1/99
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Plasmolyse
Door het krimpen van de cel, laat het celmembraan vanaf grensplasmolyse los van de celwand
Chloroplast / plastide
groengekleurde plastide, plaats van de fotosynthese / (on)gekleurd organel in het grondplasma van plataardige cellen; plastiden kunnen in elkaar overgaan
Genetic drift
wanneer de genetische samenstelling binnen een groep verandert zonder dat daar selectie aan te pas komt. De genen worden willekeurig verspreid
Mitochondrium, functie
Energiecentrales van de cel, opgebouwd uit 2 membranen
Ecosysteem
Een begrensd gebied met organismen die relaties hebben met elkaar en de levenloze natuur
Prokaryoot
Een ééncellig organisme zonder celkern. DNA ligt los in het grondplasma
Eukaryoot
Organisme waarvan de cellen een celkern bezetten. (meercellige organismen)
Plastiden
Korrels in het cytoplasma. Tot de plastiden horen bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels.
Stamcellen
Niet gespecialiseerde cellen met het vermogen te blijven delen
Homeostase
het constant houden van het interne milieu van een organisme
semi-permeabel membraan
membraan dat alleen water doorlaat en geen opgeloste stoffen (transportfunctie)
permeabel membraan
Volledig doorlaatbaar
diffusie
verplaatsing van een stof van een hoge concentratie naar een lage concentratie
Osmose
Diffusie van watermoleculen door een membraan heen; van een oplossing met lage concentratie opgeloste stoffen naar een oplossing met een hoge concentratie opgeloste stoffen
Enzym
Eiwitten die ervoor zorgen dat processen in het lichaam sneller verlopen
orgaan
Verschillende weefsels met 1 of meerdere functies
weefsel
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
populatie
groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten
Turgor
Druk van het cytoplasma op de celwand bij plantencellen
assimilatie
Organische moleculen worden gevormd uit kleinere moleculen
Dissimilatie
de afbraak van organische moleculen tot kleinere moleculen, met als doel energie vrijmaken
autotrofe organismen
kunnen uit anorganische stoffen organische stoffen bouwen, mits ze hiervoor een energiebron hebben
heterotrofe organismen
maken organische stoffen uit andere organische stoffen
aerobe dissimilatie
verbranding van organische moleculen. Hiervoor dient er zuurstof aanwezig te zijn
Aneorobe dissimilatie
Stoffen worden afgebroken zonder zuurstof
Gisting
Dissimilatie van koolhydraten zonder zuurstof (melkzuur en alcohol)
Longcapaciteit
Hoeveelheid lucht die in de longen kan
Vitale capaciteit
Hoeveelheid lucht die na maximale inademing kan worden uitgeademd
Belangrijkste spieren bij het inademen
Middenrif, buitenste tussenribspieren, halsspieren
Belangrijkste spieren bij het uitademen
Spieren van de buikwand en de binnenste tusenribspieren
Fotosynthese
Het maken van glucose en zuurstof met behulp van water, kooldioxide en licht door planten.
resorptie
Opname van voedingsstoffen in het vloed dmv spijsvertering
Ultrafiltratie
Het proces van vorming van voorurine in het kapsel van bowman
Kleine bloedsomloop
De route van hart - longen - hart
Grote bloedsomloop
De route van hart - organen (behalve longen) - hart
Sinusknoop
Prikkel die het hart aanzet tot samentrekken
Weefselvloeistof
Vocht buiten de cellen en haarvaten
Houtvaten
Het transport van water in de plant (omhoog)
Bastvaten
Transport van glucose en andere voedingsstoffen (beneden)
reflexboog
De weg die impulsen bij een reflex afleggen
Animale zenuwstelsel
regelt bewuste reacties en reflexen. Bestaat uit het centrale zenuwstelsel en een deel van het perifere zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel
regelt de werking van inwendige organen
Centrale zenuwstelsel (CZS)
de hersenen en het ruggenmerg
perifere zenuwstelsel
de zenuwen in het lichaam
glycogeen
polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen
glucagon
verhoogt de hoeveelheid glucose in het bloed
insuline
verlaagt de hoeveelheid glucose in het bloed
antigeen
lichaamsvreemde stof
antistof
eiwit die antigenen bindt en speelt een rol bij in de afweer tegen ziekteverwekkers
aspecifieke afweer
de afweer richt zich niet specifiek tegen één ziekteverwekker
Actieve immunisatie
proces van immuun worden, waarbij het lichaam zelf de antistoffen maakt. Dit kan op een natuurlijke manier gebeuren door het doormaken van een ziekte of kunstmatig, door vaccineren, waarbij een verzwakte ziekteverwekker wordt toegevoegd.
