1/83
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Theodor Fechner (1801-1887)
verwerpt cartesiaans dualisme en is voorstander van monisme. Mooie beeldspraak: een cirkel is eigenlijk altijd zowel hol als bol, maar het hangt ervan af hoe je het bekijkt, zo is het ook met het denken: van binnen uit bekeken komt het denken voort vanuit de geest, van buiten uit bekeken komt het denken voort vanuit de hersenen. Hij wil functionele relatie tussen het fysische en psychische in kaart brengen. Hij ontwikkelt Elemente der Psychophysik (1860), een nieuwe discipline psychofysica.
Wilhelm Dilthey (1833-1911)
Onderscheid tussen natuurwetenschappen en menswetenschappen is volgens hem dat natuurwetenschappen gericht is op verklaren van wetmatigheden in de natuur (omdat externe krachten die van buitenaf inwerken op levensloze materie onveranderljik zijn) en menswetenschappen gericht is op begrijpen van de mens. Natuurwetenschappen is volgens Dilthey ongeschikt voor het bestuderen van de menselijke werkelijkheid. De psychologie moet de totale ervaring tot onderwerp nemen, niet de gereduceerde ervaringen, deze totale ervaringen laten zoch enkel van binnenuit begrijpen door o a inleving
Julie Offray de la Mettrie (1709-1751)
L'homme machine, hij vat de mens op als een machine, zowel fysish als mentaal
John Locke (1632-1704)
grondlegger van emprisisme, mens als tabula rasa (onbeshcreven blad). Hij gaat in tegen de rationalistische visie van aangeboren ideeën. Alle ideeën komen voort uit ervaring. probleem: Hoe brengt de materie de geest voort?
George Berkerley (1685-1753)
Een tweede heel belangrijke vertegenwoordiger van empirisme. "Zijn is waargenomen worden" Probleem: hoe brengtde geest de materie voort? --> immaterialisme is een vorm van idealisme die dus tot solipsisme kan leiden.
2 basiswerken: Essay towards a new therory of vision: hierbij toont hij aan dat licht en kleur het resultaat zijn van waarneming en niet zozeer van de materiële objecten zelf. Probleem van Molyneux: aangeboren blinde die ineens kon zien --> moeilijk omdat hij geen ervaringen heeft opgedaan.
Treatise concerning the principles of human knowledge: externe wereld bestaat alleen uit ideeën.
David Hume (1711-1776)
Derde grote vertegenwoordiger van empirisme en meteen ook het hoogtepunt
A treatise of human nature: hierin wordt de psychologische basis gelegd van de menselijke natuur.
An enquiry concerning human understanding: hierin maakt hij het inderscheid tussen ideeën en impressies (indrukken zoals sensaties en gewaarwordingen).Hij durft het solipsisme onder ogen zien: we kunnen de realiteit buiten ons niet met zekerheid kennen, ook aan het zelf moeten we twijfelen
Charles Bell (1774-1842)
ontdekking in de fysiologie: onderscheid tussen sensorische en motorische zenuwbanen. ook werd er ontdekt dat een zenuwbaan eigenlijk een geheel is van zenuwcellen en synapsen, waar contact gemaakt wordt tussen zenuwcellen, waardoor signalen kunnen doorgegeven worden
Johannes Müller (1801-1858)
zenuwen bemiddelen tussen opbjecten en bewustzijn en postuleert ook de leer van specifieke zenuwkwaliteiten
Hermann von Helmotz (1821-1894)
Eerste emprische metingen van de snelheid van transmissie van signalen in zenuwbanen. grote voorvader van experimentele psychologie
Philippe Pinel (1745-1826)
pionier van de psychiatrie, hij bescouwden gekke als geesteszieken en niet als mensen die bezeten waren door de duivel
