1/22
Examentips
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Fiscaal gefaciliteerd in derde pijler
Oplossingen die fiscaal zijn gefacilieerd zijn:
lijfrenteverzekeringen; en
lijfrenterekeningen.
Uitgangspunt pensioenopbouw
Het fiscale kader heeft als uitgangspunt dat een werknemer in staat moet zijn om in 40 dienstjaren een bruto pensioen op te bouwen van ongeveer 75% van het gemiddeld verdiende brutosalaris, rekening houdend met de AOW. Als een werknemer langer doorwerkt dan 40 jaar, moet mogelijk een pensioen worden uitgekeerd van meer dan 75% van het gemiddelde loon. Dat is fiscaal toegestaan.
Omkeerregel
De aanspraken zijn onbelast en de belastingheffing vindt pas plaats bij uitkering.
Nettopensioen
Het pensioengevend inkomen is afgetopt op een bepaald bedrag. Dit houdt in dat op pensioenopbouw boven dit bedrag de omkeerregel (premies aftrekbaar, aanspraak onbelast en uitkering belast) niet meer kan worden toegepast.
Ter compensatie wordt de mogelijkheid geboden om te sparen via een nettopensioen. Dit is een vrijwillig af te sluiten pensioenregeling met de volgende kenmerken:
Er wordt gespaard vanuit het nettoloon.
De aanspraak is vrijgesteld van vermogensrendementsheffing in box 3.
De uitkeringen zullen in de toekomst niet worden belast in box 1 (netto uitkering).
Toegelaten aanbieders zijn pensioenfondsen en verzekeraars.
Bij oneigenlijk gebruik (onder andere door afkoop en vervreemding) wordt het voordeel teruggenomen.
Het nettopensioen wordt opgebouwd op basis van een beschikbare-premieregeling.
Voorwaarden voor nettopensioen
De Pensioenwet bevat een aantal belangrijke voorwaarden voor het nettopensioen, zoals onder andere de volgende (deze opsomming is niet limitatief):
Een werkgever moet verplicht nettopensioen aanbieden als de basisregeling verplicht moet worden aangeboden (verplichtstelling).
Voor een werknemer is deelname altijd op vrijwillige basis.
Als de aanspraak wordt ondergebracht bij een pensioenfonds, is de werkgever - afhankelijk van de pensioenregeling - een verplichte bijdrage van ten minste 10% verschuldigd.
Als de werkgever aan deelnemers een bijdrage verstrekt, moeten niet-deelnemers met een loon boven het maximaal pensioengevend inkomen en met een vergelijkbare situatie, in loon worden gecompenseerd alsof zij een leeftijdsafhankelijke premie zouden krijgen.
De werkgever betaalt de premie en houdt deze in op het nettoloon van de deelnemer.
Lijfrente
Een aanspraak volgens een overeenkomst van levensverzekering op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden (of op het tegoed van een lijfrentespaarrekening of op de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht), welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen.
Lijfrentevormen waarvoor premieaftrek is toegestaan
Lijfrentes die dienen ter compensatie van een pensioentekort:
Oudedagslijfrente;
Tijdelijke oudedagslijfrente;
Nabestaandenlijfrente; en
Overbruggingslijfrente.
Lijfrentes waarbij de termijnen toekomen aan een invalide (klein)kind; en
Aanspraken op een periodieke uitkering of verstrekking ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval (arbeidsongeschiktheidsverzekeringen).
Verschillen tussen een verzekerings- of bancaire lijfrente
Verzekering
Bij overlijden van de begunstigde komt de waarde van de verzekering ten goede aan de verzekeringsmaatschappij, tenzij hier een afwijkende regeling voor is getroffen.
Het langlevenrisico ligt bij de verzekeraar.
De klant heeft recht op een gegarandeerde uitkering.
Met het verzekerd kapitaal wordt belegd.
In sommige gevallen mogen medische waarborgen worden gesteld.
Als de verzekeraar failliet gaat, dan is er geen vangnet.
