Wat geeft aan een persoonsvorm?
Aantal personen (enkelvoud of meervoud);
de persoon/ personen (1e, 2e, of 3e persoon);
de tijd (tegenwoordige of verleden tijd).
Hoe kun je een persoonsvorm vinden?
Door de tijd van de zin veranderen (die dat verandert zijn de persoonsvormen).
Wat kan de vorm zijn een tegenwoordige tijd werkwoord?
Stam (‘ik’, en ‘… je/ jij’);
stam + t (‘je/ jij’, ‘hij/ zij/ het’);
infinitief (‘we/ wij’, ‘jullie, ze’).
Wat kan de vorm zijn een verleden tijd werkwoord?
Stam + te/ ten (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt met: t, k, f, s, c, h, p, en x);
stam + de/ den (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt NIET met: t, k, f, s, c, h, p, en x);
werkwoord verandering (wanneer het is een onregelmatige/ sterke werkwoorden).
Welke regels hebben die Engelse werkwoorden?
De zelfde als Nederlandse werkwoorden.
Wat gebruiken we als het werkwoord is geen persoonsvorm?
Infinitief = hele werkwoord;
gebiedende wijs = stam;
onvoltooid deelwoord = infinitief + d/ de;
voltooid deelwoord = ge/ ve/ be + stam + t/ d/ en.
Wanneer gebruiken we infinitief?
Wanneer de PV is de hulp werkwoorden ‘kunnen’, ‘willen’ of ‘zullen’ (en ‘te’).
Wanneer gebruiken we gebiedende wijs?
Wanneer het wordt gebruikt als een bestelling (die betekent dat het kan de eerste WW van een zijn zijn), en je kan dit zien wanneer er zijn geen OW.
Wanneer gebruiken we onvoltooid deelwoord?
Wanneer de actie is NIET voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer er zijn twee WW die gebeurde op dezelfde moment.
Wanneer gebruiken we voltooid deelwoord?
Wanneer de actie is voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer een HWW in de zin staat).
Hoe maakt je een voltooid deelwoord naar een bijvoeglijk naamwoord?
Door ‘-e’ na te zetten, maar niet wanneer er staan “een” voor de woord.
Wat gebeurt er met WW die heeft een VZ bij een PV?
De VZ gaat achter het WW (zaait in).
Wat gebeurt er met WW die heeft een VZ bij een VD?
Je zet de ‘ge’ tussen de VZ en WW (ingezaaid).
Wat moet er zijn bij Engelse werkwoorden?
Er moet zijn de ‘uitgans-e’ (bij OD en BN).
Wat gebruikt je wanneer er het WW is een persoonsvorm?
Tegenwoordige tijd (TT);
verleden tijd (VT).
Wat gebruikt je wanneer er het WW is geen persoonsvorm?
Infinitief;
gebiedende wijs;
onvoltooid deelwoord (OD);
voltooid deelwoord (VD);
bijvoeglijk naamwoord (BN).
Wat gebeurde met ‘ui’ bij VT met sterke WW?
De klinker ‘ui’ wordt ‘oo’.
Wat gebeurde met ‘i’ bij VT met sterke WW?
De klinker ‘i’ wordt ‘o’.
Wat gebeurde met ‘e’ bij VT met sterke WW?
De klinker ‘e’ wordt ‘a’.
Wat gebeurde met ‘ie’ bij VT met sterke WW?
De klinker ‘ie’ wordt ‘oo’.
Wat gebeurde met ‘ij’ bij VT met sterke WW?
De klinker ‘ij’ wordt ‘ee’.