Dutch Vocabulary: Travel, Nature, and Common Phrases

public transport

het openbaar vervoer

Colombia

Colombia

went

ging (gaan)

aeroplane

het vliegtuig

took / lasted

duurde (duren)

unfortunately

helaas

stay

logeren

packets

pakken (het pak)

safe

veilig

train

de trein

bag

de tas

fantastic

geweldig

leaves

vertrekt (vertrekken)

suitcase

de koffer

carry

dragen

joke

het grapje

window

het raampje (raam)

like

net als

in the old days

vroeger

nicely

lekker

outside

buiten

travel

reis (reizen)

platform

het spoor

behind (you)

achter de rug

ponies

pony's (de pony)

field

de wei

Shetland pony

de shetlandpony

landscape

het landschap

different

anders

flat

plat

mountain

de berg

used to

gewend

pay attention

opletten

very soon

zo meteen

nature reserve

het natuurgebied

nature

de natuur

area

het gebied

real

echt

sky

de lucht

paintings

schilderijen (het schilderij)

piece

het stukje (het stuk)

windmill

de molen

bread rolls

broodjes (het broodje)

on the way

onderweg

cheese

de kaas

tired

moe

sleep well

welterusten

have a good trip

goede reis

wake you up

maak wakker (wakker maken)