1/189
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
definitie leren
leren is het middel waardoor dieren hun gedrag duurzaam wijzigen, met als doel een betere afstemming op (veranderingen in) de leefwereld)
leren wordt geïdentificeerd door een gedragsverandering (in een bepaalde situatie)
deze gedragsverandering kan zowel een toename (of verschijning) als een afname (of verdwijning) van een bepaalde respons inhouden
definitie leren (Domjan)
leren is een relatief duurzame verandering in het potentieel om een bepaald gedrag te stellen, die toe te schrijven is aan ervaring met gebeurtenissen in de omgeving die specifiek gerelateerd zijn aan dat gedrag
noodzakelijk aspect van leren
oefening of ervaringen
maturatie
andere oorzaak van relatief duurzame gedragsveranderingen (≠leren)
performantie
uiten van gedrag
behaviorally silent learning
het gedrag is wel geleerd maar wordt niet geuit door bv. gebrek aan motivationele factor
S-ervaring
ervaring met een stimulus/prikkel/gebeurtenis op zich
→ habituatie/sensitisatie
S1-S2 ervaring
ervaring met relatie tussen twee stimuli
→ Pavloviaanse/klassieke conditionering
R-S ervaring
ervaring met relatie tussen gedrag en consequente gebeurtenis in de omgeving
→ operante conditionering
leren impliceert een causale variabele
enkel experimentele manipulaties kunnen aantonen dat bepaalde ervaringen de oorzaak zijn van een bepaalde gedragsverandering
methodologie in leerpsychologie
experimenteel onderzoek
het “fundamentele” leerexperiment
experimentele groep vs controlegroep(en)
gelijkgesteld op alle (persoons/omgevings) variabelen
Enkel experimentele groep krijgt kritische leerervaring op moment T0
Vergelijking van gedragsverandering in beide groepen op moment T1 laat causale leer-uitspraak toe
Between-subject controle
subjecten random toekennen aan 1 van de 2 condities
Within-subject controle
subjecten ondergaan allemaal leerprocedure na eerst getest te worden in basislijn
De algemeen-proces benadering
Dezelfde fundamentele leerprocessen zijn aan de orde in een veelheid van leertaken/situaties, en dit in principe bij alle diersoorten
Er bestaan een aantal “universele” wetmatigheden
gedrag als homogeen substraat
iedereen is door leerervaringen te modelleren in om het even welke richting
gedrag als heterogeen substraat
iedere soort heeft al genetisch geprogrammeerde predisposities & gedragstendensen die een rol spelen bij leerervaringen
reflexen Descartes
reflex als verklaring/model voor onvrijwillig, automatisch gedrag in contrast met vrijwillig, gecontroleerd gedrag
Modale actiepatronen (MAP)
aangeboren, soortspecifieke patronen van ontlokt gedrag
signaalprikkels
de beperkte set van cruciale prikkelkenmerken van de complexe ontlokkende prikkelconfiguratie die noodzakelijk en voldoende zijn om een modaal actiepatroon te ontlokken
releasing stimulus
Signaalprikkel die de MAP enkel lost als en slechts als het dier zich in specifieke motivationele staat bevindt
hydraulisch model (Lorenz)
motivationele toestand brengt organisme “in gereedheid” voor een bepaalde soort MAP en een signaalprikkel “triggert” dan het MAP tegen deze achtergrond
appetitief gedrag
gedrag om in contact te komen met signaalprikkel, opgedeeld in algemene en focale zoekmodus
consummatorisch gedrag
werkelijke responssequentie/MAP, stereotiep en gefocust gedrag, soortspecifiek
Typische sequentie ontlokt gedrag
appetitief gedrag → consummatorisch gedrag
gedragssystemen
sequenties van MAP’s vaak georganiseerd in functionele systemen
habituatie
afname van de sterkte/probabiliteit van een respons ten gevolge van herhaalde aanbieding van de ontlokkende stimulus
sensitisatie
toename van de sterkte/probabiliteit van een respons ten gevolge van herhaalde aanbieding van de ontlokkende stimulus
oriënteerrespons
Aandacht richten op nieuwe stimulus bij stimulusverandering in de omgeving
karakteristieken habituatie-effecten
stimulusspecificiteit
effect van tijdsverloop, zonder aanbieding van de stimulus
effect van stimulusfrequentie
effect van stimulusintensiteit
effect van aanbieding van een tweede stimulus: dishabituatie
karakteristieken van sensitisatie-effecten
stimulusintensiteit
