1/49
50 flashcards in het VOCABULARY formaat over begrippen uit hoofdstuk 12 The Correlational Research Strategy.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Correlationale onderzoeksstrategie
Een onderzoeksstrategie die relaties tussen variabelen beschrijft en vergelijkt zonder oorzakelijke oorzaken aan te wijzen of variabelen te manipuleren.
Doel van correlationale studie
Het doel is het vaststellen en beschrijven van associaties tussen variabelen en het karakter van die relaties, zonder oorzakelijk verklaren.
Correlationalestudie versus experimenteel en differentieel onderzoek
In een correlatiestudie worden twee of meer variabelen gemeten bij elke deelnemer zonder manipulatie; bij experimenteel onderzoek wordt een variabele gemanipuleerd om causale relaties aan te tonen; differentieel (niet-experimenteel) vergelijkt groepen.
Twee variabelen per individu
De data bestaan meestal uit twee scores (X en Y) voor elke deelnemer, waarna de relatie tussen de variabelen wordt onderzocht.
Scatterplot
Grafische weergave van paren scores (X, Y) waarbij elke persoon één punt vertegenwoordigt.
Correlatiecoëfficiënt (r)
Een numerieke maat van de sterkte en richting van de relatie tussen twee variabelen, variërend van -1 tot +1.
Positieve relatie
Als X toeneemt, neemt Y gemiddeld ook toe; de data klust rond een stijgende lijn.
Negatieve relatie
Als X toeneemt, Y afneemt; data klust rond een dalende lijn.
Lineaire relatie
Een relatie die ongeveer rond een rechte lijn in de scatterplot ligt; de Pearson-coëfficiënt beschrijft deze.
Monotone relatie
Een relatie met een eenduidige toename of afname over de rangorde, maar niet noodzakelijk lineair.
Pearson-correlatie
Beschrijft en meet lineaire relaties tussen numerieke scores (interval/ratio).
Spearman-correlatie
Beschrijft de consistentie van monotone relaties op basis van rangordes (niet-numerieke afhankelijk).
Richting, vorm en sterkte
Een correlatie beschrijft richting (positief/negatief), vorm (lineair of monotone) en sterkte (hoe consistent de relatie is).
Kwantificering van verklaarde variabiliteit (r^2)
Het kwadraat van r dat aangeeft welk percentage van de variabiliteit in Y wordt verklaard door de relatie met X.
Interpretatie van sterkte (r-waarden)
R-values als klein (≈0.10, r^2≈0.01), middel (≈0.30, r^2≈0.09) en groot (≈0.50, r^2≈0.25), met vergelijkbare interpretatie voor negatieve r.
Statistische significantie van een correlatie
De kans dat de waargenomen relatie in de populatie aanwezig is, afhankelijk van steekproefgrootte (p-waarde).
Derde-variabele probleem
Een ongedetecteerde derde variabele die de schijnbaar samenhang van twee variabelen veroorzaakt.
Richtingsprobleem
Een correlatie laat wel een relatie zien maar geeft geen aan welke variabele de oorzaak is.
Causaliteit en correlatie
Uit een correlatie kan meestal geen oorzakelijk verband worden geconcludeerd; correlatie impliceert geen causaliteit.
Voorspellende variabele (predictor)
De variabele die wordt gebruikt om de waarde van de andere variabele te voorspellen in een predictiesetting.
Criteriumvariabele (criterium of afhankelijk variabele)
De variabele die door de predictor wordt voorspeld; ook wel dependent/outcome variabele genoemd.
Afhankelijke variabele / uitkomstvariabele
Synoniem voor de variabele die verklaard of voorspeld wordt in een studie.
Onafhankelijke variabele in correlatie (niet-ware onafhankelijke variabele)
In correlatie-onderzoek wordt vaak gezegd dat er geen echte onafhankelijke variabele is vanwege gebrek aan manipulatie.
Punt-biseriale correlatie
Correlatie tussen een numerieke variabele en een dichotome variabele die twee categorieën codeert (bijv. 0/1).
Phi-coëfficiënt
Correlatie voor twee dichotome variabelen in een 2x2-contingentietabel; sign kan willekeurig zijn.
