan waarnemen. Bij deze methode heb je last van perseveratie & anticipatie
psychologen gebruiken de methode van constante stimuli: de intensiteit van de stimulus wordt random verhoogd & verlaagd rondom de drempelwaarde, en dan geeft de ppn aan wanneer hij de stimulus wel/niet kan waarnemen.
differentiële drempel = bepaalt het kleinste waarneembare waardeverschil tussen 2 stimuli → je krijgt steeds 2 stimuli die net van elkaar verschillen en de verschillen zijn groter of kleiner (het kleinste waarneembare verschil is de drempel). Dit heet ook wel de Just Noticable Difference (JND)
de JND hangt af van de grootte van de standaard (de “originele” stimulus waarmee je moet vergelijken)
de Weber-Fechner wet: delta i : i = constant (JND in procenten)
signaal detectietheorie = mensen hebben een criterium om te beslissen of een signaal wel/niet aanwezig is → soms worden hier fouten in gemaakt, omdat een stimulus altijd wordt verwerkt tegen achtergrondruis. Je hebt 4 mogelijke situaties: hit, miss, false alarm, correct rejection
sensitiviteit (d’ = d - prime) = hits - false alarms
criterium (bias, beta, waar ligt de “grens” van wel/geen signaal) = ja t.o.v. nee antwoorden