1/110
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
馮諼
(Féng Xuān)
Naam van iemand uit 3de eeuw v.Chr.
客
(Kè)
Behandelen als gast (TV) + gast
孟嘗君
(Mèngcháng jūn)
De heer Mengchang (naam)
貧
(Pín)
Arm (sv)
乏
(Fá)
Uitgeput, armoedig, verarmd zijn (sv) (armer dan 貧 pín)
寄
(Jì)
(Iets aan iemand) toevertrouwen (TV)
食
(Shí / sì)
Eten (IV) + voedsel, het eten + voeden, eten geven (TV)
寄食
(Jì shí)
Afhankelijk worden van iemand voor je levensonderhoud, bij iemand intrekken/ (soms negatief) parasiet zijn (IV)
門
(Mén)
Deur, poort
諾
(Nuò)
Akkoord gaan, toestemmen (met tegenzin) (IV)
左右
(Zuôyòu)
Hofhouding, medewerkers, volgelingen, omgeving
草
(Câo)
zn: gras
sv: ruw
具
(Jù)
Voorzien van (TV) + proviand, gebruiksvoorwerpen, voorzieningen (dat wat men voorziet)
草具
(Câo jù)
Ruw/grof voedsel, basisvoedsel
倚
(Yî)
Aanleunen tegen (TV)
柱
(Zhù)
Pilaar
彈
(Tán)
Tokkelen, spelen op een snaarinstrument (TV)
劍
(Jiàn)
Zwaard
鋏
(Jiá)
Heft van een zwaard (pars pro toto, synecdoche: stijlfiguur van de gedeeltelijke aanduiding)
來
(Lái)
Komen (naar spreker toe) (IV)
歸來
(Guī-lái)
Terug naar huis gaan, naar huis terugkomen, terugkeren naar huis (IV)
比
(Bî)
Vergelijken (TV) + gelijk (sv) + in vergelijking met, zoals (cv)
車
(Chē)
Wagen, koets, rijtuig
駕
(Jià)
Inspannen (van een wagen), rijden in een wagen (TV) + een ingespannen wagen
乘
(Chéng)
(Be)rijden (van een wagen/paard) (TV)
揭
(Jiē)
In de lucht zwaaien met iets (TV)
知足
(Zhī zú)
Voldoening kennen, tevreden zijn (sv)
不知足
(Bù zhī zú)
Ontevreden zijn, geen voldoening kennen (sv) (soms iemand die altijd ontevreden is)
公
(Gōng)
Hoogste adelijke titel binnen feodale hiërarchische maatschappij (eretitel): “hertog”, “(wel)edele heer”
給
(Gêi / jî)
Geven (TV)
記
(Jì)
Optekenen, neerschrijven (TV) + verslag, wat opgetekend is
習
(Xí)
Met de vleugels klapperen (IV)
oefenen (TV)
onderlegd zijn in, expert zijn in iets (sv)
計
(Jì)
Berekenen, inschatten (TV)
plannen om (hulpww)
berekening, plan
會
(Kuài)
Berekening
計會
(Jì kuài)
Boekhouding doen, rekeningen bijhouden (IV)
文
(Wén)
Persoonsnaam (名 míng) van heer Mèngcháng (孟嘗君)
收
(Shōu)
Tegenhouden, vangen, ontvangen, vastpakken (TV)
債
(Zhài)
Schulden
薛
(Xuē)
Naam van klein staatje dat afhankelijk was van Qi
署
(Shù)
Handtekening zetten (TV) + (vrij officieel) schijven (zelfst nw)
果
(Guô)
Vrucht, resultaat + uiteindelijk (bw)
負
(Fù)
Op de rug dragen (TV)
negeren (/z’n rug toekeren naar)(TV)
嘗
(Cháng)
Proeven, proberen (TV)
ooit (in het verleden) (bw)
未嘗
(Wèi cháng)
Nooit (in het verleden) (bw)
謝
(Xiè)
