1/155
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
H/E kleuring
Haematoxyline: kleurt basofiele componenten, nucleïnezuren (donkerblauw)
Eosine: kleurt eosinofiele/acidofiele componenten, NH2 groepen van EWn (roze)
→ lichmicroscopische analyse (bright field)
PAS kleuring
periodic acid Schiff, kleuring darmvillus → vrije suikers
soorten lichtmicroscopie
bright field microscopie
fasecontrast microscopie
fluorescentiemicroscopie
lichtmicroscopen voor levende cellen
fasecontrast microscopie: obv faseverschuiving van licht en ± interferentie
differentiële interferentie-contrastmicroscopie (DIC): obv pos/neg interferentie van gepolariseerd licht
digitale microscopie: computerverwerking van beelden met gevoelige videocamera’s
donkerveldmicroscopie: bacteriën en organellen
(fluorescentie)microscopie: life cell
verschillen contrast bij LM
gekleurd: kleuring verlaagt amplitude van golflengte van licht → kleurvorming
geen kleuring: kleine verschillen in optische dichtheid → gebruiken om beeldcontrast te maken: cellen en organellen hebben afwijkende brekingsindex waardoor er een faseverschuiving van het licht is en met interferentie wordt dit tot een zwart-wit beeld herleid (fasecontrast of DIC)
fluorescentiemicroscopie
fluorochroom laten exciteren dat licht uitzendt
epi-fluorescentie: activatie met licht met een korte golflengte waardoor fluorochrome stof in preparaat licht met een langere golflengte uitzendt
→ conventioneel: kwikdamplamp als excitator
→ confocale laser scanning: laser als exciterende lichtbron
→ moln in cellen aankleuren en kwantificeren
meest gebruikte illuminatiesysteem fluorescentiemicroscopie
= epi-illuminatie
immunofluorescentie
eiwitten kleuren waaraan AL hangt waaraan een fluorochroom hangt
tagging EWn
EWn taggen met fluorescentie EWn om zo specifieke EWn te detecteren in levende cellen
nanopartikels
fluorescerende deeltjes vervaardigd uit halfgeleidermateriaal, knn worden gecoat, de grootte bepaalt de kleur
→ aanslaan met een blauwe laser
→ excitatiespectra is heel smal en overlappen dus niet tss de verschillende deeltjes (is een nadeel bij fluorochromen)
flourofoor
deel molecule dat zorgt voor fluorescentie
chromofoor
bepaalt kleur fluorescentie
confocale laser scanning microscopie
alleen een bepaalt focaal vlak bekijken, er is een pinhole dat belet dat emissielicht van boven of onder het gewenst focale vlak de detector bereikt
4D live cell imagine
combinatie van 3D multi kleur beeldvorming en time lapse opnames
elektronenmicroscopie
in een hoog-vacuüm ruimte wordt filament verhit en genereerd die een elektronenbundel die dan naar een anode wordt getrokken
→ beeldvorming: densere structuren absorberen elektronen en minder densere laten ze door
soorten elektronenmicroscopie
transmissie EM: elektronenverstrooiing op zware atoomkernen in ultradun preparaat
→ probleem met kronkelende buis omdat je het interpreteert als secties door meerdere buizen
scanning EM: dikker preparaat afscannen met elektronenbundel waarbij terugkaatsing van elektronen optreedt en generatie van sec elektronen
shadow casting
schuine bestuiving met verdampt metaal
speciale EM technieken
vries-breek: membraanstructuren, diepgekoeld mes gebruiken dat cellulaire membranen tss binnen- en buitenblad breekt
vries-ets: diepgekoeld mes gebruiken dat cellulaire membranen tss binnen- en buitenblad breekt, meer 3D-structuur
cryo-elektron tomografie: 3D constructie object obv een serie van 2D projecties
preparatie materiaal
fixeren
dehydrateren
inbedden: weefsel te dik om licht/elektronen door te laten of te zacht
snijden
kleuren/contrasteren: als er te weinig contrast is
fixeren
doden weefsel met behouden van oorspronkelijke structuur, stilleggen autolytische en bacteriële afbraakreacties
→ membraan permeabiliseren, harder en poreuzer maken van weefsel, geen verlies van kleine moln (kleuring)
→ chemisch (in fixatief) of fysisch (invriezen)
chemische fixatie
vernettende fixatieven = cross-linking: formaldehyde, glutaraldehyde, OsSO4
precipiterende fixatieven: alcohol, aceton
formaldehyde
