1/19
Flashcards for vocabulary related to heredity and evolution.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
DNA
De stof waarin de informatie is opgeslagen voor je erfelijke eigenschappen.
Chromosomen
Dunne draden in de celkern die bestaan voor een groot deel uit DNA.
Gen
De stukjes DNA die samen de informatie bevatten voor een eigenschap.
Genotype
De complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen, bevat alle genen samen.
Lichaamscellen
Cellen waaruit je lichaam is opgebouwd.
Fenotype
Het resultaat van het genotype plus de invloeden uit de omgeving (milieu).
Mutant
Een organisme waarbij een mutatie zichtbaar is in het fenotype.
Mutagene invloeden
Straling (bijvoorbeeld radioactieve straling, uv-straling en röntgenstraling) en chemische stoffen (bijvoorbeeld asbest of stoffen in sigarettenrook) die het DNA kunnen beschadigen.
Albino
Een mutant waarbij het lichaam niet in staat is melanine (pigment) te vormen.
Dominant allel
Een allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype.
Recessief allel
Een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is.
Genomics
De studie van het gehele DNA van een organisme met alle genen die daarop liggen.
Evolutietheorie
Theorie die beschrijft hoe soorten kunnen ontstaan, veranderen en verdwijnen.
Fossielen
Versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteente.
Rudimenten
Overblijfselen van organen of structuren die bij voorouders van een organisme een functie hadden, maar nu geen of een andere functie meer hebben.
Verwantschap
Mate waarin soorten op elkaar lijken, bijvoorbeeld in DNA, uiterlijk of anatomie.
Soortvorming
Het proces waarbij nieuwe soorten ontstaan uit bestaande soorten.
DNA-technieken
Methoden gebruikt om DNA te manipuleren en te analyseren.
Allel
Variant van een gen.
Transcriptie
Het proces waarbij de nucleotidevolgorde van DNA wordt overgeschreven naar een complementaire nucleotidevolgorde in RNA.