stimulusfrequentie
effect van tijdsverloop, zonder aanbieding van de stimulus
verschil karakteristieken habituatie & sensitisatie
sensitisatie is veel minder stimulusspecifiek: sensitisatie generaliseert gemakkelijk naar andere stimuli én zelfs naar andere stimulusmodaliteit
Tweevoud-proces theorie (Groves&Thompson)
Maakt onderscheid tussen onderliggende processen in tegenstelling tot observeerbare, gedragsmatige fenomen
Postuleert het bestaan van twee onerliggende processen: habituatieproces en sensitisatieproces
Postuleert dat deze twee processen actief zijn in twee verschillende delen van het zenuwstelsel: het S-R Systeem & Toestand-Systeem (State System)
S-R Systeem (tweevoudig-proces theorie)
de reflexboog, hier vinden habituatieprocessen plaats
State system
alle neuronale processen die niet zelf deel uitmaken van het S-R systeem, maar die de responsiviteit van het S-R systeem beïnvloeden
Hier vinden sensitisatieprocessen plaats
Kenmerken habituatie- en sensitisatieprocessen
beide processen kunnen simultaan geactiveerd worden en werken als opponente mechanismen
Het netto-effect van beide processen bepaalt of er observeerbare (gedragsmatige) habituatie of sensitisatie is.
Zowel habituatie- als sensitisatieprocessen zwakken af met verloop van tijd
universeel kenmerk van ontlokt gedrag
S-R systeem wordt geactiveerd bij elke aanbieding van een ontlokkende stimulus → elke activatie van het S-R systeem brengt het habituatieproces op gang
m.a.w. elke aanbieding van een ontlokkende stimulus brengt habituatieproces op gang
regulatie & homeostase tweevoudig-procestheorie
habituatie en sensitisatie zijn twee opponente processen die de sterkte van ontlokt gedrag reguleren = homeostase nastreven
opponente procestheorie van emotie/motivatie (Solomon)
Habituatie- en sensitisatiefenomen ook observeerbaar bij emotionele reacties. Emotionele reacties zijn vaak tweefasig: primaire reactie/toestand gevolgd door secundaire toestand/reactie
Habituatie van de primaire reactie, sensitisatie van de secundaire reactie
Observeerbare/ervaren affectieve respons (opponente-procestheorie)
netto-effect van 2 opponente processen, namelijk een primair a proces en een opponent b proces
a proces
onmiddellijk; sterkte is functie van intensiteit ontlokkende stimulus; eindigt snel na aanbieding stimulus
invariant over herhaalde aanbiedingstrials
b proces
eerst traag, zwak en relatief kortdurend, blijft tijdje aanhouden na aanbieding stimulus
MAAR wordt door oefening sneller, intenser en langduriger (strengthened by use)
EN wordt terug trager, zwakker en relatief kortdurend bij gebrek aan oefening (weakened by disuse)
associatief leren
gedrag ontlokt door een eerste prikkel dat wijzigt door herhaald samengaan van eerste prikkel met tweede prikkel
Pavloviaanse/klassieke conditionering
gedrag ontlokt door een stimulus 1 wijzigt ten gevolge van (voorafgaand ervaren) samengaan van deze stimulus 1 met een andere stimulus 2
Voorwaardelijke prikkel (VP)
aanvankelijk neutrale prikkel, prikkel die initieel nog geen specifieke reactie ontlokt
Onvoorwaardelijke prikkel (OP)
prikkel die initieel al een respons opwekt
onvoorwaardelijke respons (OR)
respons uitgelokt door de OP
Voorwaardelijke respons (VR)
respons op VP na herhaald samengaan met OP
De hond van Pavlov
VP= bel, OP= voedselpoeder in mond, OR= speekselsecretie door voedsel, VR= speekselsecretie door bel
1) OP (voedsel) → OR (speeksel)
2) VP (bel) - OP (voedsel) → OR (speeksel)
3) VP (bel) → VR (speeksel)
appetitieve conditionering
klassieke conditioneringsprocedure waarbij de OP aangenaam of wenselijk is
aversieve of vreesconditionering
klassieke conditioneringsprocedure waarbij de OP onaangenaam of onwenselijk is
sign- tracking
voorwaardelijke respons wordt het opvolgen van een signaal van de VP
Vb. duiven van in Skinner box: VP= licht geprojecteerd op touch screen, OP= voedsel in voederbakje, OR= voedsel pikken, VR= benaderen van en pikken op touch screen (sign tracking)
auto-shaping
gedrag wordt aangeleerd zonder training of tussenkomst door onderzoeker
goal-tracking
voorwaardelijke respons wordt het benaderen van de VP
Wanneer sign-tracking of goal-tracking?