Franz Joseph Gall (1758-1828)
frenologie: persoonlijkheid aflezen van knobbels van iemands schedel. Elk hersendeel heeft een specifieke functie en dat aanleg voor die functies gemeten kan worden
Ernst Weber
Doctoraat over de meting van gewaarwordingen in verschillende zintuiglijke modaliteiten (vooral tast), belangrijke voorloper van de psychofysica
Friedrich Wihhelm Bessel (1784-1848)
deed verder onderzoek over interindividuele verschillen
Franciscus Cornelis Donders (1818-1889)
On the speed of mental processes. belangrijke basis voor hedendaagse cognitieve psychologie. informatieverwerking bestaat uit verschillende discrete, seriële stappen --> substractiemethode vormt de basis voor de chronometrie
Johan Friedrich Herbart (1776-1841)
introduceerde de term psychologie nadrukkelijk als een afzonderlijk vakgebied. psychologie moet empirisch en kwantitatief zijn, niet fysiologisch en experimenteel. geest is 1 groot dynamisch systeem
Ernst Mach (1838-1916)
the analysis of sensations, een belangrijke mijlpaal voor de waanremingspsychologie. tijd en ruimte is essentieel voor alle waarneming (nativisme), maar waarneming is ook de enige epistemologische basis vormt van alle wetenschap (empirisme). Grote invloed op fenomenologie en logisch positivisme
Frans Brentano (1838-1917)
Introduceerde het cruciale begrip intentionaliteit als hoofdkenmerk van alle mentale fenomenen. alle mentale fenomenen hebben een inhoud en is gericht op een object. Dit is een essentieel uitgangspunt van de fenomenologie en belangrijke basis voor Gestaltpsychologie. hij is een belangrijke voorloper van het functionalisme
Edmund Husserl (1859-1938)
leerling van Brentano, zal de fenomenologie verder uitwerken die zowel gekant is tegen het empirisme en rationalisme. Kennis vloeit volgens fenomenologie noch uit volgens de rede noch volgens de ervaring.
Wihhelm Wundt (1832-1920)
één van de meest makrante figuren van de psycholgie. hij is de grondlegger van de experimentele psychologie. Oprichrting van het eerste laboratorium in Leipzig voor experimentele psychologie. de essesntie van de wetenschappelijke aanpak die Wundt voorstelde was om interne, mentale processen te onderzoeken door introspectie (in zichzelf kijken). enkele belangrijke theoretische bijdragen: voor bewuste waarneming zijn fysische prikkels van buitenaf een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde, het bewustzijn wordt niet alleen door het fysische in staat gezet maar ook door het psychologische. Apperceptie is van centraal belang. In de natuur werkt alles met wet van behoud van energie, wit wil zeggen gelijke oorzaken en gelijke gevolgen, maar in ons mentaal leven is het niet zo eenvoudig, de geest werkt met eigen wetten en eigen soort mentale energie
William James (1842-1910)
Grondlegger van de psychologie in de VS. Hij is een goede schrijver en een kritisch denker, hij was minder een experimentalist als Titchener en Wundt. Werk van James kan beschouwd worden als associationisme.
Edward Bradford Titchener (1667-1927)
steenje bijgedragen samen met Wundt en James aan de opbouw van de psychologie als wetenschap. zijn werk van plaats in de context van het structuralisme.
John Dewey (1859-1952)
Functionalist. Hij heeft kritiek tegen S-R representatie van de reflexboog, volgens hem bestaan stimilus, respons en sensatie wel degelijk maar zijn het geen afzonderlijke gebeurtenissen. een gedrag is een doelgericht, adaptief geheel.