polymerisatie tgn gaan
reageert met verschillende delen EWn
vooral bij LM
glutaraldehyde
reageert met aminogroepen van EWn
kan aan meerdere EWn tegelijk binden dus betere cross-linker
betere morfologie, maar minder goed voor immuuncytochemie
vooral bij EM (dubbele fixatie dus ook met OsO4)
OsO4
oxiderend en cross-linker
goeie binding met lipiden
vooral bij EM (dubbele fixatie dus ook met glutaraldehyde)
factoren die rol spelen tijdens fixatie
concentratie buffers en waterstofionen
duur fixatie
concentratie fixatief
snelheid en penetratie
volumeveranderingen
temperatuur
immersie fixatie
weefsel direct in fixatief plaatsen, werkt goed bij kleine weefsels, bij grotere worden niet alle regio’s bereikt → oplossing: fixatief door circulair systeem laten gaan waardoor alles wordt bereikt via vasculair netwerk
dehydrateren
weefsel in stijgende reeks van alcoholbaden (30-50-70-90-100°) + clearing met tolueen s
inbedden
gefixeerd materiaal omwikkelen en doordrengen met inbedmiddel (dringt in weefsel en maakt het hard waardoor het gesneden kan worden)
inbedmiddel
harsen met hydrofiele structuur of hydrofiel inbedmiddel
vriescoupe: als je snel resultaat nodig hebt, oplosbare bestanddelen aantonen, enymactiviteit aantonen, immunocyto/histochemie van gevoelige AGn
nadeel vriescoupes
ijskristallen
→ verhinderen: fixatie bij hoge druk en gebeurt snel
snijden
microtoom glazen mes (paraffine, bij LM)
microtoom met diamanten mes (bij EM)
auxochroom
vasthechting kleurstof aan weefsel
stappen H/E kleuring
deparaffineren
hydrateren: alcohol tot water
nucleaire kleuring: haematoxyline
differentiatie: zuur alcohol
bluing: ammoniumwater
counterkleuring: eosine
dehydratatie
clearing: xyleen
immunohistochemische kleurtechniek
molecule identificeren/lokaliseren obv antigene eigenschappen
→ AG/AL complex
polyclonaal AL
wordt door meerdere plasmacellen aangemaakt, kan met meerdere epitopen op AG binden
productie polyclonaal AL
AG ingespoten in konijn: immuunreactie
AG activeer B-cellen
plasma B-cellen produceren polyclonale AL
antiserum uit konijn waarin polyclonale ALn zitten
monoclonaal AL
uit 1 kloon plasmacellen, reageren met 1 epitoop op AG
productie monoclonaal AL
AG inspuiten in muis
B-lymfocyten uit milt halen (mix) en in tumorcellen brengen (knn alleen samen overleven dus zo selecteer je op de gefusioneerde)
hybirde cellen verder kweken in cultuurmilieu of in peritoneale ruimte van muizen → clones screenen en juiste eruit halen: diegene die reageren met AG, deze verder kloneren (uit 1 een kolonie laten groeien)
AL uit cultuur milieu (in supernatans) of uit vloeistof van peritoneale ruimte geoogst
HAT medium
hierin gebeurt celfusie en selectie van B-lymfocyten met tumorcellen
screening clones
ELISA
→ AG gecoat op wells + supernatans met AL → 2e AL waarop enzym zit toevoegen die op 1e AL bindt → substraat/chromofoor toevoegen → kleuring
aanmaak ALn verbeteren
peptide (AG) bindt aan carrier waardoor deze moeilijk worden afgebroken eenmaal ingespoten → zeker een AL tegen gemaakt
ook ingespoten tijdens immunisatie bij AG
Freund’s adjuvant
→ complete (CFA): water in olie emulsie + inactieve myobacteria (alleen eerste injectie)
→ incomplete (IFA): water in olie emulsie (resterende injecties)
→ depot functie en niet-specifieke immuunpotentiëring van macrofagen
AL zuiveren
proteïne A: beads met daarop proteïne A → serum toevoegen → IgG bindt aan proteïne A, alle andere gaan er gewoon door → IgG eruit halen met zure oplossing
antigen: beads gecoat met AG → serum toevoegen → AL die reageren met AG blijven achter → AL eruit halen met zure oplossing
voordelen monoclonaal vs. polyclonaal
homogeniteit: je weet welk Ig
specifiteit
afwezigheid niet-specifieke ALn
nadelen monoclonaal vs polyclonaal
fixatie vernietigd reactiviteit epitoop, dus hopen dat juist de jouwe niet wordt vernietigd
epitoop op verschillende moln zorgt voor kruisreactiviteit
affiniteit AL
intrinsiek: affiniteit AL om te binden aan AG
functioneel: aviditeit, tijd nodig voor AL om evenwicht te bereiken met weefsel AG
merkersystemen immunohistochemische kleuring
