engels examen idioom, engels-nederlands | Quizlet

upbringing

opvoeding

offspring

nakomelingen

to resemble

lijken op

engaged

verloofd

infant

klein kind (onder de 7 jaar)

youth

jongere, jongeman

ancestor

voorouder

posterity

nageslacht

hereditary

erfelijk

humanity

mensheid

cemetery

begraafplaats

to descend

afstammen

tribe

stam

ally

bondgenoot

associate

relatie

parental

ouderlijk

guardian

voogd

to rear

opvoeden, grootbrengen

to alienate

vervreemden

innate

aangeboren

to fancy

verliefd zijn op

marital

huwelijks

adultery

overspel

segregration

rassenscheiding

virgin

maagd

bachelor

vrijgezel

single

allenstaand

to accompany

begeleiden

tenant

huurder

gap

kloof

row

ruzie

to maintain

onderhouden

affection

genegenheid, liefde

faithful

trouw

to age

oud(er) worden

mutual

wederzijds

guestroom

logeerkamer

coffin

doodskist

deceased

overledene

orphan

wees

to enrol

inschrijven, (op een school)

to major in

als hoofdvak hebben

physics

natuurkunde

truant

spijbelaar

public school (BE)

particuliere kostschool

comprehensive school

scholengemeenschap

boarding school

kostschool

nursery school (BE)

peuterspeelzaal

kindergarten

kleuterschool

attentive

oplettend

by heart

van buiten

GCSE (General Certificate of Secondary Education)

Examen Algemeen Voortgezet Onderwijs

curriculum

vakkenpakket, leerplan

tuition fee

schoolgeld

grant

studiebeurs

careers adviser

loopbaan coach, decaan

compulsory

verplicht

obligatory

verplicht

attendance

aanwezigheid

punctual

op tijd aanwezig

fluency

spreekvaardigheid

pronunciation

uitspraak

to multiply

vermenigvuldigen

lecture

lezing

scholar

geleerde

term

trimister, schoolperiode

recipient

ontvanger

to advance

vorderen

illiterate

analfabeet

to conform to

zich aanpassen aan

to assess

beoordelen

to excel

uitblinken

to be in detention

nablijven

to mark

nakijken

to comply with

voldoen aan

comprehension

begrip

industrious

ijverig

survey

overzicht

tedious

saai

side-effects

bijwerkingen

stroke

beroerte

joint

gewricht

Sustainability

houdbaarheid

to recuperate

herstellen

to inoculate

inenten

to benefit

goed doen

strain

druk, belasting

agony

ondraaglijke pijn

cardiac arrest

hardstilstand

obesity

zwaarlijvigheid

paralysis

verlamming

contagious

besmettelijk

negclect

verwaarlozen

nutritious

voedzaam

disabled

invalide

malignant

kwaadaardig

to shiver

rillen

to cough

hoesten

to vomit

braken

to pant

hijgen