James Rowland Angell (1869-1949)
centrale figuur in functionalisme
Edward Thorndike (1874-1949)
Functionalist. pionier van het gebrui van dieren in de experimentele psychologie: bv puzzlebox: de onsuccesvolle responsen worden na een tijd geëlimineerd terwijl de succesvolle responsen versterkt worden. Trial and error. Leerprincipe law of effect zijn responsen gevolgd door beloning worden versterkt, is ook wel een vorm van operante conditionering, een vorm die later door Skinner verder gepopulariseerd zal worden
Alexius Meinong (1853-1920)
belangrijke vertegenwoordiger van de Graz school. über gegenstandtheorie: onderscheid tussen verschillende dingen zoals het fysiek bestaand en louter intentioneel bestaan zoals eenhoorn, dit is object of thought, dingen die niet echt bestaan maar die je enkel kan denken, hij noemde vooral exotische dieren daarom Meining's jungle
Christian von Ehrenfels (1859-1932)
belangrijke vertegenwoordiger van de Graz school. Gestalten als vormen die in de natuur voorkomen en zichzelf organiseren tot coherente, ordelijke gehelen met de aantrekkelijke globale kenmerken als symmetrie en evenwicht. de emergente eigenschappen stijgen boven de elementaire gewaarwordingen uit. Bv melodie: geheel van noten dat meer is dan de som van noten
Vittorio Benussi (1878-1927)
belangrijke vertegenwoordiger van de Graz school, hij introduceerde Gestaltpsychologie in Italië, hij pleegde zelfmoord
Max Wertheimer (1880-1943)
Belangrijke vertegenwoordiger van de Berlijn school. Speciale vorm van schijnbare beweging (het zien van beweging tussen 2 kort op elkaar aangeboden prikkels) : apparent motion, had ene enorme impact op de Gestaltpsychologie. hij ontdekte toevallig tijdens een treinreis het zien van een zogenaamde pure beweging, het ging over een verplaatsing van 2 objecten, je ziet geen 2 afzonderlijke objecten zoas bij phi motion, je ziet enkel snel flikkerende prikkels, die zich zo organiseren dat je onverwachts een nieuw Gestalt ziet. Heel belangrijk is dat je hier dus waarnemingen kan hebben die niet gebaseerd zijn op elementaire gewaarwordingen, het gaat hier niet enkel over dat het geheel meer is dan de som van de delen, maar ook dat Gestalt iets fundamenteel anders is dan de som van de delen
Kurt Koffka (1886-1941)
Belangrijke vertegenwoordiger van de Berlijn school. Hij was erg belangrijk in het uitdiepen van theoretische implicaties van Wertheimers ontdekking
Wolfgang Köhler (1887-1967)
Belangrijke vertegenwoordiger van de Berlijn school. Was meer een exacte wetenschapper. Mentality of apes: apen samenwerken om tot bij tros bananen te komen, dit is probleem oplossend denken, dit is fundamenteel anders als trial and error. Hier lijkt het om echt cognitief inzicht
Ernst Heinrich Weber (1795-1878)
Wet van weber, als je in 2 handen beide 50g hebt liggen, dan moet er juist 1 gram bij aan de andere kant om het verschil te voelen: k=delta l/ l ( l is intensiteit en delta l = kleinste toevoeging om het verschil waar te nemen = increment, k = weber fractie of weber constante), hierna kwam de wet van Weber-Fechner, Fechner realiseerde dat de absolute drempel (RL) gebruikt kon worden om het nulpunt te bepalen: S: k log R met R als stimilusintensiteit en S als sterkte van gewaarwording
Hubel en Wiesel
zij wonnen in 1981 de Nobelprijs geneeskunde voor de ontdekking dat cellen in LGN en in de primaire visuele cortex of V1 bij katten en apen op een specifieke manier reageren in functie van bepaalde prikkeleigenschappen. Dit was een toevallige ontdekking
Max Wertheimer
Perceptueel bewustzijn bestaat uit georganiseerde gehelen (Gestalten) en niet ui afzonderlijke sensaties. Hij legde de basis uit van klassiek Gestaltpsychologisch onderzoek over de zogenaamde groeperingsprincipes og "Gestaltwetten", met stippelijnen ( Gabor displays) toonde hij verschillende factoren die perceptuele groepering bepalen zoals nabijheid, gelijkenis, continuïteit en gemeenschappelijk lot.