Bancair
Bij overlijden van de rekeninghouder, valt de waarde van het product in de nalatenschap.
Het langlevenrisico ligt bij de klant.
Als het gespaarde vermogen op is, wordt er niets meer uitgekeerd.
Met het vermogen kan worden gespaard of belegd. Ook is het mogelijk om dit te combineren.
Er is geen medische waarborging vereist.
Bij faillissement van de bank is het depositogarantiestelsel van toepassing.
Oudedagslijfrente
Een oudedagslijfrente voorziet in een levenslange uitkering vanaf een bepaalde datum. De oudedagslijfrente keert uit als de verzekerde op een bepaald moment (bijvoorbeeld op de pensioendatum) nog in leven is.
Verzekerde oudedagslijfrente - fiscale voorwaarden
De fiscale voorwaarden voor een dergelijke lijfrente zijn de volgende:
Het gaat om een lijfrente waarvan de termijnen toekomen aan de belastingplichtige zelf. De belastingsplichtige moet op het contract dus verzekeringnemer én verzekerde én begunstigde zijn.
Het betreft een periodieke uitkering en stopt alleen als de verzekerde overlijdt.
De ingangsdatum is in principe vrij, maar ligt uiterlijk in het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-leeftijd plus 5 jaar bereikt.
Bancaire oudedagslijfrente - fiscale voorwaarden
De voorwaarden zijn als volgt:
De termijnen moeten toekomen aan de belastingplichtige zelf.
De ingangsdatum is in principe vrij, maar ligt uiterlijk in het jaar waarin de rekeninghouder de AOW-leeftijd plus 5 jaar bereikt.
De periode tussen de eerste en de laatste termijn bedraagt minimaal 20 jaar; dit aantal van 20 wordt vermeerderd met het aantal jaren dat de belastingplichtige – op de ingangsdatum - jonger is dan de AOW-leeftijd.
Tijdelijke oudedagslijfrente
De tijdelijke oudedagslijfrente is bedoeld als tijdelijke aanvulling op het pensioen. Bijvoorbeeld als aanvulling op de AOW en het pensioen in de eerste jaren na pensionering. In die jaren is het bestedingspatroon namelijk vaak duidelijk hoger dan in de latere jaren.
Verzekerde tijdelijke oudedagslijfrente - fiscale voorwaarden
De fiscale voorwaarden voor de verzekerde tijdelijke oudedagslijfrente zijn de volgende:
De uitkeringen moeten toekomen aan de belastingplichtige zelf.
De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-leeftijd bereikt.
De tijdelijke oudedagslijfrente kan dus niet gebruikt worden om een AOW-gat op te vangen!
De uitkeringen moeten uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-leeftijd plus 5 jaar bereikt.
De jaarlijkse uitkeringen mogen een bepaald bedrag niet te boven gaan.
De uitkering heeft een minimale looptijd van 5 jaar.
Verzekerde tijdelijke oudedagslijfrente - premies betaald tot en vanaf 2014
Tot 1 januari 2014 kon een tijdelijke oudedagslijfrente op zijn vroegst ingaan in het jaar waarin de 65-jarige leeftijd werd bereikt. Op lijfrenteaanspraken die op 31 december 2013 bestonden, blijft deze leeftijdsgrens van toepassing.
Premies betaald tot 2014
Is de lijfrente op 31 december 2013 premievrij gemaakt? Dan mag de hele eindwaarde gebruikt worden voor het aankopen van een lijfrente met als ingangsdatum de leeftijd 65 jaar of in de 5 jaar daarna.
Ook premies betaald vanaf 2014
Is er na 31 december 2013 nog premie betaald? Dan mag met de waarde op 31 december 2013 een lijfrente aangekocht worden met als ingangsdatum de leeftijd 65 jaar of in de 5 jaar daarna. Met het resterende saldo moet dan een lijfrente worden aangekocht volgens de nieuwe regels, dus pas vanaf de AOW-leeftijd of in de 5 jaar daarna.
