LNEER1332 (6) Cartes | Quizlet
Studied by 0 people
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards1/206
There's no tags or description
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
207 Terms
de werknemer(s)/ de werkneemster(s)
l'employé(s)/ l'employée(s)
de werkgever(s)/ de werkgeefster(s)
l'employeur(s)/ l'employeuse(s)
de arbeider(s)/ de arbeidster(s)
l'ouvrier(s)/ l'ouvrière(s)
geschoold >< ongeschoold
qualifié >< non qualifié
de ploegbaas(-zen)/ de ploegbazin(nen)
le contremaître, le chef d'équipe/ la contremaître, la cheffe d'équipe
de bediende(s)
l'employé(e)(s)
de ambtenaar(-aren)/ de ambtenares(sen)
le fonctionnaire(s)/ la fonctionnaire(s)
de baas (bazen)/ de bazin(nen) = het hoofd van een afdeling
le chef(s)/ la cheffe(s)
de algemeen directeur(s)/ de algemene directrice(s)
le directeur(s) général/ la directrice(s) générale
de raad van bestuur
le conseil d'administration
de afgevaardigd bestuurder(s)/ bestuurster(s) = CEO
l'administrateur(s) délégué/ l'administratrice(s) déléguée
de zaakvoerder(s)/ de zaakvoerster(s) = de bedrijfsleider(s)/ de bedrijfsleidster(s)
le gérant(s)/ la gérante(s)
beheren, beheerde, heeft beheerd
gérer (⚠️TP)
het beheer
la gestion
de beheerder(s)/ de beheerster(s) = de bestuurder(s)/ de bestuurster(s)
l'administrateur(s)/ l'administratrice(s)
de leidinggevende functie(s)
le poste(s) de direction
het kader
les cadres
het kaderlid (kaderleden)
le cadre(s), le membre(s) de la direction
het hoger kader
les cadres supérieurs
het middenkader
les cadres moyens
de directie = de staf
la direction
het personeel
le personnel
het personeelslid
le membre(s) du personnel
de medewerker(s)/ de medewerkster(s) = de collega('s)
le collaborateur(s), le collègue(s)/ la collaboratrice(s), la collègue(s)
de zelfstandige(n)
l'indépendant(e)(s)
de kleine zelfstandige(n)
le/la petit(e)(s) indépendant(e)(s)
het vrije beroep(en)
la profession(s) libérale(s)
de middenstander(s)
le/la commerçant(e)(s)
de ondernemer(s)/ de onderneemster(s)
l'entrepreneur(s)/ l'entrepreneuse(s)
de werkstudent(en/s)/ de werkstudente(n/s)
l'étudiant(s) salarié(s)/ l'étudiante(s) salariée(s)
de jobstudent(en/s)/ de jobstudente(n/s)
l'étudiant(s) jobiste/ l'étudiante(s) jobiste
de studentenjob(s)
le job(s) étudiant
de stage(s)
le stage(s)
stage lopen in/bij een bedrijf = een stage doen
faire un stage
de werkloosheid
le chômage
werkloos
sens emploi, au chômage
de werkloze(n)
le/la chômeur(se)(s)
de werkzoekende(n)
le/la demandeur(se)(s) d'emploi
de werkgelegenheid (heden)
l'emploi(s)
solliciteren naar een baan, solliciteerde, heeft gesolliciteerd
postuler (⚠️TP)
de sollicitant(en)/ de sollicitante(n)
le candidat(s) à un poste/ la candidate(s) à un poste
de sollicitatiebrief (-brieven)
la lettre(s) de candidature
het sollicitatiegesprek(ken)
l'entretien(s) d'embauche
op een advertentie ingaan, ging in, is ingegaan
répondre à une annonce/ à une offre d'emploi (⚠️TP)
het/de vereiste(n)
l'exigence(s)
het uitzendbureau(s) = het interimbureau(s)
l'agence(s) de travail intérimaire
de uitzendkracht(en) = de interimaris(sen)
l'intérimaire
iemand aanbevelen, beval aan, heeft aanbevolen
recommander quelqu'un (⚠️TP)
de aanbeveling(en)
la recommendation(s)
de vacature(s) = de openstaande betrekking(en)
le post(s) vacant
de betrakking(en) = de functie(s)
le poste(s)
een functie bekleden, bekleedde, heeft bekleed
occuper une fonction (⚠️TP)
de baan (banen) = de job(s)
l'emploi(s)
het beroep(en)
le métier(s)
een beroep uitoefenen, oefende uit, heeft uitgeoefend
exercer une profession (⚠️TP)
promotie krijgen = bevorderd worden
être promu
verdienen, verdiende, heeft verdiend
gagner (⚠️TP)
het loon (lonen) = het salaris(sen)
le salaire(s)
het inkomen(s)
le revenu(s)
de uitkering(en)
l'allocation(s)
uitkeren aan, keerde uit, heeft uitgekeerd
allouer à (⚠️TP)
de loopbaan (banen) = de carrière(s)
la carrière(s)
aanwerven = aannemen = in dienst nemen
engager, embaucher (⚠️TP)
staken, staakte, heeft gestaakt
faire grève (⚠️TP)
de staking(en)
la grève(s)
ontslaan= iemand op straat/ aan de deur zetten = laten afvloeien
licencier (⚠️TP)
ontslag nemen= zijn ontslag indienen
donner, remettre sa démission (⚠️TP)
zich omscholen, schoolde om, heeft omgeschoold
se reconvertir (⚠️TP)
de cao('s) = de Collectieve Arbeidsovereenkomst(en)
la cct = convention collective de travail
het pensioen(en)
la retraite(s)
met pensioen gaan
prendre sa retraite
werk verschaffen, verschafte, heeft verschaft
procurer du travail (⚠️TP)
deeltijds
à temps partiel
halftijds
à mi-temps
voltijds
à temps plein
tewerkstellen, stelde tewerk, heeft tewerkgesteld
employer (⚠️TP)
de werkuren
les heures de travail
de glijdende werkuren
les horaires flexibles
de vergadering(en)
la réunion(s)
de vakbond(en) = het syndicaat(-caten)
le syndicat(s)
de zelfontplooiing
l'épanouissement
de behoefte(s/n)
le besoin(s)
voldoen aan een behoefte
répondre à/ satisfaire un besoin
de opdrachtgever(s)/ de opdrachtgeefster(s)
le donneur d'ordre/ la donneuse d'ordre
veeleisend
exigeant
samenstellen, stelde samen, heeft samengesteld
composer (⚠️TP)
benadelen, benadeelde, heeft benadeeld
pénaliser, désavantager (⚠️TP)
de erkenning(en)
la reconnaissance
het evenwicht(en)
l'équilibre(s)
evenwichtig
équilibré
de agrarische sector(en)
le secteur(s) agricole
de industriële sector(en)
le secteur(s) industriel
de dienstverlenende sector(en)
le secteur(s) tertiaire
de sociale sector(en)
le secteur(s) social
de IT-sector(en)
le secteur(s) informatique
de verkoopsector(en)
le secteur(s) de la vente
de evenementensector(en)
le secteur(s) de l'événementiel
de reclamesector(en)
le secteur(s) publicitaire
de financiële sector(en)
le secteur(s) publicitaire
de distributiesector(en)
le secteur(s) de distribution