Peterson en Gibson (1994)
toonden aan dat omtrekfiguren die overeenkomen met herkenbare voorwerpen een grotere kans hebben om als figuur gezien te worden, bij gelijk blijvende basale factoren als oppervlakte en convexiteit.
Palmer en Ghose (2008)
toonden de rol aan van extremal edges, heeft meer kans om gezien te worden als figuur) dat zijn randen waarvan de waarnemer ziet dat het oppervlak verder doorloopt maar uit beeld verdwijnt door het gezichtspunt van de waarnemer. bij cut edges daarentegen ziet men het oppervlak werkelijk stoppen aan de rand .
Edgar Rubin (1886-1950)
Gestaltpsycholoog was een van de eerste die het probleem van ambigue figuren onder de loep nam, hij gebruikte hiervoor de wereldberoemde vase-faces figuur. De essentie van het fenomeen: de figuur heeft een rand, de achtergrond niet, de ambiguïteit in de prikkel resulteert dus in een strijd om de rand = border ownhership. Er treed een competitie op omdat de achtergrond hier een hoofd is, wat heel snel en spontaan gezien wordt en zo het moeilijk wordt welke te kiezen. Proces van afwisselen noemt switching
Gaetano Kanizsa (1913-1993)
Gestaltpsycholoog, die een aantal varianten introduceerde over het fenomeen subjectieve contouren, hij ontroduceerde de Kanizsa-driehoek, hierbij zie je centraal een subjectieve witte driehoek met de punt naar beneden, enzovoort. je ziet 3 soorten illusies: je ziet randen waar er geen zijn, je ziet helderheid van bovenste driehoek als lichter dan de regio's ernaast en je ziet een diepte-ordening.
Albert Michotte (1881-1965)
Gestaltpsycholoog, onderscheidde de verschillende soorten vervollediging of completie. Hij spreekt enerzijds van modale completie, de vervolledige figuur of rand bezit hierbij echte sensoriële kwaliteiten. Anderzijds amodale competitie, waarin de figuur geïnterpreteerd word als volledig maar waarbij de rand toch niet echt gezien wordt.
Pomerants en collegas (1977)
Bestudeerden voor het eerst grondig het configural superiority effect. De essentie van dit fenomeen is dat het toevoegen van een redundante context tot nieuwe gehelen leidt, die soms een voordeel kunnen opleveren
Kubilius et al. (2011)
Onderzochten de neurale basis van de configural superiority, de conditie met de features of parts bleken telkens moeilijker dan de conditie met de wholes, zowel in de accuraatheid als in de antwoordsnelheid . Hogere gebieden zoals LOC staan in voor vorm- en objectperceptie, wellicht door delen die in de lagere gebieden zoals V1, V2 en V3 gecodeerd worden.
Jerome Bruner ea.
New Look psychologie, Benadrukte de rol van subjectieve factoren en persoonlijke waarden fel bij het begrip grootteconsantie, ook bij ambigue figuren blijken mensen te verschillen in wat men spontaan eerst ziet. Geslachtsverschillen en leeftijdseffecten kunnen hierbij een rol spelen, maar ook persoonlijkheid en motieven en verlangens.
Richard Gregory (1923-2010)
Perceptiepsycholoog; hij was een grote verdediger van de rol van verkeerdelijk toegepaste grootteconstantie in de Müller-Lyer illusie (2 gevels)
Adelbert Ames (1880-1958)
belangrijkste vertegenwoordiger van het transactionalisme , wat stelt dat de waarnemer bji het oplossen van het probleem van onderdeterminantie beroep doet op zijn jarenlange ervaringen en transacties met onze omgeving. bekendste voorbeeld is de kamer van Ames
Palmer (1975)
Scenecontexteffecten op objectherkenning. Palmer presenteerde in zijn experiment eerst een afbeelding van een contextscene, en dan volgde heel kort een afbeelding van één object in 3 condities: a: consistent met de scène, b: inconsistent met de scène en c: neutraal tegenover de scène. Conclusie: de herkenning bleek veel beter in de consistente conditie. Kritiek: er treden heel wat false beliefs op misschien zeggen de proefpersonen dat alleen maar omdat ze iets gezien hebben wat er op lijkt en daarom gokken dat het dat wel zal zijn.