Passieve immunisatie
immunisatie door middel van antistoffen, die niet zelf gemaakt zijn. Deze antistoffen ofwel door seruminjectie verkregen ofwel van de moeder
vaccinatie
het opwekken van immuniteit door een injectie met een verzwakt antigeen of een antistof (seruminjectie)
netvlies
vlies in het oog met lichtgevoelige zintuigjes; vangt lichtprikkels op en zet ze om in berichten
gele vlek
bestaat uit kegeljes en zorgt ervoor dat we kleuren en details kunnen onderscheiden
Kegeltjes
Onderdeel in je netvlies die gevoelig is voor licht en kleur kan waarnemen. Kegeltjes hebben veel licht nodig om goed te werken
Staafjes
maken verschil tussen licht en donker. Bevinden zich over het hele netvlies, behalve in de gele vlek.
biotische factoren
Alle levende oganismen in een ecosysteem
abiotische factoren
De levenloze, externe factoren in een ecosysteem
producenten
organismen die voedsel leveren voor alle andere organismen
consumenten
organismen die leven van andere organismen
reducenten
bacterien en schimmels; breken organische stoffen af tot anorganische stoffen
organische stoffen
Afkomstig van organismen of van producten van organismen
anorganische stoffen
afkomstig uit de levenloze natuur
voedselweb
het geheel van voedselrelaties in een levensgemeenschap. pijl gaat in de richting van de energiestroom
biomassa
Het totale gewicht van organisch materiaal in een bepaald gebied
koolstofkringloop
Alle uitwisselingen (bijvoorbeeld door verbranding van hout) van CO2 op aarde.
stikstofkringloop
de cyclus die stikstof doorloopt
eutrofiëring
wanneer stikstof en fosfaat in te hoge concentraties in de natuur voorkomen, kunnen ze ongewenste effecten veroorzaken
uitspoeling
verwijdering van stoffen, vooral mineralen, uit oppervlakkige bodemlagen door waterverplaatsing.
versterkt broeikaseffect
de algemene toename van broeikasgassen
genexpressie
het tot uiting komen van een gen
concurrentie
competitie tussen individuen van dezelfde populatie, bijv. voor voedsel, voorplanting of beschikbare ruimte/licht
Symbiose
het langdurig samenleven van twee verschillende soorten
mutualisme
beide soorten hebben voordeel
commensalisme
de gastheer heeft een voordeel, maar ook geen nadeel. De gast heeft wel voordeel
parasitisme
de gastheer heeft nadeel, de gast heeft voordeel
Tolerantie
het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen
optimumkromme
diagram dat voor een abiotische factor de minimale, de optimale en de maximale waarde laat zien
tolerantiegrenzen
de uiterste waarde van een abiotische milieufactor, waarbij individuen van een soort nog net in leven blijven
accumulatie
ophoping, vaak gebruikt voor een schadelijke stof in voedselketens
beperkende factor
de abiotische factor die het minst gunstig is voor een bepaalde soort. Deze ligt het verst van het optimum af
recombinant-DNA-techniek
techniek waarbij delen van het DNA van verschillende organismen bij elkaar gebracht worden
chromosoom
bevat een deel van het erfelijk materiaal van een organisme
genoom
het geheel aan erfelijke informatie in een cel van een organisme
gen
bevat informatie over de vorming van een bepaalde eiwit
allel
een variant van een gen
dominant allel
een allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype
recessief allel
een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is
intermediar fenotype
het recessieve allel in een heterozygoot genotype komt ook tot uiting Het fenotype is een mengvorm tussen dominant en recessief
X-chromosomaal overerven
overerving van allelen via het X-chromosoom
autosomale overerving
Overerving van de allelen via de autosomen(alle chromosomen, behalve de geslachtschromosomen X en Y)
stamboom
overzichtelijk schema waarin familieleden staan met hun familieband en het fenotype dat ze voor een bepaalde eigenschap hebben.
mutatie
verandering in het erfelijk materiaal van een organisme
chromosoommutatie
hierbij is sprake van een verandering in de structuur van een chromosoom
Genmutatie
hierbij is sprake van een verandering in de nucleotidenvolgorde van een gen. Bijv. puntmutatie (één nucleotide in het DNA is gewijzigd)
genoommutatie
hierbij is sprake van een verandering in het totaal aantal chromosomen. Ipv 46 meer of minder
recombinatie
het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen/genen.
Geslachtelijke voortplanting
reproductie waarbij twee ouderlijke individuen betrokken zijn. Een nakomeling krijgt een combinatie van de genen van beide ouders
Ongeslachtelijke voortplanting
reproductie waarbij 1 ouderlijk individu betrokken is. Er vindt geen bevruchting plaats