enzymen
fluorochromen
goudpartikels
immuno-enzymatische methode
gebruik van enzymen (HRP of AP)
→ geven op zichzelf geen kleur maar knn de omzetting van een kleurloos substraat en chromogeen (DAB of naftolfosfaatester) tot een gekleurd eindproduct katalyseren
→ DAB wordt geoxideerd mbv peroxidase
→ AP hydrolyseert naftolfostaatesters in aanwezigheid van metaalionen
multiple immunofluorescentie
ALn moeten in verschillende dieren gemaakt zijn om verschil te knn zien
flow cytometrie
bepaling van fysische of chemische karakteristieke van cellen of partikels die gesuspendeerd zijn in een vloeistofstroom en doorheen een meettoestel passeren
→ uitbreiding = FACS: cellen met bepaalde karakteristieke uit populatie halen
→ dubbelkleuring: partikels met verschillende afmetingen gebruiken
→ zilverversterking: met zilverionen goudbolletjes groter maken
mechanische zilverversterking
in aanwezigheid van een elektronendonor worden zilverionen gereduceerd tot metallisch zilver en wordt er zo’n laag op goudopp gezet
verminderen hydrofobe achtergrondkleuring
blocking serum toevoegen
→ vooraf aan weefselstuk en ook aan AL oplossing
→ bevat albumine EWn en normaal serum uit proefdier waaruit sec AL komt
normaal serum toevoegen
niet-specifieke interacties tss sec AL en hydrofobe bindingsplaatsen in weefsel vermijden
interacties tss endogeen AL en Fc receptoren in weefsel vermijden
voorbeeld van kleurprotocol (ABC methode)
voorbehandeling weefsel met 3% H2O2 om endogeen peroxidase te blokkeren
blocking serum toevoegen aan weefsel en aan AL oplossing
AL1 + wasstappen
AL2 (biotine)+ wasstappen
streptavidine + peroxidase
chromogeen substraat (DAB + H2O2 in buffer)
fixatie bij immunohistochemie
vorm en structuur weefsel behouden en stabiliseren
inhiberen autolyse met lysosomale enzymes
bacteriële groei verhinderen
reactieve groepen beschikbaar maken voor kleurstoffen
membraan permeabel maken
epitopen onveranderd laten en toegankelijk maken voor ALn
chemische fixatoren immunohistochemie
niet additieve coagulerende fixatieven: denaturatie/coagulatie EWn waardoor EW 3D-structuur verliest en water eruit wordt geperst, weefsel krimpt maar epitopen blijven beter bewaard
additieve fixatieven: reageren met AZn van EWn en cross-linken, EWn behouden 3D-structuur en vormen een complex, structuur behouden maar epitopen soms moeilijk bereikbaar
→ antigen retrievel: epitopen terug bereikbaar maken
methode AG retrieval
extensief wassen van weefselstuk
protease voorbehandeling: breken cross-linking tss fixatief en EWn waarin epitopen zitten
warmte gemedieerde AG retrieval met citraatbuffer of 1mM EDTA
- verhitting: breken cross-links en vrijstellen CA2+ ionen
- EDTA: cheleren of precipiteren CA2+ → permanent breken cross-links
Western blotting
lysaat met EWn op gel zetten (SDS-PAGE) → op membraan waar je EW kan visualiseren met AL
southern blotting
isoleren stuk DNA en knippen met restrictie-enzymen → op agarosegel en PCR doen → agarosegel naar membraan → hybridiseren met probe → bandje zichtbaar
northern blotting
isoleren stuk mRNA en knippen met restricti-enzymen → omzetten naar cDNA → op agarosegel en PCR → agarosegel naar membraan → hybridiseren met een probe → bandje zichtbaar
ISH techniek
DNA/RNA hybridiseren met probes gemerkt met radio-isotopen → detectie hybriden via autoradiografie (radioactieve bestandsdelen detecteren)
microscopische autoradiografie
weefsel met cellen die radioactief zijn onderdompelen in zilverbromidekorrels → radio-activiteit slaat korrels aan en dus na ontwikkeling blijven zilverbromidekorrels achter op de plaatsen waar er radio-activiteit was
RNA in situ hybridisatie
werken met sense en antisense riboprobes → sense is neg controle en antisense bindt met mRNA omdat mRNA altijd sense is
riboprobes maken
plasmide met een stuk cDNA (waarin gemerkt nucleotide zit) in begrensd door 2 promotors + 2 polymerasen die elk op een promotor binden en dus elk cDNA in een richting afschrijven → sense en antisens riboprobe
nick translatie
DNAse die in 1 van de strengen van DNA knipt → gaten worden herstelt door DNA polymerase met nucleotiden die gelabeld zijn