Loftus en Mackworth (1978)
Scenecontexteffecten op objectherkenning. Lieten proefpersonen gedurende 4 sec naar afbeeldingen van scènes kijken = free viewing en registreerden daarbij de oogbewegingen die ze maakten. Conclusie: de fixaties op onwaarschijnlijkere objecten duurden langer dan de waarschijnlijke. Kritiek: misschien zijn er low features die opvallen en wijst de langere verwerkingstijd alleen maar op een soort verificatie van de eerste indruk bv: dat kan dat toch niet zijn
Biederman (1981) en Biederman et al. (1982)
Scenecontexteffecten op objectherkenning. Deden experimenten met "speeded object verification": eerst kwam er een semantisch label van het object, dan een fixatiepunt en dan kort een afbeelding van een scène, gevolgd door een mask (een wirwar plaatje om het retinaal nabeeld te maskeren), proefpersonen moesten zorgvuldig ja of nee zeggen als het doelobject in de scène was voorgekomen of niet. Kritiek: hij gaf vooraf een semantisch label mee en achteraf ook een locatie-probe, hier wordt dus bijna letterlijk gevraagd om een hypothese te verifiëren die je expliciet introduceert in de experimentele procedure
Thorpe et al (1996)
Snelle categorisatie van objecten. Presenteren groot aantal kleurfoto's elk gedurende heel korte tijd. Proefpersonen moesten in een go/no-go taak aangeven of ze een dier in de foto zagen of niet (bij go op de knop drukken bij no go niet op de knop drukken). performantie was zeer goed. speed accuracy trade-off: lange RT gaat gepaard met een hogere % juiste antwoorden, anders gezegd als mijn sneller antwoord maakt men meer fouten. Hierbij werd ook de elektrische activiteit in de hersenen gemeten aan de hand van 20 elektroden, zo wordt er gekeken naar wat er in de hersenen afspeelt na aanbieding van een prikkel = event related potentials. De hersenen hadden al bij 150 à 160 msec voldoende informatie verwerkt om een prikkel te kunnen categoriseren als dier of niet dier. Dat de reactietijden zo'n 300 msec langer zijn heeft dus te maken met de uitvoeringsprocessen die volgen na de visuele verwerking.
Deze resultaten impliceren dus het belang van de snelle, visuele feedforward processing
Schyns en Oliva (1994)
Snelle categorisatie van scènes. Ze deden onderzoek over de rol van lage en hoge spatiale frequenties in de snelle categorisatie van scènes. Lagere spatiale frequenties (ruwe spatiale schaal) worden sneller verwerkt in het visueel systeem dan de hogere (fijne spatiale schal de details). En dus zou scènecategorisatie zelfs sneller kunnen gaan dan objectcategorisatie. Ze creeërden hybride afbeeldingen waarin de HSF van 1 scène gecombineerd werden met LSF van een andere scène. Conclusie: Men extraheert eerder LSF met heel korte aanbiedingen, terwijl langere aanbiedingen eerder de HSF extraheert.ze deden een tweede type hierop en vroegen aan de proefpersonen wat ze zagen, deze resultaten geven evidentie dat snelle scèneperceptie hoofdzakelijk gebaseerd is op LSF.
Oliva en Schyns (1997)
Latere studie, ze toonden aan dat het visueel systeem beide spatiale schalen van in het begin verwerkt en de schaal kan selecteren die het meest diagnostisch is voor de gestelde taak, wat de enorme flexibiliteit van visuele informatieverwerking demonstreert.