Aard van de voorwaardelijke prikkel: verschillende soorten VP’s kunnen verschillende soorten VR’s ontlokken bij eenzelfde OP
Procedurele aspecten: conditioneringsopstelling + diersoort
Individuele verschillen: hendel die verschijnt = VP (geen invloed op voedsel), voedsel in bakje is OP → 1/3 naar hendel (sign-track) - 1/3 naar bakje (goal) - 1/3 mix
geconditioneerde suppressie
onderdrukken van stabiel operant gedrag
suppressieratio
#responsen tijdens VP/(# responsen tijdens VP + # responsen pre VP)
volledige suppressie
suppressieratio = 0/0+X =0
geen suppressie
suppressieratio = Y/Y+X = .50
functionaliteit
meer effectieve omgang met OP
VP-alleen controlecondities
herhaald aanbieden VP (zonder OP)
controleert wel voor sensitisatie effecten door herhaalde aanbiedingen VP op zich
controleert niet voor sensitisatie of dishabituatie effecten door OP aanbiedingen
OP-alleen controlecondities
herhaalde aanbiedingen OP op zich
controleert wel voor sensitisatie effecten door herhaalde aanbiedingen OP op zich
controleert niet voor sensitisatie effecten door herhaalde aanbiedingen VP op zich
Zuiver random controlecondities
aanbieding VP én OP maar moment waarop is random en onafhankelijk van elkaar
VP+/VP- discriminatieve controle
2 soorten VPs:
VP+ wordt altijd gevolgd door OP (toon → schok)
VP- wordt nooit gevolgd door OP (licht)
Associatief leren wordt geïnfereerd enkel indien VRVP+ > VRVP-
excitatoirsche conditionering
leidt tot actieve verwachting dat OP komt
inhibitorische conditionering
leidt tot actieve verwachting dat OP niet komt
stimulusfactoren bij klassieke conditionering
nieuwheid van VP en latente inhibitie
VP-OP relevantie en selectieve associaties
latente inhibitie
respons op VP-OP aanbieding is kleiner door op voorhand herhaald aanbieden van VP op zich
verklaring latente inhibitie aandachtsmodel
tijdens VP pre-exposure gaat aandacht voor VP omlaag → minder aandacht voor VP verstoort daaropvolgend leren van VP-OP associatie = associatieve interferentie
verklaring latente inhibitie geheugenmodel
tijdens pre-exposure leert men prikkel negeren, tijdens acquisitie net leren dat prikkel wel zinvol is en in associatie gezien moet worden → leidt tot geheugeninterferentie (competitief geheugenspoor)
simultane conditionering
perfecte temporele continguïteit VP en OP (komen op zelfde moment voor)
stimulusrelaties bij Pavloviaanse conditionering
Temporele relaties VP-OP
Signaalrelatie VP-OP
Hogere-orde relaties VP-OP
- geconditioneerde inhibitie
- geconditioneerde facilitatie
delayed conditionering
VP wordt in de tijd iets voor OP aangeboden en duurt minimaal tot de start van de aanbieding van de OP
Trace conditionering
VP wordt in de tijd iets voor OP aangeboden maar is niet meer aanwezig bij begin van aanbieding OP
interstimulusinterval
interval tussen start aanbieding VP en start aanbieding OP
temporal coding
leren en opslaan temporele code
P(OP|VP)
kans dat OP optreedt gegeven dat VP optreedt
P(OP|geen VP)
kans dat OP optreedt gegeven dat VP niet optreedt
positieve contingentie
VP voorspelt aanwezigheid OP
P(OP|VP) > P(OP|geen VP)
nulcontingentie
VP is geen predictor van OP
P(OP|VP) = P(OP|geen VP)
negatieve contingentie
VP voorspelt afwezigheid OP
P(OP|VP) < P(OP|geen VP)
leerverklaring
mate van VP/OP contingentie bepaalt mate van ontstaan van VP-OP associatie
