KOM HC C1 - Onderzoeksvragen, meten, aselecte steeproeven

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/35

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

36 Terms

1
New cards

Wat houdt correlationeel onderzoek in?

Onderzoekers kijken naar relaties tussen eigenschappen

2
New cards

Elementen van een correlationale onderzoeksvraag:

CAPS

  • Constructs → theoretische begrippen, kenmerken van mensen die je wil weten/meten, waartussen verband wordt verwacht

  • Association → verband/relatie, welke soort relatie verwacht je?

  • Population → wie onderzoek je?

  • Setting → plek waar je onderzoekt

3
New cards

Wat is causaliteit?

Het ene kenmerk veroorzaakt een verandering in een ander kenmerk

  • Onderzoeksvraag beschrijft een oorzaak-gevolg verband: leidt A tot B, beïnvloedt A B?

4
New cards

Wat zijn de voorwaarden voor causaliteit?

  • Covariance → er moet een relatie zijn tussen oorzaak en gevolg

  • Temporal precedence → oorzaak eerst, dan gevolg

  • Internal validity → alternatieve verklaringen voor de relatie zijn uitgesloten

5
New cards

Manieren van dataverzameling bij correlationeel onderzoek:

  • Observatiestudies

  • Bestaande gegevens/big data

  • Vragenlijsten (surveys)

  • etc

6
New cards

Wanneer gebruik je observatieonderzoek bij correlationeel?

  • Als je antwoord wil geven op een hoe-vraag

  • Bij een onderwerp waar nog weinig over bekend is

  • Als je personen/fenomenen in hun natuurlijke setting wil bestuderen

7
New cards

Bestaande gegevens bij correlationeel onderzoek:

Kunnen kwali en kwanti zijn:

  • Kwali: aantekeningen van groep 1-8 docenten over werkhouding vd leerlingen

  • Kwanti: CITO scores groep 1-8

8
New cards

Vragenlijsten bij correlationeel onderzoek:

  • Op papier, face-to-face, online, telefonisch

  • Om gedrag, houding, kennis, vaardigheden, meningen of andere persoonskenmerken te meten

  • Je stelt meerdere vragen over hetzelfde onderwerp:

    • Zo meet je nauwkeuriger

    • En kun je verschillende aspecten van hetzelfde theoretische begrip meten

9
New cards

Hoe meet je de constructs (theoretische begrippen)?

  • Fysieke kenmerken: eenvoudig te meten. Bvb lengte, reactietijd, leeftijd

  • Theoretische begrippen (constructs): moet je op een of andere manier meetbaar maken. Bvb agressie, perfectie, plezier

10
New cards

Welke stappen zijn er om theoretische begrippen meetbaar te maken?

  • Conceptuele definitie: wat bedoel je precies met het begrip. Dus definiëren

  • Operationele definitie: hoe ga je dit begrip meten. Dus meetinstrument kiezen/bepalen

11
New cards

Wat houdt een variabele in?

Dit krijg je als je een fysiek kenmerk of theoretische begrip hebt geoperationaliseerd (conceptueel en operationeel).

  • Neemt numerieke waarden aan

  • Varieert van persoon tot persoon

12
New cards

Veel fysieke kenmerken en theoretische begrippen hebben bestaande meetinstrumenten:

  • Fysieke kenmerken: lengte dmv meetlint, bloeddruk met standaard bloeddrukmeter, kledingmaat

  • Theoretische begrippen: IQ score, eigenwaarde scores op Rosenberg’s Self-Esteem Scale etc

13
New cards

Schaalscore

Ontstaat wanneer verschillende antwoorden worden samengevoegd

  • Bvb IQ score: antwoorden voor alle verschillende vragen vormen samen 1 score

14
New cards

Categorische variabelen

Getallen vertegenwoordigen geen hoeveelheden, maar verschillende categorieën

  • 1 = auto, 2 = tram, 3 = fiets (variabele vervoersmiddel

15
New cards

Kwantitatieve variabelen:

Waarden zijn getallen die een hoeveelheid aangeven

  • IQ score: minimum 60, maximum 140

  • Lengte vd participant: minimum 80cm, maximum 220 cm

16
New cards

Nominaal meetniveau

De waarden vertegenwoordigen namen/woorden/categorieën

  • Kwalitatieve classificatie, zonder ordening

  • 1 = appel, 2 = banaan, 3 = peer

  • 2 = banaan is niet groter/meer/beter dan 1 = appel

17
New cards

Ordinaal meetniveau

Kwali of kwantitatieve classificatie met logische ordening

  • 1 = beste film, 2 = tweede beste film, 3 = derde beste film

  • Numerieke waarden zijn natuurlijke ordening, maar betekenen verder niks. We weten niet hoeveel film 1 beter is dan film 2

18
New cards

Interval meetniveau

Variabelen hebben natuurlijke ordening, en de verschillen zijn meetbaar en relevant. Gelijke verschillen hebben dezelfde betekenis

