un cabinet
een spreekkamer
un cachet
een tablet, een pil
une cuillerée
een lepel (inhoud)
un diagnostic
een diagnose
un examen médical
een medisch onderzoek
la fièvre
de koorts
une goutte
een druppel
une imagination
een verbeelding
un médecin (généraliste)
een (huis)arts
une ordonnance
een voorschrift
un pansement
een verband
une plaie
een wonde
un plâtre
een gips
une prescription
een voorschrift
une radio(graphie)
een röntgenfoto
un rhume
een verkoudheid
une salle d'attente
een wachtzaal
la toux
de hoest
une visite à domicile
een huisbezoek
affaibli, affaiblie
verzwakt
compliqué, compliquée
ingewikkeld
profond, profonde
diep
scolaire
school-; onderwijs-
surchauffé, surchauffée
oververhit
urgent, urgente
dringend, urgent
s'allonger
gaan liggen, zich uitstrekken
circuler
circuleren, rondgaan
désinfecter
ontsmetten
enlever
uitdoen, verwijderen
éternuer
niezen
étendre
strekken
examiner
onderzoeken
guérir
genezen
peser
wegen
prescrire
voorschrijven
(se) rincer (la bouche)
(de mond) spoelen
saigner
bloeden
s'évanouir
flauwvallen
se soigner
zich verzorgen
subir
ondergaan
tousser
hoesten
avoir bonne / mauvaise mine
er goed / slecht uitzien
avoir le nez qui coule
een loopneus hebben
être atteint, atteinte par
besmet zijn met
fixer un rendez-vous
een afspraak vastleggen
il vaut mieux + inf
het is beter te + inf
Je vous en prie
alstublieft
ne pas y arriver
er niet in slagen
tomber dans les pommes
flauwvallen
tomber malade
ziek worden