1/96
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
אבה
willen, toestaan (qal)
אבל (עַל)
rouwen (over) (qal/hitpa’el)
אלם
(schoven) binden (pi’el)
אמץ
sterk/moedig zijn (qal)
אנשׁ
zeer ziek zijn (nif’al)
ארח
reizen, onderweg zijn (qal)
אשׁר
gelukkig prijzen (pi’el)
בזה
minachten (qal)
ברה
eten (qal)
ברח
vluchten (qal)
ברךְ
knielen, zegenen, prijzen (qal)
גבהּ
hoog/verheven zijn (qal)
גיל
jubelen, juichen (qal)
גמל
aandoen, belonen (qal)
גער
bestraffen, berispen (qal)
דמה
lijken op (qal)
דרךְ
treden (qal)
הגה
overdenken, bepeinzen (qal)
הלל
juichen, prijzen (pi’el)
זמם
zich voornemen, plannen (qal)
זרק
spatten, sprenkelen (qal)
חגר
omgorden (qal)
חזה
zien, aanschouwen (qal)
חלם
dromen (qal)
חלף
verdergaan (qal)
חמל
medelijden hebben (qal)
חנן
genadig zijn (qal)
חסר
ontbreken (qal)
חרה
gloeien, branden (qal)
חתת
gebroken zijn (qal / nif’al)
טבל
dopen, dompelen (qal)
טעם
smaken, proeven (qal)
טרף
verscheuren (qal)
ידע
weten, kennen, waarnemen (qal)
יצב
gaan staan, standhouden (hitpa’el)
ירא
vrezen (qal)
ירה
werpen, schieten (qal)
ישׁב
zitten, blijven, wonen (qal)
ישׁן
slapen (qal)
כבה
uitgaan, doven (qal)
לחשׁ
onder elkaar fluisteren (hitpa’el)
לין
overnachten (qal)
מאן
weigeren (pi’el)
מוט
wankelen (qal)
מושׁ
weggaan, wegnemen (qal)
מות
sterven (qal)
מכר
verkopen (qal)
מרה
opstandig/ongehoorzaam zijn (qal)
משׁח
zalven (qal)
משׁךְ
trekken, rekken (qal)
משׁל
heersen (qal)
נאה
knap/mooi zijn (qal)
נאץ
honen, verwerpen (qal / pi’el)
נגף
stoten, treffen, slaan (qal)
נום
dutten, sluimeren (qal)
נחל
erven, verwerven (qal)
נחם
medelijden/spijt hebben (nif’al)
נטר
bewaken (qal)
נכל
een plan beramen (hitpa’el)
נכר
onderscheiden, herkennen (hif’il)
נסע
uit
נצב
(gaan) staan (nif’al)
נצה
vechten (nif’al)
נשׁק
kussen (qal / pi’el)
סוךְ
zalven (qal / hif’il)
סחר
rondtrekken, handelen (qal)
סמךְ
steunen, leunen (qal)
עזר
helpen (qal)
עטה
bedekken, zich hullen (qal)
ערץ
sidderen, bang zijn (qal)
פרשׂ
uitspreiden (qal)
פשׁט
uittrekken (qal)
צום
vasten (qal)
צלח
voorspoedig zijn, gelukken (qal)
צפה
waken over, bespieden (qal)
קיץ
ontwaken (hif’il)
קנא
jaloers zijn, ijveren (pi’el)
קנה
verwerven, kopen (qal)
קרע
scheuren (qal)
רבב
veel zijn/worden (qal)
רבץ
zich neerleggen (qal)
רוע
juichen, luid roepen (hif’il)
רוץ
rennen, lopen (qal)
רחץ
wassen (qal)
ריק
leegmaken, uitgieten (hif’il)
רפה
zakken, verslappen (qal)
שׂחק
lachen (qal)
שׂכל
verstandig/voorspoedig zijn (hif’il)
שׁזף
zien (qal)
שׁחט
slachten (qal)
שׁיר
zingen (qal / pi’el)
שׁית
zetten, zich opstellen (qal)
שׁכם
vroeg op pad gaan (hif’il)
שׁכן
wonen, verblijven (qal)
שׁפל
laag zijn (qal)
תמךְ
grijpen, vasthouden (qal)
תעה
ronddwalen, dolen (qal)