1/116
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
acheter
kopen
faire un achat, une course
een aankoop, boodschap doen
un acheteur , une acheteuse
een koper , een koopster
vendre
verkopen
être en vente chez / dans
te koop zijn bij / in
un vendeur , une vendeuse
een verkoper , een verkoopster
vendre au poids / vendre en vrac
per gewicht verkopen / los verkopen
consommer
verbruiken, consumeren
la société de consommation
de consumptiemaatschappij
un consommateur , une consommateuse
een consument , een consument
un client , une cliente
een klant , een klante
la clientèle
het cliënteel
commander
bestellen
faire / passer une commande
een bestelling plaatsen / doorgeven
le prix est élevé
de prijs is hoog
le prix est moyen
de prijs is gemiddeld
le prix est raisonnable
de prijs is redelijk
le prix est avantageux
de prijs is voordelig
le prix est bas
de prijs is laag
le prix a augmenté
de prijs is gestegen
le prix a baissé
de prijs is gedaald
la hausse des prix
de prijsstijging
la baisse des prix
de prijsdaling
à prix fixe
aan vaste prijs
à prix réduit
aan verminderde prijs
à prix modéré
aan gematigde prijs
à moitié prix
aan halve prijs
le prix net
de nettoprijs
la TVA (Taxe sur la Valeur Ajoutée)
de BTW
cher / chère
duur
bon marché
goedkoop
meilleur marché
goedkoper
faire une bonne affaire
een goede zaak doen
une solde
een batje, een afgeprijsd artikel
être en solde
in solden zijn
donner / accorder une réduction / une remise
een korting geven / toekennen
une promotion
een promotie(actie)
être en promotion
in promotie zijn
une vente promotionnelle
een promotionele verkoop
payer (au) comptant
contant betalen
payer par chèque
per cheque betalen
payer avec carte de banque / carte bancaire
met bankkaart betalen
avec carte de crédit
met kredietkaart betalen
acheter à crédit
op krediet kopen
le marchand
de handelaar
une marchandise
een handelswaar
un article
een artikel
un produit
een product
la date de fraîcheur
de versheidsdatum
la durée de conservation
de bewaartijd
la date de péremption
de houdbaarheidsdatum
être disponible
beschikbaar zijn
être en stock
in voorraad zijn
être épuisé
uitgeput zijn
dépenser de l'argent
geld uitgeven
faire de grosses dépenses
grote uitgaven doen
être dépensier/ière
koopziek, spilziek zijn
gaspiller
verspillen
économiser
bezuinigen, besparen
être économe
zuinig zijn
faire des économies
(be)sparen
réclamer / faire une réclamation
reclameren, klagen, een klacht indienen
la note
de rekening
la facture
de factuur
un petit commerce
een kleine handelszaak
une boutique
een boetiek
un(e) petit(e) commerçant(e)
een kleine handelaar
un centre commercial
een handelscentrum
un quartier commercial
een handelswijk
une rue commerçante
een winkelstraat
une grande surface
een warenhuis
une supérette
een (buurt)supermarktje
un commerce de proximité
een buurtwinkel
une épicerie
een kruidenierszaak
un supermarché
een supermarkt
un hypermarché
een hypermarkt
l’approvisionnement / le ravitaillement
de bevoorrading
approvisionner
bevoorraden
s’approvisionner dans un supermarché
zich bevoorraden in een supermarkt
s’approvisionner chez le commerçant du quartier
zich bevoorraden in de buurtwinkel
la provision
de voorraad (thuis)
au sous-sol
op de kelderverdieping
au rez-de-chaussée
op het gelijkvloers
au premier / deuxième étage
op de eerste / tweede verdieping
prendre l’escalier roulant
de roltrap nemen
prendre l’ascenseur
de lift nemen
la sortie de secours
de nooduitgang
pousser le chariot / le caddie
het karretje duwen
remplir le chariot / le caddie
het karretje vullen
la caisse
de kassa
le caissier , la caissière
de kassier , de kassierster
payer à la caisse
aan de kassa betalen
faire la queue
aanschuiven
le rayon des vêtements
de kledingafdeling
le rayon des appareils électroménagers
de afdeling huishoudtoestellen
le rayon de l’alimentation
de voedingsafdeling
le rayon des jouets
de speelgoedafdeling
le chef de rayon
het afdelingshoofd
faire concurrence à quelqu’un
iemand concurrentie aandoen
se concurrencer
elkaar beconcurreren