nederlands schooltaalwoorden module 2 (copy)

intimidatie

het door bedreiging afschrikken

loyaal

trouw zijn

paradox

een schijnbare tegenstelling waarbij 2 dingen die op het eerst zicht niet bij elkaar horen, toch bij elkaar horen

ontmanteling

onschadelijk maken door het ontdoen van essentiële onderdelen

adequaat

passend in de zin van een methode of manier

escaleren

erger worden, uit de hand lopen

expansie

uitbreiding

fascisme

een ideologie berustend op nationalistische en autoritaire beginselen zoals moussolini in het italië van de jaren 30

misantroop

mensenhater

repercussie

onaangename gevolgen

dispuut

een ruzie, heftige woordenwisseling

hostiliteit

vijandigheid

annexeren

toevoegen aan eigen grondgebied, al dan niet met geweld/ zich toe eigenen

imperium

keizerrijk/groot bedrijf

impact

effect, invloed

ambigu

dubbelzinnig, meer dan 1 betekenis hebbend

polemiek

een ruzie op papier

acclimatiseren

gewoon worden, zich aanpassen

enigma

een raadsel

capituleren

zich overgeven

significant

betekenisvol

construeren

bouwen, in elkaar zetten

zicht baseren op

gronden, bouwen op

hanteren

gebruiken, omgaan met

globaal

ruw geschat, in grote lijnen

concretiseren

in werkelijke vorm brengen

contrast

tegenstelling

hypothese

stelling die je als waarheid aanneemt

lacune

iets wat ontbreekt, leemte, leegte

motiveren

bemoedigen , energie geven

nuanceren

verfijnen, bijstellen

lucratief

winstgevend

representeren

vertegenwoordigen

screenen

aan streng onderzoek onderwerpen

structureren

ordenen, schikken

ab ovo

vanaf het begin

alea iacta est

de teerling is geworpen (het spel is begonnen)

conditio sine qua non

noodzakelijke voorwaarde

veto

verbod

stante pede

direct

urbi et orbi

aan stad en wereld

interbellum

periode tussen 2 oorlogen

mytisch

fabelachtig, verzonnen

status quo

de toestand waarin iets is

belendend

aangrenzend, aanleunend

vermaledijd

vervelend, vervloekt

heulen

samenspannen (negatief)

koeterwaals

brabbeltaaltje, onverstaanbaar

capriolen

gekke streken

contreien

omgeving

citadel

vesting, versterkte burcht

gruzelementen

stukken en brokken

schermutselingen

ruzies

konkelfoezen

geniepig fluisteren, liegen en bedriegen

bakkeleien

bekvechten, ruzie maken

muilpeer

ferme klap (in het gezicht)