Greene en Oliva (2009)
Toonden aan dat mensen effectief in staat zijn om deze globale beeldeigenschappen snel te extraheren. Experiment: training om 7 globale scènekenmerken correct te kunnen analyseren en benoemen, daarna snelle aanbieding van beelden, ppn moesten 14 keer ja/nee taak uitvoeren. Conclusie: indrukwekkende verwerkingssnelheid en capaciteit voor zowel globale scène-eigenschappen als voor scènecategorisatie.
Ulric Neisser (1976)
een van de grondleggers van de cognitieve psychologie. Theoretisch model: analyse door synthese. Hiermee bedoeld hij dat de binnenkomende prikkels niet passief en doellos door filters verwerkt worden, maar steeds in het licht van hypothesen die als een momentane synthese beschouwd kunnen worden van de beschikbare "bottom-up" informatie en top-down kennis, er is voortdurende wisselwerking tussen verschillende deelsystemen: massief-parallelle informatieverwerking in plaats van een sequentieel doorlopen van discrete informatieverwerking zoals in oudere computermodellen
Hochstein en Ahissar (2002)
Stellen een nieuwe visie voor op de corticale hiërarhie, waarbj ze onderscheid maken tussen de structurele, anatomische aspecten en de functionele, procesmatige aspecten. In de feedforward sweep (eerste informatieverwerkingsstroom)wordt heel snel doorgestroomd naar de hoge visuele gebieden, hier worden hypothesen over globale categorieëngegenereerd, daarna trage wisselwerking tussen top-down en bottom-up, die details invullen. Reverse Hierarchy Theory: loskoppeling met snelle verwerking in hoge corticale gebieden
Bar en collega's (2006)
concreet model over de verwerking van HSF en LSF in functie van de tijd. De LSF van het beeld wordt heel snel doorgestuurd naar de prefrontale cortex, hier wordt dan hypothese gegenereerd zowel over scènecontext als over de globale vorm van de cruciale voorwerpen in de scène, deze hypothese wordt dan teruggekoppeld en in een tragere feedforward stroom gecombineerd met HSF van een verdere beeldanalyse die alle stadia's doorloopt van V1 tot inferotemporale cortex
Schyns, Gosselin en hun collega's
enorme kracht van top-down templates: ze laten proefpersonen enkel zwart-witte ruisbeelden zien en ze moesten een targetobject detecteren.
Gunnar Johansson (1911-1998)
Onderzoek over biologische bewegingsperceptie. Door zijn landmark paper braakte hij door, hierin presenteerde hij ene orginele techniek om de stimuli te reduceren tot de essentie: puntlichtfiguren. De essentie van het fenomeen is dat het gaat om een enorm dwingende, spontane, automatische Gestaltwaarneming die duidelijk gebasseerd is op de spatiotemporale relaties in de input. Gibson baseerde hier zijn werk op maar Johansson was zelf geen Gibsoniaan, hij stelde een codeertheorie voor die gebaseerd was op zijn eerder werk: vectoranalyse die ook van toepassing is op biologische bewegingsperceptie op basis van point-light displays.
Suchow en Alvarez (2011)
Motion silencing: wanner een cirkelvormige configuartie van gekleurde stippen roteert, dan is het moeilijker om te zien dat de gekleurde stippen allemaal van kleur veranderen tijdens de rotatie dan wanneer ze stilstaan. Onderzoekers gaven hiervoor een low-level verklaing. De prof zelf stelt een mid level verklaring voor in termen van Gestaltvorming
Georg Elias Müller (1850-1934)
Wat waargenomen wordt, laat een fysiologisch spoor na dat zich eerst consolideert = ergens vastlegt of vastzet in de hersenen, na verloop van tijd vervalt dit geheugenspoor door normale metabolische processen in onze hersenen.
