balda, bald, boud
koen, stoutmoedig
bercht, brecht, bert
schitterend
her, er
leger
frid, fridu
vrede
gairu, ger
speer
hade
strijd
hardu, hard, herd, erd
dapper
haidu, heid
gestalte
hilti
strijd
lead, liud, leut, leudi
volk
rie, rig rik
vermogend, vorst
rod
roem
theod, theo, deut, diet
volk
wald, walt, wolt
regerend, macht
wig
strijd
wini, win
vriend
a, aa, e, ee, ij
water
aard
veld, open plaats
baar, bar
ontbost
boek
beuk
dronk
hoogte in moerassig gebied
drecht
passage
eek
eik
geluw
geel
hassel
hazel(aar)
hees
kreupelhout
hout
bos
hul, hil
heuvel
ijde
haven (vaak gecombineerd met persoonsnaam)
laar
bosachtig, moerassig terrein
leeuw
(graf)heuvel
lo, le, el
bos
maal, mal
plaats waar rechtgesproken werd, laagte in het terrein
meer, meers
moeras, plas
monde, muide
monding
rode
gerooide plaats
-t
plaatsaanduidend suffix (plaats van...)
veld
niet gecultiveerd land
voort, voorde
doorwaadbare plaats
waas
drassig land
zwin
geul, kreek