→ maken van probe
voorbeelden DNA probes
centromeerprobes: herkennen repetitieve basepaarseq in centromeer, numerieke problemen aantonen
single copy probes: herkennen basepaarseq die maar 1 keer in genoom voorkomt, gen aankleuren
chromosoom paints
RNA probes
expressie waarnemen
stappen in ISH experiment
merken probe: nick translatie, random primed DNA labeling (primer die bindt waarna gelabelde nucleotiden worden ingebouwd), Taq DNA polymerase (PCR met gelabelde), eindlabeling, PRINS (oligonucleotide)
fixatie preparaat: bewaren morfologie
voorbehandeling preparaat: achtergrondkleuring verhinderen → RNAse als je DNA detecteert, endogene enzym inactivatie als merker een enzym is, permeabiliseren, proteolytische enzymen, detergenten
(denaturatie) en hybridisatie: hybridisatie bij hoge zoutconc want dan daalt elektrostatische repulsie, probe in overmaat tov doelwit
post-hybridisatie wasstappen: verminderen ruis van niet-specifieke hybridisatie en verwijderen niet gebonden probe
detectie hybriden: FISH (fluorochroom), enzymatisch (HRP en AP, LM op ISH), colloïdaal goud (EM op ISH)
DEPC
RNAse verwijderen, bel! als je RNA wilt detecteren
stringentie van hybridisatie
hoe specifiek en snel die gebeurt
→ laag = kruishybridisatie
confocaal vs. 2 foton microscopie
confocaal: foton komt toe en exciteert een elektron → bij terugval naar grondtoestand emitteert deze een foton van een langere golflengte → kegel van excitatie buiten focaal vlak
2 foton: 2 fotons met zelfde golflengte komen op zelfde moment toe en exciteren elektrone → bij terugval naar grondtoestand emitteert deze een foton met een kortere golflengte → illumineert maar 1 plek op focaal vlak
TIRF
total internal reflection fluorescence: excitatie van maar een dun laagje in preparaat
→ licht komt heel schuin toe op cel waardoor maar een dun laagje belicht wordt → enkel materiaal dat tegen glas zit wordt aangestraald
FRAP
fluorescence recovery after fotobleaching: dynamiek analyseren
→ met laser wordt signaal verwijderd op een punt → deze plaats wordt gevolg met de tijd en cellen naast die plaats zijn fluorescent gelabeld dus zo kan je beweging volgen als zijn gat proberen te dichten
FRET
Förster resonantie energie transfer: meten van afstanden, EWn die in complex zitten vinden
→ 2 EWn zitten apart en ene wordt bestraald met de juist golflengte en emitteert dan licht met een golflengte, signaal is dus alleen van dat EW te zien → 2 EWn maken contact en zitten dus dicht bij elkaar → energie gaat van ene fluorofoor naar andere en ander EW wordt aangeslagen en je ziet nu signaal hiervan
SIM
structured illumination microscopy
→ licht wordt door een gegraveerde plaat gestuurd waardoor een gestreept patroon ontstaat (nodig om punten dicht bij elkaar te onderscheiden) → sec later wordt licht in een iets ander patroon op preparaat gestuurd → … → computer zet beelden samen tot hoge resolutie omdat die onscherp licht kan verwijderen
STED
stimulated emission depletion
→ materiaal wordt 2 keer aangestraald → excitatie → breed signaal na 1e keer aanstralen van fluorochroom, maar breed signaal kan je verwijderen met 2e laser → scherp signaal blijft over
PALM
photoactivated localization microscopy
→ telkens een nieuw beeld maken waarin slechts enkele GFP moln worden belicht → elkeen emitteert foton in een gaussiaanse curve dus centrum kan berekend worden en dat allemaal samengebracht om een heel scherp beeld te vormen
licht veld microscopie
dikkere samples bekijken, snelle events vastleggen
→ laserstraal valt schuin in op materiaal maar materiaal wordt ook schuin bekeken
SBF-SEM
serial block fase -SEM
→ diamanten mes zit in microscoop, je snijdt coupe weg en telkens kijken wat overblijft → blijven herhalen en zo kan beeld gevormd worden van heel het weefsel
FIB-SEM
focused ion beam - SEM
→ met ionen een dun stuk weefsel wegnemen → kijken naar wat overblijft en herhalen → beeld volledige cel vormen
TFM
traction force microscopy
→ kracht meten die door cellen worden uitgeoefend