Het is verder mogelijk om in allebei de situaties de lijfrente in zijn geheel pas in te laten gaan vanaf de AOW-leeftijd of in de 5 jaar daarna.
Bancaire tijdelijke oudedagslijfrente - fiscale voorwaarden
De fiscale voorwaarden voor de bancaire tijdelijke oudedagslijfrente zijn de volgende:
De uitkeringen moeten toekomen aan de rekeninghouder.
De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-leeftijd heeft bereikt.
De uitkeringen moeten uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-leeftijd plus 5 jaar bereikt.
De jaarlijkse uitkeringen mogen een bepaald bedrag niet te boven gaan.
De uitkering heeft een minimale looptijd van 5 jaar.
Nabestaandenlijfrente
Een nabestaandenlijfrente voorziet in een uitkering bij overlijden van de verzekerde. De begunstigden zijn de nabestaanden van de verzekerde. Het doel van een nabestaandenlijfrente is om voor de nabestaanden een voorziening te treffen aanvullend op een eventueel nabestaandenpensioen.
Verzekerde nabestaandenlijfrente - fiscale voorwaarden
Niet toekomend aan bloed- en aanverwanten:
De voorwaarden voor een verzekerde nabestaandenlijfrente (niet toekomend aan bloed- of aanverwanten) zijn de volgende:
De uitkeringen moeten toekomen aan een natuurlijk persoon.
De uitkeringen moeten direct na het overlijden van de verzekerde ingaan.
Gedurende de looptijd dienen de nabestaanden te voldoen aan het 1%-sterftekansvereiste.
Bij een verzekerde nabestaandenlijfrente moeten de nabestaanden voldoen aan de 1%-sterftekans (behalve als de uitkeringen toekomen aan bloed- of aanverwanten jonger dan 30 jaar). De 1%-sterftekans is bancair vertaald in een minimale uitkeringsduur van 5 jaar.
Wél toekomend aan bloed- en aanverwanten:
Voor verzekerde nabestaandenlijfrentes die toekomen aan bloed- of aanverwanten jonger dan 30 jaar gelden andere voorwaarden:
De uitkeringen moeten toekomen aan een natuurlijk persoon.
De uitkeringen moeten direct na het overlijden van de verzekerde ingaan.
De uitkeringen eindigen uiterlijk in het jaar waarin de begunstigde de leeftijd van 30 jaar bereikt of bij overlijden van de begunstigde.
Voor verzekerde nabestaandenlijfrentes die toekomen aan bloed- of aanverwanten ouder dan 30 jaar gelden de volgende voorwaarden:
De uitkeringen moeten toekomen aan een natuurlijk persoon.
De uitkeringen moeten direct na het overlijden van de verzekerde ingaan.
De uitkeringen eindigen uiterlijk bij overlijden van de begunstigde.
Bancaire nabestaandenlijfrente - fiscale voorwaarden
Niet toekomend aan bloed- en aanverwanten:
De voorwaarden voor een bancaire nabestaandenlijfrente (niet toekomend aan bloed- of aanverwanten) zijn de volgende:
De uitkeringen moeten toekomen aan een natuurlijk persoon.
De uitkeringen moeten ingaan direct na het overlijden van de rekeninghouder of binnen 6 maanden na het overlijden van zijn (gewezen) partner.
De periode tussen de eerste en de laatste termijn bedraagt minimaal 5 jaar.
Wél toekomend aan bloed- en aanverwanten:
Voor een bancaire nabestaandenlijfrente die toekomt aan bloed- of aanverwanten jonger dan 30 jaar gelden de volgende voorwaarden:
De uitkeringen moeten toekomen aan een natuurlijk persoon.
De uitkeringen moeten direct na het overlijden van de rekeninghouder ingaan.
De periode tussen de eerste en de laatste termijn bedraagt minimaal 5 jaar (maar nooit meer dan het aantal jaren tot de 30-jarige leeftijd) of minimaal 20 jaar (als deze persoon de termijnen ook na de 30-jarige leeftijd wil laten uitkeren).
