Biologie begrippen examen havo | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/99

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

100 Terms

1
New cards

Plasmolyse

Door het krimpen van de cel, laat het celmembraan vanaf grensplasmolyse los van de celwand

2
New cards

Chloroplast / plastide

groengekleurde plastide, plaats van de fotosynthese / (on)gekleurd organel in het grondplasma van plataardige cellen; plastiden kunnen in elkaar overgaan

3
New cards

Genetic drift

wanneer de genetische samenstelling binnen een groep verandert zonder dat daar selectie aan te pas komt. De genen worden willekeurig verspreid

4
New cards

Mitochondrium, functie

Energiecentrales van de cel, opgebouwd uit 2 membranen

5
New cards

Ecosysteem

Een begrensd gebied met organismen die relaties hebben met elkaar en de levenloze natuur

6
New cards

Prokaryoot

Een ééncellig organisme zonder celkern. DNA ligt los in het grondplasma

7
New cards

Eukaryoot

Organisme waarvan de cellen een celkern bezetten. (meercellige organismen)

8
New cards

Plastiden

Korrels in het cytoplasma. Tot de plastiden horen bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels.

9
New cards

Stamcellen

Niet gespecialiseerde cellen met het vermogen te blijven delen

10
New cards

Homeostase

het constant houden van het interne milieu van een organisme

11
New cards

semi-permeabel membraan

membraan dat alleen water doorlaat en geen opgeloste stoffen (transportfunctie)

12
New cards

permeabel membraan

Volledig doorlaatbaar

13
New cards

diffusie

verplaatsing van een stof van een hoge concentratie naar een lage concentratie

14
New cards

Osmose

Diffusie van watermoleculen door een membraan heen; van een oplossing met lage concentratie opgeloste stoffen naar een oplossing met een hoge concentratie opgeloste stoffen

15
New cards

Enzym

Eiwitten die ervoor zorgen dat processen in het lichaam sneller verlopen

16
New cards

orgaan

Verschillende weefsels met 1 of meerdere functies

17
New cards

weefsel

Een groep cellen met dezelfde vorm en functie

18
New cards

populatie

groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten

19
New cards

Turgor

Druk van het cytoplasma op de celwand bij plantencellen

20
New cards

assimilatie

Organische moleculen worden gevormd uit kleinere moleculen

21
New cards

Dissimilatie

de afbraak van organische moleculen tot kleinere moleculen, met als doel energie vrijmaken

22
New cards

autotrofe organismen

kunnen uit anorganische stoffen organische stoffen bouwen, mits ze hiervoor een energiebron hebben

23
New cards

heterotrofe organismen

maken organische stoffen uit andere organische stoffen

24
New cards

aerobe dissimilatie

verbranding van organische moleculen. Hiervoor dient er zuurstof aanwezig te zijn

25
New cards

Aneorobe dissimilatie

Stoffen worden afgebroken zonder zuurstof

26
New cards

Gisting

Dissimilatie van koolhydraten zonder zuurstof (melkzuur en alcohol)

27
New cards

Longcapaciteit

Hoeveelheid lucht die in de longen kan

28
New cards

Vitale capaciteit

Hoeveelheid lucht die na maximale inademing kan worden uitgeademd

29
New cards

Belangrijkste spieren bij het inademen

Middenrif, buitenste tussenribspieren, halsspieren

30
New cards

Belangrijkste spieren bij het uitademen

Spieren van de buikwand en de binnenste tusenribspieren

31
New cards

Fotosynthese

Het maken van glucose en zuurstof met behulp van water, kooldioxide en licht door planten.

32
New cards

resorptie

Opname van voedingsstoffen in het vloed dmv spijsvertering

33
New cards

Ultrafiltratie

Het proces van vorming van voorurine in het kapsel van bowman

34
New cards

Kleine bloedsomloop

De route van hart - longen - hart

35
New cards

Grote bloedsomloop

De route van hart - organen (behalve longen) - hart

36
New cards

Sinusknoop

Prikkel die het hart aanzet tot samentrekken

37
New cards

Weefselvloeistof

Vocht buiten de cellen en haarvaten

38
New cards

Houtvaten

Het transport van water in de plant (omhoog)

39
New cards

Bastvaten

Transport van glucose en andere voedingsstoffen (beneden)

40
New cards

reflexboog

De weg die impulsen bij een reflex afleggen

41
New cards

Animale zenuwstelsel

regelt bewuste reacties en reflexen. Bestaat uit het centrale zenuwstelsel en een deel van het perifere zenuwstelsel

42
New cards

Autonome zenuwstelsel

regelt de werking van inwendige organen

43
New cards

Centrale zenuwstelsel (CZS)

de hersenen en het ruggenmerg

44
New cards

perifere zenuwstelsel

de zenuwen in het lichaam

45
New cards

glycogeen

polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen

46
New cards

glucagon

verhoogt de hoeveelheid glucose in het bloed

47
New cards

insuline

verlaagt de hoeveelheid glucose in het bloed

48
New cards

antigeen

lichaamsvreemde stof

49
New cards

antistof

eiwit die antigenen bindt en speelt een rol bij in de afweer tegen ziekteverwekkers

50
New cards

aspecifieke afweer

de afweer richt zich niet specifiek tegen één ziekteverwekker

51
New cards

Actieve immunisatie

proces van immuun worden, waarbij het lichaam zelf de antistoffen maakt. Dit kan op een natuurlijke manier gebeuren door het doormaken van een ziekte of kunstmatig, door vaccineren, waarbij een verzwakte ziekteverwekker wordt toegevoegd.

