1/11
Dutch Vocabulary Flashcards
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Wat is het Nederlandse woord voor "damals"?
Toen
Hoe vertaal je "das Geschäft" naar het Nederlands?
De winkel
Wat betekent "insgesamt" in het Nederlands?
In totaal
Wat is de Nederlandse vertaling van "jedoch"?
Echter
Hoe zeg je "die Marmelade" in het Nederlands?
De jam
Wat is het Nederlandse woord voor "das Mehl"?
De bloem
Hoe vertaal je "der Nachtisch" naar het Nederlands?
Het dessert, het nagerecht
Wat betekent "der Pfannkuchen" in het Nederlands?
De pannenkoek
Wat is de Nederlandse vertaling van "sofort"?
Meteen
Hoe zeg je "die Torte" in het Nederlands?
De taart
Wat betekent "zubereiten" in het Nederlands?
Klaarmaken
Wat is het Nederlandse woord voor "der Zucker"?
De suiker