Voor een bancaire nabestaandenlijfrente die toekomt aan bloed- of aanverwanten ouder dan 30 jaar gelden de volgende voorwaarden:
De uitkeringen moeten toekomen aan een natuurlijk persoon.
De uitkeringen moeten direct na het overlijden van de rekeninghouder ingaan.
De periode tussen de eerste en de laatste termijn bedraagt minimaal 20 jaar.
Een lijfrenterekening is een bancair product. Overlijdt de rekeninghouder? Dan valt de waarde van het product in de nalatenschap. Wil de rekeninghouder dat bijvoorbeeld een ongehuwde partner deze waarde erft? Dan moet de rekeninghouder deze partner opnemen als erfgenaam in een testament.
Overbruggingslijfrente
De overbruggingslijfrente is bedoeld om een inkomen te verschaffen aan degene die stopt met werken voor de AOW- of de pensioenleeftijd en is alleen af te sluiten via een verzekeraar.
Een overbruggingslijfrente is alleen toegestaan voor lijfrentetegoeden die zijn opgebouwd vóór 2006.
Is de lijfrente op 31 december 2005 premievrij gemaakt? Dan mag de hele eindwaarde gebruikt worden voor het aankopen van een overbruggingslijfrente.
Is er na 31 december 2005 nog premie betaald? Dan mag alleen met de waarde op 31 december 2005 een overbruggingslijfrente aangekocht worden.
De overige fiscale aspecten van de overbruggingslijfrente zijn de volgende:
De ingangsdatum is vrij.
De uitkeringstermijn is tijdelijk, tot uiterlijk het jaar waarin de betrokkene de AOW-leeftijd bereikt of het jaar waarin hij een uitkering op grond van een pensioenregeling geniet.
De hoogte van de uitkering is beperkt.
Premieaftrek
Premies voor lijfrentes zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. De mogelijkheid van premieaftrek is echter begrensd. De grens ervan is te vinden in de zogeheten jaarruimte en reserveringsruimte.
Jaarruimte
Het uitgangspunt voor lijfrentepremieaftrek is, dat de belastingplichtige moet aantonen dat hij een aantoonbaar tekort heeft in de opbouw van zijn ouderdomspensioen in dat jaar. Het pensioentekort wordt berekend met behulp van de volgende (jaarruimte)formule:
30% x (relevant inkomen -/- AOW-franchise) -/- 6,27 x factor A
Jaarruimte - relevant inkomen
Relevant inkomen: het gezamenlijke bedrag van:
de winst uit onderneming (vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek),
het belastbare loon,
het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden en
de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
In deze berekening geldt een maximaal inkomen dat mag worden gehanteerd. Dat maximale bedrag wordt verminderd met de wettelijke AOW-franchise.
Voor de berekening van de jaarruimte mag al het belaste inkomen uit Box 1 worden meegeteld. Denk hierbij bijvoorbeeld naast inkomen en belastbare winst uit een onderneming aan:
WIA/WW-uitkering;
Uitkering uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV);
Ontvangen partneralimentatie; en
Ontvangen partnerpensioen.
Jaarruimte - factor A
De factor A is een bepaald bedrag aan pensioenaangroei in het vorige kalenderjaar. De pensioenuitvoerder moet de pensioenaangroei duidelijk maken aan de deelnemer. De factor A staat daarom vermeld op het Uniform Pensioenoverzicht (UPO).
De berekening van de factor A in een eindloon- of middelloonregeling is:
pensioengevend loon -/- AOW-franchise uit de pensioenregeling = pensioengrondslag
pensioengrondslag x opbouwpercentage per jaar = factor A
De factor A voor beschikbare premieregelingen wordt anders berekend. Hiervoor hebben we de beschikbare premie van het voorafgaande kalenderjaar nodig en een factor, die factor staat in artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001). De berekening van de factor A in een beschikbare premieregeling is:
pensioengevend loon -/- AOW-franchise uit de pensioenregeling = pensioengrondslag
pensioengrondslag x staffelpercentage = beschikbare premie
beschikbare premie x factor = factor A