Beleefd weigeren, zich verontschuldigen, zijn excuses aanbieden, afscheid nemen van iemand (IV)
倦
(Juàn)
Moe, lui (sv)
憒
(Guì)
Verstoord, angstig (sv)
憂
(Yōu)
Zich ware zorgen maken (met gevoel van verdriet) (IV)
性
(Xìng)
Aard, natuur, inborst
懦
(Nuò)
Zwak, ondoeltreffend (sv)
愚
(Yú)
Dwaas, onwetend (sv)
沉
(Chén)
Zinken, ten onder gaan (in de problemen) (IV)
開
(Kāi)
Openen, beginnen, ontwikkelen (TV)
先生
(Xiān shēng)
(Eerstgeborene) meneer, heer (respectvolle aanspreking)
羞
(Xiū)
Zich schamen (IV) + beschaamd (sv)
於是
(Yú shì)
Daarop, vervolgens (bw)
裝
(Zhuāng)
Inpakken, inladen (TV)
zn: bagage, inlading
載
(Zài)
Als vervoermiddel dienen voor, inladen, vervoeren (TV)
券
(Quàn)
De 2 helften van een contract
契
(Qì)
Contract
券契
(Quàn qì)
zn: de delen van een contract
辭
(Cí)
Woord, uitdrukking + afscheid nemen van, weigeren (TV)
畢
(Bì)
Eindigen, tot een einde komen, vervolledigen (IV) + volledig (bw)
驅
(Qū)
Galopperen, zich haasten (IV)
之
(Zhī)
Gaan, aankomen (IV)
吏
(Lì)
Ambtenaar
召
(Zhào)
Bij zich roepen om iets te doen, ontbieden, oproepen (TV)
當
(Dàng)
Zou moeten, het zou passend zijn om (hulpww)
償
(Cháng)
Terugbetalen (TV)
悉
(Xī)
TV: uitputten
bw: volledig
合
(Hé)
Bij elkaar leggen, verenigen, samenbrengen (TV)
徧
(Biàn)
Ergens rond gaan (IV) + volledig, allemaal (bw)
矯
(Jiâo)
Veinzen, doen alsof (TV)
命
(Mìng)
Bevelen (TV) + bevel, mandaat, lot
因
(Yīn)
Rusten, vertrouwen op, volgen, zich baseren op (TV)
daarop, daarom, en dus (vgw)
volgens (cv)
燒
(Shāo)
Branden, in brand steken (IV)
稱
(Chēng)
Wegen, evalueren, benoemen, genoemd worden (TV)
歲
(Suì)
Jaar (oogst, iemands leeftijd)
到
(Dào)
Aankomen (IV)
晨
(Chén)
‘s ochtends (tijdsbepaling)
衣
(Yī / yì)
Kleren, kledij + zich aankleden, kleren aantrekken (IV)
冠
(Guàn)
Muts/hoed opzetten (IV)
宮
(Gōng)
(Koninklijk) paleis
珍
(Zhēn)
Waardevol, edel (sv) + iets waardevols
寶
(Bâo)
Waardevol (sv) + iets waardevols
狗
(gǒu)
Hond
實
(Shí)
Vol, vast, stevig, waar (sv)
vullen (TV)
外
(Wài)
Buiten (plaatsbepaling)
美
(Mêi)
Mooi (sv)
厩
(Jiù)
Stal
充
(Chōng)
Vol (sv) + vullen (TV)
陣
(Zhèn)
Slagorde, rij
下陣
(Xià-zhèn)
De lagere rangen van (vrouwelijke) bedienden
奈
(Nài)
Effect hebben op (komt voor in uitdrukking 奈何: wat doen we daaraan/daarmee?)
區
(Qū)
Opdelen (TV) + afdeling, sectie
區區
(Qū-qū)
Heel onbelangrijk, onbenullig, heel klein (sv)
撫
(Fû)
Ondersteunen, bijstaan, troosten (TV) (letterlijk: de hand op iets plaatsen, bij de hand)
子
(Zì)
Iemand als je zoon behandelen (TV)
因而
(Yīn ér)
En daarom, aldus (vgw)
賈
(Gû)
Kopen (TV) + handelaar