Onregelmatige verba taal vitaal+hand out

0.0(0)
studied byStudied by 1 person
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/93

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

94 Terms

1
New cards

bezoeken, bezocht, bezochten, bezocht

meglátogatni

2
New cards

bieden, bood, boden, geboden

kínálni

3
New cards

binden, bond, bonden, gebonden

összeköt

4
New cards

bewegen bewoog, bewogen, bewogen

mozgatni

5
New cards

brengen, bracht, brachten, gebracht

hozni

6
New cards

bieden, bood, boden, geboden

kínálni

7
New cards

binden, bond, bonden, gebonden

összeköt

8
New cards

blijken ,bleek, bleken, zijn gebleken

kiderülni

9
New cards

blijven, bleef, bleven, gebleven

maradni

10
New cards

durven, durfde, durfden, gedurfd

mer (vmit csinálni)

11
New cards

ervaren, ervoer, ervoeren, ervaren

megtapasztalni

12
New cards

denken, dacht, dachten, gedacht

gondolkodni

13
New cards

doen, deed, deden, gedaan

csinálni

14
New cards

blijken ,bleek, bleken, zijn gebleken

kiderülni

15
New cards

drinken, dronk, dronken, gedronken

inni

16
New cards

durven, durfde, durfden, gedurfd

mer (vmit csinálni)

17
New cards

ervaren, ervoer, ervoeren, ervaren

megtapasztalni

18
New cards

eten, at, aten, gegeten

enni

19
New cards

gaan, ging, gingen, zijn gegaan

menni

20
New cards

genieten, genoot, genoten, genoten

élvezni

21
New cards

gieten, goot, goten, gegoten

önteni

22
New cards

Blijken, bleek, bleken, zijn gebleken

kiderülni

23
New cards

blijven, bleef, bleven, gebleven

maradni

24
New cards

hebben, had, hadden, gehad

birtokolni (have)

25
New cards

Helpen, hielp, hielpen, geholpen

segíteni

26
New cards

houden, hield, hielden, gehouden

(Je moet je kamer schoon houden!)

tartani

(A szobádat muszáj tisztán tartanod!)

27
New cards

kiezen, koos, kozen, gekozen

választani

28
New cards

klinken, klonk, klonken, geklonken

hangzik

29
New cards

grijpen. greep, grepen, gegrepen

nyúlni (vmiért), megfogni (vmit)

30
New cards

hangen, hing, hingen, gehangen

akasztani

31
New cards

ervaren ervoer, ervoeren, ervaren

megtapasztalni

32
New cards

eten, at, aten, gegeten

enni

33
New cards

houden, hield, hielden, gehouden

tartani

34
New cards

Lezen, las, lazen, gelazen

olvasni

35
New cards

liggen, lag, lagen, gelegen

feküdni

36
New cards

lijken leek, leken, geleken

(Op het eerste gezicht lijken de twee bussen op elkaar.)

hasonlítani, látszik

(Első pillantásra a két busz hasonlít egymásra)

37
New cards

lopen, liep, liepen, hebben/zijn gelopen

megy, menni

38
New cards

Moeten, moest, moest, gemoeten

kell (must)

39
New cards

mogen, mocht, mochten, gemogen

mogen (szabad)

40
New cards

nemen, nam, namen, genomen

(Omdat te doen, moet je risico's nemen!)

fog/take/közlekedési eszközt "használni"

(Mert (ahhoz hogy ezt csináld) ehhez kockázatot kell vállalnod!)

41
New cards

bijten beet beten gebeten

harapni

42
New cards

buigen boog, bogen, gebogen

meghajolni

43
New cards

duiken, dook, doken, hebben/zijn gedoken

merülni

44
New cards

genezen, genas, genazen, hebben/zijn genezen

felgyógyul

45
New cards

geven gaf, gaven, gegeven

adni

46
New cards

heten heette, heetten, geheten

nevezni, hívni

47
New cards

kijken, keek, keken, gekeken

nézni

48
New cards

lachen, lachte, lachten, gelachen

nevetni

49
New cards

lijden, leed, leden, geleden

Szenvedni

50
New cards

opschieten, schoot op, schoten op, opgeschoten

sietni

51
New cards

raden, raadde raadden geraden

tanácsot adni

52
New cards

rijden, reed, reden, gereden

vezetni (járművet)

53
New cards

roepen, riep, riepen, geroepen

hívni

54
New cards

schenken, schonk, schonken, geschonken

ajándékozni, adományozni

55
New cards

scheppen, schiep, schiepen, geschapen

teremteni, létrehozni

56
New cards

schijnen, scheen, schenen, geschenen

csillogni

57
New cards

schrijven, schreef, schreven, geschreven

írni

58
New cards

slaan, sloeg, sloegen, geslagen

ütni, verni

59
New cards

slapen, sliep, sliepen, geslapen

aludni

60
New cards

sluiten, sloot, sloten, gesloten

bezárni, becsukni

61
New cards

snijden, sneed, Sneden, gesneden

vágni

62
New cards

spreken, sprak, spraken, gesproken

beszélni

63
New cards

bezoeken, bezocht, bezochten, bezocht

meglátogatni

64
New cards

bieden, bood, boden, geboden

kínálni

65
New cards

binden, bond, bonden, gebonden

összeköt

66
New cards

treffen, trof, troffen, getroffen

találkozni

67
New cards

trekken, trok, trokken, getrokken

húzni

68
New cards

vallen, viel, vielen, zijn gevallen

(el)esni, zuhanni

69
New cards

vechten, vocht, vochten, gevochten

harcolni, küzdeni

70
New cards

vergelijken, vergeleek, vergeleken, vergeleken

összehasonlítani

71
New cards

vergeten, vergat, vergaten, hebben/zijn vergeten

elfelejteni

72
New cards

verliezen, verloor, verloren, hebben/zijn verloren

elveszíteni

73
New cards

vermijden vermeed, vermeden, vermeden

elkerülni

74
New cards

vinden vond, vonden, gevonden

találni

75
New cards

vliegen vlog, vlogen, hebben/zijn gevlogen

repülni

76
New cards

vragen vroeg, vroegen, gevraagd

kérdezni

77
New cards

waaien woei, woeien, gewaaid

fújni (pl szél)

78
New cards

wassen waste, wasten, gewassen

mosni

79
New cards

weten, wist, wisten, geweten

tudni

80
New cards

wijzen, wees, wezen, gewezen

mutatni

81
New cards

willen, wilde, wilden, gewild

akarni (want)

82
New cards

winnen, won, wonnen, gewonnen

nyerni

83
New cards

worden, werd, werden, geworden

keletkezni, létrejönni (become)

84
New cards

zeggen, zei, zeiden, gezegd

mondani (say)

85
New cards

zenden, zond, zonden, gezonden

küldeni (send)

86
New cards

zien zag, zagen, gezien

látni

87
New cards

zijn was, waren, zijn geweest

lenni (is/are)

88
New cards

zingen zong, zongen, gezongen

énekelni

89
New cards

zitten zat, zaten, gezeten

ülni

90
New cards

zoeken zocht, zochten, gezocht

keresni

91
New cards

zullen, zou, zouden

fog valamit csinálni

92
New cards

zwemmen, zwom, zwommen, gezwommen

úszni

93
New cards

zwijgen ,zweeg, zwegen, gezwegen

hallgatni, csendben maradni

94
New cards

buigen, boog, bogen, gebogen

Meghajlítani, meghajolni (bend, bow)