  • Geen absoluut nulpunt. Bvb CITO score is tussen 500 en 550

  • Kun je mee rekenen, bvb gemiddelde uitrekenen

19
New cards

Ratio meetniveau

Hetzelfde als interval meetniveau, maar dan met een absoluut nulpunt

  • 0 betekent de afwezigheid van de gemeten variabelen

  • Bvb lengte en gewicht: 0 betekent afwezigheid van lengte of gewicht & je kunt geen negatief lengte/gewicht meten

  • Verschillen tussen getallen hebben betekenis. 1.30m en 1.40 heeft zelfde verschil als 1.50m en 1.60m. 200m is 2x zo ver als 100m

20
New cards

Inferentie

Het generaliseren van je onderzoek naar de populatie

21
New cards

Externe validiteit

Mate waarin de resultaten vh onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar andere situaties, groepen of populaties

22
New cards

Wat is belangrijk voor de generaliseerbaarheid?

  • Populatie moet duidelijk gedefinieerd zijn

  • Er moet gebruikgemaakt worden van een aselecte steekproef

23
New cards

Wat houdt een aselecte steekproef in?

  • Selectie obv toeval/kans

  • Steekproef is representatief voor de hele populatie

  • Generaliseren van steekproef naar populatie is mogelijk

  • Hoge externe validiteit

24
New cards

Simple random sample

Basisvorm van aselecte steekproeven

  • Je hebt een lijst nodig van iedereen uit de populatie

  • Computer selecteert random participanten

25
New cards

Enkelvoudige aselecte steekproef:

  • Elke participant heeft evenveel kans op geselecteerd te worden

  • Elke combinatie van participanten heeft evenveel kans

  • Lijst van alle participanten is niet altijd mogelijk

26
New cards

Dekkingsfouten

Kunnen vertekening van de werkelijkheid veroorzaken

  • Een deel van de populatie is niet gedekt tijdens het proces van steekproeftrekking

  • Je steekproeflijst laat mensen weg/telt mensen dubbel

  • Ligt dus aan de onderzoeker, diens lijst klopt niet

27
New cards

Non-response:

Het niet meedoen of niet beantwoorden van vragen

  • Niet iedereen geeft altijd antwoord op het verzoek om mee te doen aan onderzoek

  • Bvb: ouder weigert deelname van kind op basisschool, of je verwijdert een mailtje over deelname aan survey

28
New cards

Non-responsefouten

Kunnen vertekening van de werkelijkheid veroorzaken

  • Ontstaan wanneer een deel van de geselecteerde steekproef niet deelneemt, waardoor resultaten mogelijk niet representatief zijn voor de hele populatie

  • Ligt dus aan de respondenten → deel besluit niet mee te werken, hier kan de onderzoeker niet superveel aan doen

29
New cards

Gestratificeerde steekproef

Bestaat uit combi van meerdere steekproeven getrokken uit subgroepen in de populatie. Er wordt per stratum (deelpopulatie) een enkelvoudig aselecte steekproef getrokken

  • Bvb omdat er binnen sociale wetenschappen veel meer vrouwen dan mannen zijn

  • Bvb omdat mannen en vrouwen de eerste date systematisch anders ervaren

30
New cards

Gestratificeerde steekproef op basis van populatieverhouding

De steekproef wordt in dezelfde verhouding als de populatie getrokken

31
New cards

Gestratificeerde steekproef op basis van oversampling:

je laat expres bepaalde deelpopulatie(s) vaker voorkomen in de steekproef, anders zouden deze bvb niet of nauwelijks in de steekproef voorkomen

  • Omdat je wel gedetailleerde uitspraken over deze groepen wilt kunnen doen

  • Hiermee verklein je de kans op onder- of oververtegenwoordiging

32
New cards

Cluster steekproef:

Je hebt geen beschikking over een lijst van de volledige doelpopulatie, maar clusters zijn wel bekend. 

Kan worden gebruikt als clusters representatief zijn voor de gehele populatie, dus niet alleen voor een bepaalde subgroep

  • Bvb geen lijst van alle basisschoolkinderen, maar wel lijst van alle basisscholen in NL

33
New cards

Getrapte steekproef (multistage sampling)

Binnen elk cluster wordt een random sample getrokken

  • Combinatie van cluster steekproef + enkelvoudige aselecte steekproef

  • Clusters zijn vaak nog te omvangrijk

  • Bvb: 100 middelbare scholen geselecteerd, op elke school zitten ongv 400 kinderen. Uiteindelijke steekproef = 40.000, is heel veel

34
New cards

Gecombineerde steekproef

Wanneer je 2 verschillende soorten steekproeven achter elkaar gebruikt

35
New cards

Wat houdt transformatie in?

Hierbij veranderen alle scores op dezelfde manier

  • Vooral van toepassing bij veranderen van de meeteenheid (bvb inch naar cm)

36
New cards

Wat houdt translatie in?

Hierbij wordt er bij alle scores dezelfde hoeveelheid opgeteld/afgetrokken. Alle datapunten schuiven met dezelfde hoeveelheid op naar links of recht

  • Ook wel verplaatsing genoemd