Contingentietabel
Een frequencies-matrix (vaak 2x2) die de verdeling van twee categorische variabelen laat zien.
Niet-numerieke scores evalueren
Wanneer ten minste één score niet-numeriek is, kunnen groepen worden vergeleken of data worden gecodeerd en geanalyseerd met alternatieve methoden.
Betrouwbaarheid (reliability)
De mate van consistentie of stabiliteit van metingen; bv. test-hertest betrouwbaarheid.
Geldigheid: concurrente validiteit
De mate waarin een meting samenhangt met vergelijkbare metingen die hetzelfde construct proberen te meten; bekend als concurrent validity.
Validiteit
De mate waarin een meetinstrument meet wat het behoort te meten; betrouwbaarheid is hier een gerelateerde maar aparte eigenschap.
Predictie in correlatie
Gebruik van gevonden relaties om toekomstige scores te voorspellen, vaak via regressie.
Regressie
Statistische methode om Y te voorspellen op basis van X; zoekt de beste lineaire relatie en voorspelling.
Meervoudige regressie
Regressie met meerdere predictor-variabelen die samen de uitkomst voorspellen; kan confounds corrigeren.
Predictor- en criteriumvariabele in predictiecontext
De predictor (onzekere variabele) en criterium (uitkomstvariabele) in predictie-analyses; termen verschillen van experimenteel ontwerp.
Externe validiteit
De mate waarin bevindingen generaliseerbaar zijn naar andere contexten, populaties of omstandigheden.
Interne validiteit
De mate waarin oorzakelijke conclusies binnen het onderzoeksontwerp gerechtvaardigd zijn; correlatie heeft vaak lage interne validiteit.
Niet-experimentel/differentiële versus correlational
Differentiële ontwerpen vergelijken groepen; correlational kijkt naar associaties tussen paren scores zonder manipulatie.
Exploratief onderzoek en hypothesegeneratie (HARKing)
Onderzoek dat relaties ontdekt zonder vooraf geformuleerde hypothesen, wat kan leiden tot HARKing bij rapportage.
Derde-variabele voorbeeld: temperatuur, ijs- en misdaad
Bijv. hogere temperatuur correleert met meer ijsverkoop en meer misdaad, maar temperatuur stuurt beide aan.
Richtingsprobleem-voorbeeld: tv-inhoud en gedrag
Relatie tussen seksuele inhoud op televisie en adolescentengedrag; oorzaak kan in omgekeerde richting liggen.
Contingentietabel 2x2
Tabel met twee variabelen elk met twee categorieën; cellen tonen frequenties en worden geanalyseerd met chi-kwadraat of phi.
Associatie bij niet-numerieke variabelen
Relatie tussen categorische variabelen beoordeeld met contingency/phi of chi-kwadraat tests.
Phi-coëfficiënt uitlegging
Specifieke correlatie maat voor 2x2-tabellen; meet de associatie maar de richting blijft arbitrair.
Binaire codering
Toekennen van twee numerieke codes (bijv. 0 en 1) aan twee categorieën zodat berekeningen mogelijk zijn (bijv. punt-biseriaal of phi).
Curvilineaire relatie
Relatie waarbij de datapunten geen rechte lijn volgen maar wel een consistente relatie vertonen die niet linear is.
Scatterplotpunten en -verdeling
Punten verspreiding rond een lijn; clustering rond een lijn duidt op een relatie.
Interpretatie van r-waarde
De grootte van r geeft de sterkte van de lineaire relatie aan; +0.80 en -0.80 hebben dezelfde sterkte maar verschillend van richting.
Begrip scatterplot zonder perfecte lineariteit
Punten hoeven niet perfect rond een rechte lijn te liggen om een duidelijke relatie aan te tonen.
Niet-manipulatie van variabelen
Correlatiestudies manipuleren variabelen niet; dit beïnvloedt interne validiteit maar kan externe validiteit bevorderen.
Theorie evaluatie via correlatie (falsificatie)
Correlaties kunnen theorieën falsifiëren als patronen afwijken van voorspellingen; ze kunnen ook theorieën ondersteunen maar oorzaken blijven onduidelijk.