Formele taal
Een taal waarbij de vorm en betekenis precies vastliggen.
Natuurlijke taal
Een taal die mensen gebruiken om onderling te communiceren, waarbij de regels achteraf blijken uit het taalgebruik. De taal houdt zich niet aan één vast ontwerp, maar verandert voortdurend.
Kunstmatige taal
Een taal die mensen gebruiken om onderling te communiceren, waarbij de regels vooraf zijn vastgelegd. De taal is door mensen ontworpen en verandert niet of nauwelijks.
Dubbelzinnigheid
Verschijnsel waarbij een tekst of een zin meerdere betekenissen heeft.
Imperatieve taal
Een taal waarmee je de computer stapsgewijs instructies geeft.
Objectgeoriënteerde taal
Een taal waarbij alles draait om objecten, elk met eigen data en taken.
Zuiver imperatieve taal
Een imperatieve taal die echt alleen imperatief is.
Declaratieve taal
Een taal waarmee je informatie of een functionaliteit beschrijft.
Functionele programmeertaal
Een programmeertaal die bestaat uit een verzameling functies.
Logische programmeertaal
Een programmeertaal die bestaat uit een aantal randvoorwaarden, waarna je een probleem kunt oplossen binnen die voorwaarden.
Syntaxis
De taalregels van een programmeertaal.
Drie niveaus van syntaxis
Woordniveau (spelling), zinsniveau (grammatica), en contextniveau (geldigheid van variabelen, objecten en typen).
Backus-Naurvorm (BNF)
Een manier om grammaticale regels voor formele talen te noteren.
Broncode
De code van een programma.
Parser
Software die code controleert op grammaticale fouten.
Compiler
Software die broncode vertaalt naar een executable.
Interpreter
Software die broncode leest en direct uitvoert.
Executable
Een bestand met uitvoerbare code.
Syntax error
Een fout in de syntaxis.
Runtime error
Een fout die gevonden is door de interpreter.
Semantiek
De betekenis van woorden en zinnen in een taal.