NE - Spelling [T]
De persoonsvorm geeft aan het:
aantal personen (enkelvoud of meervoud);
de persoon/ personen (1e, 2e, of 3e persoon)
de tijd (tegenwoordige of verleden tijd).
Je vindt de persoonsvormen door de tijd van de zin veranderen; die dat verandert zijn de persoonsvormen.
De vormen van tegenwoordige tijd werkwoorden zijn:
stam (‘ik’, en ‘… je/ jij’);
stam + t (‘je/ jij’, ‘hij/ zij/ het’)
hele ww (‘we/ wij’, ‘jullie, ze’)
We gebruiken het ‘t kofschip x’ voor verleden tijd werkwoorden.
De vormen van verleden tijd werkwoorden zijn:
stam + te/ ten (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt met: t, k, f, s, c, h, p, en x)
stam + de/ den (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt NIET met: t, k, f, s, c, h, p, en x)
werkwoord verandering (wanneer het is een onregelmatige/ sterke werkwoorden)
Een Engelse werkwoord heeft het zelfde regels als een Nederlandse werkwoord (stam, stam + t, infinitief, stam + te/ ten, stam + de/ den)
Als het werkwoord is geen persoonsvorm, gebruiken we:
infinitief = hele werkwoord (wanneer de PV is de hulp werkwoorden ‘kunnen’, ‘willen’ of ‘zullen’, of als er staat de ‘te’ voor het);
gebiedende wijs = stam (wanneer het wordt gebruikt als een bestelling en als er zijn geen OW, en het kan ook de eerst WW van een zin zijn).
onvoltooid deelwoord = infinitief + d (wanneer de actie is NIET voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer er zijn twee WW die gebeurde op dezelfde moment);
voltooid deelwoord = ge (mis/ ve/ be/ ont) + stam + t/ d/ en (wanneer de actie is voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer een HWW in de zin staat).
Je gebruikt ‘-t’ of ‘-d’ wanneer de VT eindigt op‘-te’ of ‘-de’; je gebruik ‘-en’ wanneer de WW is een sterke-WW.
Je kun ook van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken door ‘-e’ na te zetten (maar niet bij“een …”).
Als een ZN staat voor de VD/ WW, gebruik je BN.
Voorbeeld: gepoot → gepote; besteed → bestede
Wanneer een WW heeft een voorzetsel (bv: inzaaien), gaat de VZ achter het WW het bij PV (zaait in); en bij VD zet je de ‘-ge’ tussen de VZ en WW (ingezaaid)
Engelse werkwoorden gebruiken dezelfde regels (maar bij OD en BN moet laten je de ‘uitgans-e’)
Is het werkwoord een persoonsvorm?
Ja: tegenwoordige tijd (PVTT) of verleden tijd (PVVT).
Nee: infinitief, gebiedende wijs, onvoltooid deelwoord (OD), voltooid deelwoord (VD) of bijvoeglijk naamwoord (BN).
Bij een sterke WW, veranderde de klinkers de WW bij de verleden tijd.
‘ui‘ → ‘oo’.
Voorbeeld: ruiken → rook;
‘i‘ → ‘o’.
Voorbeeld: zingen → zongen;
‘e’ → ‘a’.
Voorbeeld: eten → at;
‘ie‘ → ‘oo’.
Voorbeeld: kiezen → koos;
‘ij‘ → ‘ee’.
Voorbeeld: rijden → rood;
De persoonsvorm geeft aan het:
aantal personen (enkelvoud of meervoud);
de persoon/ personen (1e, 2e, of 3e persoon)
de tijd (tegenwoordige of verleden tijd).
Je vindt de persoonsvormen door de tijd van de zin veranderen; die dat verandert zijn de persoonsvormen.
De vormen van tegenwoordige tijd werkwoorden zijn:
stam (‘ik’, en ‘… je/ jij’);
stam + t (‘je/ jij’, ‘hij/ zij/ het’)
hele ww (‘we/ wij’, ‘jullie, ze’)
We gebruiken het ‘t kofschip x’ voor verleden tijd werkwoorden.
De vormen van verleden tijd werkwoorden zijn:
stam + te/ ten (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt met: t, k, f, s, c, h, p, en x)
stam + de/ den (als het laatste letter van the ‘infinitief - en’ eindigt NIET met: t, k, f, s, c, h, p, en x)
werkwoord verandering (wanneer het is een onregelmatige/ sterke werkwoorden)
Een Engelse werkwoord heeft het zelfde regels als een Nederlandse werkwoord (stam, stam + t, infinitief, stam + te/ ten, stam + de/ den)
Als het werkwoord is geen persoonsvorm, gebruiken we:
infinitief = hele werkwoord (wanneer de PV is de hulp werkwoorden ‘kunnen’, ‘willen’ of ‘zullen’, of als er staat de ‘te’ voor het);
gebiedende wijs = stam (wanneer het wordt gebruikt als een bestelling en als er zijn geen OW, en het kan ook de eerst WW van een zin zijn).
onvoltooid deelwoord = infinitief + d (wanneer de actie is NIET voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer er zijn twee WW die gebeurde op dezelfde moment);
voltooid deelwoord = ge (mis/ ve/ be/ ont) + stam + t/ d/ en (wanneer de actie is voltooid/ klaar, en je kan dit zien wanneer een HWW in de zin staat).
Je gebruikt ‘-t’ of ‘-d’ wanneer de VT eindigt op‘-te’ of ‘-de’; je gebruik ‘-en’ wanneer de WW is een sterke-WW.
Je kun ook van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken door ‘-e’ na te zetten (maar niet bij“een …”).
Als een ZN staat voor de VD/ WW, gebruik je BN.
Voorbeeld: gepoot → gepote; besteed → bestede
Wanneer een WW heeft een voorzetsel (bv: inzaaien), gaat de VZ achter het WW het bij PV (zaait in); en bij VD zet je de ‘-ge’ tussen de VZ en WW (ingezaaid)
Engelse werkwoorden gebruiken dezelfde regels (maar bij OD en BN moet laten je de ‘uitgans-e’)
Is het werkwoord een persoonsvorm?
Ja: tegenwoordige tijd (PVTT) of verleden tijd (PVVT).
Nee: infinitief, gebiedende wijs, onvoltooid deelwoord (OD), voltooid deelwoord (VD) of bijvoeglijk naamwoord (BN).
Bij een sterke WW, veranderde de klinkers de WW bij de verleden tijd.
‘ui‘ → ‘oo’.
Voorbeeld: ruiken → rook;
‘i‘ → ‘o’.
Voorbeeld: zingen → zongen;
‘e’ → ‘a’.
Voorbeeld: eten → at;
‘ie‘ → ‘oo’.
Voorbeeld: kiezen → koos;
‘ij‘ → ‘ee’.
Voorbeeld: rijden → rood;