performantieverklaring
mate van VP/OP contingentie bepaalt mate van gedragsmatige expressie van VP-OP associatie
contextconditionering
er wordt een associatie gevormd tussen context en optreden OP
blocking effect
Aanwezigheid van reeds geconditioneerde VP blokkeert conditioneren van nieuwe VP door samengaan van beide
hogere-orde relaties
B(A-OP): relatie waarbij één van de elementen van de associatie de complexe gebeurtenis [A-OP] is
geconditioneerde inhibitie
B wordt het signaal voor de afwezigheid van de op basis van A wél verwachte OP
→ B geeft aan dat A-OP NIET geldig is
→ respons op A enkel indien B afwezig is
geconditioneerde facilitatie
B wordt het signaal voor de aanwezigheid van de op basis van A onverwachte OP
→ B geeft aan dat A-OP relatie WEL geldig is
→ respons op A enkel indien B aanwezig is
standaardprocedure geconditioneerde inhibitie
A+/AB- trials
A+ trials: A→OP = positieve contingentie, excitatorische conditionering
A wordt geconditioneerde excitator → verwachting voor OP creëren
AB- trials: A + B → zonder OP = negatieve contingentie
B wordt geconditioneerde inhibitor → geeft info over associatie A-OP (namelijk dat VPA nu niet gevolgd wordt door OP)
negatieve VP-OP contingentie procedure
willekeurig presenteren van VPB (vb. geluid) en OP (vb. schok) zonder dat ooit OP meteen na VPB komt
VPA is in principe contextuele prikkel → contextcues = excitatorische VPs die verwachting OP induceren (vb. box waarin schokken worden toegediend)
VPB wordt geconditioneerde inhibitor → optreden geluid wordt signaal voor niet optreden OP
summatie-test
VP+ geeft optreden OP aan
VP- geeft niet optreden OP aan
VP0 is neutrale prikkel
Vergelijken effecten aanbiedingen:
VP+ alleen: grote responsrate want verwachting dat OP optreedt
VP+ met inhibitor VP-: indien lagere geconditioneerde respons respons dan bij VP+ alleen → evidentie dat VPB inhibitor is geworden
VP+ met neutrale prikkel (VP0): controle om zeker te zijn dat effect in VP+ met VP- conditie biet lag aan de afleiding door toevoegen van 2de prikkel
vertraagde acquisitie
geconditioneerde inhibitie zal daaropvolgende geconditioneerde facilitatie bemoeilijken/vertragen
directe (B-OP) associatie
B is de beste predictor voor OP, A wordt irrelevant
Vb. nat wegdek (B) is predictor voor gevaar voor ongeluk (OP), verkeersbord (A) doet er niet toe
door B gefaciliteerde A-OP associatie B(A-OP)
B signaleert dat A-OP relatie geldig is = positive occasion setting
Vb. nat wegdek (B) signaleert dat relatie verkeersbord met waarschuwing (A) en gevaar voor ongeval (OP) geldig is
operante/instrumentele conditionering
situaties waarbij optreden ongeconditioneerde stimulus (OP) afhankelijk is van het gedrag van organisme
bekrachtiger
outcome die frequentie/probabiliteit van dat gedrag doet toenemen
straf
outcome die frequentie/probabiliteit van dat gedrag doet afnemen
positieve bekrachtiger
positieve R-O contingentie + positieve outcome
→ als ik dit gedrag stel zal deze positieve outcome volgen
negatieve bekrachtiger
negatieve R-O contingentie + negatieve outcome
→ als ik dit gedrag stel zal deze negatieve outcome niet volgen
positieve straf
positieve R-O contingentie + negatieve outcome
→ als ik dit gedrag stel zal deze negatieve outcome volgen (vb. veel fastfood eten en aankomen)