→ cellen zitten op immunofluorescente micronaalden en kracht kan berekend worden via kracht die op naalden wordt uitgeoefend
belichten preparaat
belangrijk om te doen met juiste lichtspectrum
→ sterk gedimd licht zal een rood en geel spectrum uitzenden
→ bij hogere lichtsterkte is licht vaak te intens → opgelost met filters: lichtintensiteit verminderen en rode component in spectrum reduceren
beschrijven licht
elektromagnetische golf, als die door een ander medium gaat verandert de lichtsnelheid
→ licht is polychromatisch en de verschillende golflengten worden op een verschillende manier gebroken
dispergerend vermogen
kleurschifting wit licht bij inval op materie
→ DV is klein voor lenzen
→ DV is groot voor prisma’s voor golflengtesplitsing
diffractie
ontstaat als licht door kleine opening gaat
→ opeenvolgende zones van heldere (constructieve interferentie: geen faseverschil) en donkere intensiteit (destructieve interferentie: faseverschil)
→ is grote beperkende factor voor resolutie van microscopische systeem
eigenschap elektronenbundel
dualiteit deeltjes-golf: je kan golfkarakteristiek toewijzen aan elektronenbundel
→ golflengte veranderen door spanning te veranderen, hoe lager de golflengte (meer potentiaal gebruikt) hoe meer detail
verandering richting lichtbundel en elektronenbundel
licht: holle lens (divergerend) en bolle lens (convergerend)
elektronen: onder invloed van een magnetisch veld
lenzenaberraties
sferische: stralen komen niet precies in 1 punt samen na afbuiging → diafragma die zorgt voor smallen doorgang licht
chromatische: brandpunt licht kortere golflengte valt niet samen met brandpunt licht langere golflengte = kleurschifting → samengestelde lenzen
→ achromaten: correctie voor rood en blauw licht
→ apochromaten: correctie voor alle golflengten
astigmatisme: door onvolmaaktheden van de lens → astigmator
beeldvlakkromming: voorwerp wordt afgebeeld op een kromme → lenzenstelsel gebruiken
→ aplanatische lenzen beelden voorwerp af in een plat vlak
plan apo objectieven
objectieven gecorrigeerd voor chromatische aberraties en beeldvlakkromming
vergroting bij LM
→ zorgen dat je ook meer detail ziet en niet enkel structuur groter
→ veroorzaakt door laterale vergroting objectief en hoekvergroting oculair (product van beide dus)
onderscheiden vermogen D + hoe verbeteren
→ dichtste afstand waarbij je 2 voorwerpen nog als gescheiden kan zien
→ verbeteren: werken met kortere golflengten, media gebruiken met grotere brekingsindex, immersie
resolutie
combinatie van onderscheiden vermogen en contrast
→ spatiale: mogelijkheid om 2 punten van elkaar te onderscheiden
→ contrast: mogelijkheid om kleine contrastverschillen waar te nemen
toepassing digitale beeldtechnologie bij microscopie
statische beeldopname maken van deel preparaat bij vaste vergroting
preparaat inscannen bij grote resolutie zodat het kan gebruikt worden bij virtuele microscopie
digitale sturing: preparaat scannen maar enkel de regio’s die voldoen aan vooraf bepaalde criteria zullen gebruikt worden voor archivering en berekeningen
RGB-filters
rood-groen-blauw filters
CMY-filters
cyaan-magenta-geel filter
A/D-conversie
analoge impulsen omzetten in digitale helderheidswaarden
technieken bij klinische beeldvorming
CT: computed tomography
MRI: magnetic resonance imaging
PET: positron emission tomography
SPECT: single photon emission computed tomography
gap tussen microscopische en macroscopische beeldvorming
microscopische heeft een grote ruimtelijke resolutie maar een kleine massa en bij macroscopische is dit omgekeerd → tss de 2 zit nog een gap die we willen dicht om mens en molecule nog dichter bij elkaar te brengen → via preklinische medische beeldvorming
preklinsche medische beeldvorming
alle klinische beeldvormingstechnieken op een muis of een rat, de ruimtelijke resolutie is hier 10x groter dan bij klinische beeldvorming
→ is gewoon de klinische variant aangepast
optische beeldvorming levende dieren
bioluminescentie en fluorescente beeldvorming in levende dieren
→ ook een brug tss microscopische en macroscopische beeldvorming