1/26
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Wat betekent "Zeggen is doen" volgens Austin?
Taal beschrijft niet alleen feiten, maar voert handelingen uit; spreken is een vorm van handelen.
Wat zijn constatieve versus performatieve uitspraken?
Constatieven beschrijven werkelijkheid en zijn waar/onwaar; performatieven voeren een handeling uit bij het spreken (bv. beloven).
Wat zijn felicity conditions?
Voorwaarden waarin performatieve uitspraken succesvol (happy) of mislukt (unhappy) zijn, zoals juiste context, intentie en procedure.
Wat is het verschil tussen locutionaire, illocutionaire en perlocutionaire handelingen?
Locutionair = betekenisvol uitspreken, illocutionair = handeling verricht in spreken, perlocutionair = effect op luisteraar.
Wat betekent Austin met "descriptive fallacy"?
Filosofen beperken taal tot beschrijving (locutionair) en negeren de actieve illocutionaire kracht van taal.
Wat zijn de drie componenten van een locutionaire act?
Phonetic (geluiden), Phatic (woorden/grammatica), Rhetic (betekenis/verwijzing).
Noem de 5 types illocutionaire handelingen.
Verdictives (oordelen), Exercitives (macht uitoefenen), Commissives (beloven), Behabitives (attitudes uiten), Expositives (redeneren).
Wat is het belang van context bij taalhandelingen?
Context bepaalt of een taalhandeling felicitous is; zonder juiste context mislukt performatief spreken.
Wat is het perlocutionaire object versus sequel?
Object = beoogd effect, sequel = onbedoeld gevolg van taalhandeling op luisteraar.
Hoe lost Austin tegenstelling tussen constatieven en performatieven op?
Alle taalhandelingen hebben performatieve kracht en kunnen zowel beschrijven als handelen.
Wat is de relatie tussen fonetisch, fatisch en retisch?
Geluid → woorden/grammatica → betekenis en verwijzing; samen vormen ze locutionaire act.
Wat is pheme en rheme binnen taal?
Pheme = taalelement zonder vaste betekenis; Rheme = betekenis in context, variërend bij gebruik.
Relatie tussen taal en socialiteit in Austins theorie?
Taal construeert sociale feiten en relaties; spreken = handelen binnen sociale conventies.
Wat zijn performatieven volgens Austin?
Uitspraken die doen wat ze zeggen (bv. "Ik beloof" = creëert belofte), succesvol bij de juiste felicity voorwaarden.
Wat zijn non-performatieven volgens Ahmed?
Werken juist doordat ze niet doen wat ze beloven, falen is doelbewust en versterken ongelijkheid ondanks belofte.
Kernverschil tussen performatieven en non-performatieven?
Performatieven handelen rechtstreeks; non-performatieven creëren effect via interpretatie zonder echte verandering.
Wat zijn institutionele speech acts?
Uitingen namens instituties die zelfbeeld, agency en moraliteit construeren, vaak non-performatief.
Noem vier vormen van institutionele speech acts.
1. Admissions (toegeven). 2. Commitments (beloften). 3. Performances (rituelen). 4. Descriptions (kwaliteiten).
Probleem psychologische framing in admissions?
Ontlast individuen, focust op attitudes ipv structureel racisme, reproduceert witte normen.
Drie mechanismen van non-performatief falen?
1. Tick-box effect: bureaucratisch. 2. Audit culture: papieren actie. 3. Good practice illusie: imago zonder verandering.
Wat is het verschil tussen gelijkheid en diversiteit?
Gelijkheid = structureel, politiek, confronterend; diversiteit = positief, economisch, symbolisch, imago-gericht.
Negatieve kanten diversiteit?
Creëert "happy diversity" illusie, maskeert historische strijd, focust op marketing en imago.
Positieve kanten diversiteit?
Toegankelijk, stimuleert dialoog, blootlegt contradicties.
Wat is ethnography of text?
Methode die anti-racistische speech acts als non-performatief analyseert via tekstontvangst en circulatie.
Wat betekent 'trajecten tracken' in Ahmeds methode?
Nagaan of teksten circuleren of vastlopen; impact hangt af van gebruik niet alleen inhoud.
Welke onderzoeksaanpak gebruikt Ahmed?
Close readings, contextuele exploratie, participatory research.
Drie functies van documenten volgens Ahmed?
1. Niet alleen beschrijven, vaak "useful lie". 2. Constructie van instituut als moreel subject. 3. Producent van imago, niet verandering.