Studied by 2 people
Looks like no one added any tags here yet for you.
de toiletten
los servicios
de winkel
la tienda
het kapsalon
la peluquerĂa
de schoenwinkel
la zapaterĂa
de boekenwinkel
la librerĂa
het boek
el libro
de parfumerie
la perfumerĂa
het parfum
el perfume
de verdieping
la planta/ el piso
op de eerste verdieping
en la primera planta/ en el primer piso
(op) het gelijkvloers
(en) la planta baja
gaan winkelen
ir de compras/ ir de tiendas
de openingstijd(en)
en horario
dragen (kleding)
llevar
de kleding
la ropa
de (strop)das
la corbata
de jurk
el vestido
de trui
el jersey
de broek
los pantalones
de jeans
los vaqueros
het hemd
la camisa
de T-shirt
la camiseta
de rok
la falda
het pak, kostuum
el traje
de schoen
el zapato
het jasje
la chaqueta
de (winter)jas
el abrigo
de kous
el calcetĂn
het sjaaltje, de zakdoek
el pañuelo
de (winter)sjaal
la bufanda
de bril
las gafas
de zonnebril
las gafas de sol
de hoed
el sombrero
de (hand)tas
el bolso
van wol
de lana
van zijde
de seda
van katoen
de algodĂłn
gestreept
a rayas
geruit
a cuadros
de kleur
el color
de lievelingskleur
el color preferido
geel
amarillo/-a
blauw
azul
zwart
negro/-a
wit
blanco/-a
grijs
gris
rood
rojo/-a
groen
verde
bruin
marrĂłn
paars
violeta
oranje
naranja
roos
rosa
Welke kleur heeft jouw auto?
De qué color es tu coche
het spel
el juego
spelen (ik speel)
jugar (juego)
het kind
el niño
de jongen, het meisje
el chico, la chica
jong
joven
raden
adivinar
antwoorden
contestar
vragen (om te krijgen)
pedir
vragen (om te weten)
preguntar
openen
abrir
sluiten
cerrar
open
abierto
gesloten
cerrado
maandag
el lunes
dinsdag
el martes
woensdag
el miércoles
donderdag
el jueves
vrijdag
el viernes
zaterdag
el sábado
zondag
el domingo
op maandag, op zaterdag
los lunes, los sábados
een middag per week
una tarde por semana
de hele dag
todo el dĂa
elke dag, iedere dagen
todos los dĂas/ cada dĂa
de postzegel
el sello
geld wisselen
cambiar dinero
nog een keer
otra vez
de uitzondering
la excepciĂłn
normaal
normal
de balpen
el bolĂgrafo
het past/ zit me goed
Me queda(n) bien
het past/ zit je slecht
Te queda(n) mal
Hoe zit … bij u?
Qué tal le queda(n) …
De broek is te strak voor u
Los pantalones le quedan estrechos
strak, nauw
estrecho
breed
ancho
lang
largo
kort
corto
de maat
la talla
Wat vind je van?
Qué te parece(n)
Wat vindt u van?
Qué le parece(n)
schijnen, lijken
parecer
bevallen, bekoren
encantar
Het bevalt me
Me encanta
dit/deze
este/esta
dat
ese/esa
misschien
quizá(s), a lo mejor
Note
Flashcard