52
New cards

Passieve immunisatie

immunisatie door middel van antistoffen, die niet zelf gemaakt zijn. Deze antistoffen ofwel door seruminjectie verkregen ofwel van de moeder

53
New cards

vaccinatie

het opwekken van immuniteit door een injectie met een verzwakt antigeen of een antistof (seruminjectie)

54
New cards

netvlies

vlies in het oog met lichtgevoelige zintuigjes; vangt lichtprikkels op en zet ze om in berichten

55
New cards

gele vlek

bestaat uit kegeljes en zorgt ervoor dat we kleuren en details kunnen onderscheiden

56
New cards

Kegeltjes

Onderdeel in je netvlies die gevoelig is voor licht en kleur kan waarnemen. Kegeltjes hebben veel licht nodig om goed te werken

57
New cards

Staafjes

maken verschil tussen licht en donker. Bevinden zich over het hele netvlies, behalve in de gele vlek.

58
New cards

biotische factoren

Alle levende oganismen in een ecosysteem

59
New cards

abiotische factoren

De levenloze, externe factoren in een ecosysteem

60
New cards

producenten

organismen die voedsel leveren voor alle andere organismen

61
New cards

consumenten

organismen die leven van andere organismen

62
New cards

reducenten

bacterien en schimmels; breken organische stoffen af tot anorganische stoffen

63
New cards

organische stoffen

Afkomstig van organismen of van producten van organismen

64
New cards

anorganische stoffen

afkomstig uit de levenloze natuur

65
New cards

voedselweb

het geheel van voedselrelaties in een levensgemeenschap. pijl gaat in de richting van de energiestroom

66
New cards

biomassa

Het totale gewicht van organisch materiaal in een bepaald gebied

67
New cards

koolstofkringloop

Alle uitwisselingen (bijvoorbeeld door verbranding van hout) van CO2 op aarde.

68
New cards

stikstofkringloop

de cyclus die stikstof doorloopt

69
New cards

eutrofiëring

wanneer stikstof en fosfaat in te hoge concentraties in de natuur voorkomen, kunnen ze ongewenste effecten veroorzaken

70
New cards

uitspoeling

verwijdering van stoffen, vooral mineralen, uit oppervlakkige bodemlagen door waterverplaatsing.

71
New cards

versterkt broeikaseffect

de algemene toename van broeikasgassen

72
New cards

genexpressie

het tot uiting komen van een gen

73
New cards

concurrentie

competitie tussen individuen van dezelfde populatie, bijv. voor voedsel, voorplanting of beschikbare ruimte/licht

74
New cards

Symbiose

het langdurig samenleven van twee verschillende soorten

75
New cards

mutualisme

beide soorten hebben voordeel

76
New cards

commensalisme

de gastheer heeft een voordeel, maar ook geen nadeel. De gast heeft wel voordeel

77
New cards

parasitisme

de gastheer heeft nadeel, de gast heeft voordeel

78
New cards

Tolerantie

het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen

79
New cards

optimumkromme

diagram dat voor een abiotische factor de minimale, de optimale en de maximale waarde laat zien

80
New cards

tolerantiegrenzen

de uiterste waarde van een abiotische milieufactor, waarbij individuen van een soort nog net in leven blijven

81
New cards

accumulatie

ophoping, vaak gebruikt voor een schadelijke stof in voedselketens

82
New cards

beperkende factor

de abiotische factor die het minst gunstig is voor een bepaalde soort. Deze ligt het verst van het optimum af

83
New cards

recombinant-DNA-techniek

techniek waarbij delen van het DNA van verschillende organismen bij elkaar gebracht worden

84
New cards

chromosoom

bevat een deel van het erfelijk materiaal van een organisme

85
New cards

genoom

het geheel aan erfelijke informatie in een cel van een organisme

86
New cards

gen

bevat informatie over de vorming van een bepaalde eiwit

87
New cards

allel

een variant van een gen

88
New cards

dominant allel

een allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype

89
New cards

recessief allel

een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is

90
New cards

intermediar fenotype

het recessieve allel in een heterozygoot genotype komt ook tot uiting Het fenotype is een mengvorm tussen dominant en recessief

91
New cards

X-chromosomaal overerven

overerving van allelen via het X-chromosoom

92
New cards

autosomale overerving

Overerving van de allelen via de autosomen(alle chromosomen, behalve de geslachtschromosomen X en Y)

93
New cards

stamboom

overzichtelijk schema waarin familieleden staan met hun familieband en het fenotype dat ze voor een bepaalde eigenschap hebben.

94
New cards

mutatie

verandering in het erfelijk materiaal van een organisme

95
New cards

chromosoommutatie

hierbij is sprake van een verandering in de structuur van een chromosoom

96
New cards

Genmutatie

hierbij is sprake van een verandering in de nucleotidenvolgorde van een gen. Bijv. puntmutatie (één nucleotide in het DNA is gewijzigd)

97
New cards

genoommutatie

hierbij is sprake van een verandering in het totaal aantal chromosomen. Ipv 46 meer of minder

98
New cards

recombinatie

het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen/genen.

99
New cards

Geslachtelijke voortplanting

reproductie waarbij twee ouderlijke individuen betrokken zijn. Een nakomeling krijgt een combinatie van de genen van beide ouders

100
New cards

Ongeslachtelijke voortplanting

reproductie waarbij 1 ouderlijk individu betrokken is. Er vindt geen bevruchting plaats