Karl Lashley (1890-1958)
Zoektocht naar de neurale basis van leren en geheugen. Hij deed vooral lesiestudies bij ratten. Ze leerde een bepaalde taak bv een doolhof en daarna werd een hersendeel weggenomen en dan werd gekeken of ze de taak nog even goed konden uitvoeren. Er was een duidelijke reductie in de performantie, maar niet echt een duidelijk verband met de localisatie van het letsel. Het is dus eerder een gedistribueerd geheugen. Hij introduceerde ook mass action en equipotentiality
Wilder Penfield (1891-1976)
Werd wereldberoemd door zijn chirurgische techniek voor de behandeling van zware vormen van epilepsie. Tijdens de operatie kon hij zien welk deel voor wat in stond: mapping. Hij kon ook levendige, recente gebeurtenissen oproepen door stimulatie van bepaalde hersengebieden, alsof die ergens heel lokaal zijn opgeslagen
Donald O. Hebb (1904-1985)
Hij introduceerde 3 belangrijke concepten:
Hebbian learning: cells that fire together, wire together
cell-assembly: groep neuronen die vaak samen actief zijn
reverberating cell-assemblies: vuren van neuronen kan blijven doorgaan na het verdwijnen van de ontlokkende gebeurtenis (S of R), dit is belangrijk voor de consolidatie
Hermann Ebinghaus (1850-1909)
Studie over verval en hij bracht de eerste uitvoerige studie van het geheugen. Hij deed het onderzoek op zichzelf. 2300 kaartjes gemaakt met lettergrepen, die heb op regelmatige basis van buiten leerde ( een tiental). Hij ging na hoe veel keer hij ze moest oefenen eer hij ze van buiten kende. Hij teste zich zelf op verschillende tijdstippen: besparingsmethode. er kwam een typische verval functie, er ging eerst veel weg maar uiteindelijk na een maand bleef er toch nog 20 % hangen. Het verval is neit altijd evens terk bleek in verolgonderzoek: er was een verschil tussen 's avonds leren en 's morgens, 's avonds is vele beter. Doordat er door de dag veel interferentie is om het te vergeten, en de REM-slaap zorgt voor betere consolidatie.
Frederic C. Bartlett (1886-1979)
Pionier van de cognitief-psychologische benadering van het geheugen. Hij benadrukt de persoonlijke verwerking van het leermateriaal en rol van de schema's waarin alles geïntegreerd wordt. Klassiek voorbeeld: geheugenonderzoek met gebruik van verhalen met elementen die voor de westerse wereld niet bekend voorkomen. De methode die ze hiervoor gebruiken is seriële reproductie, telkens verhaal door vertellen naar een andere persoon. conclusie: geen letterlijke registratie van het leermateriaal met er vindt zich een verwerking plaats.
Kenneth Craik (1914-1945)
mentaal model: een interne representatie van de wereld waarop men cognitieve processen kan uitvoeren, waardoor men kan redeneren, voorspellingen maken enz
Allport en Postman (1947)
Ze toonden aan dat de herinnering voor een plaatje van een betekinsvolle scène eveneens vertekend is in de richting van wat je op basis van cognitieve schema's zou verwachten.
Sperling (1960)
Experiment voor het bestuderen van een iconisch geheugen. 2 condities: whole report en partial report. Het bewustzijn is rijker dan datgene waar we cognitieve toegang toe hebben
George Miller (1956)
Onderzoek over de beperkte capaciteit van het KTG. we kunnen tussen de 5-9 items in correcte volgorde terug naproduceren = memory span, dat verandert niet. Descripantie (onderlinge afwijking) kan begrepen worden door 2 factoren:
er is een continue doorstroom vanuit KTG en LTG, KTG is eigenlijk online en LTG is offline
en er is ook een belangrijk controleproces: chunking, dat de items kan groeperen in grotere gehelen en dus de capaciteit kan opvoeren, zo kan je elaborative rehearsel bekomen, dit is informatie waar je beroep op doet die uit LTG komt om zo indo van het KTG beter te kunnen organiseren. OPLETTEN: het controleproces neemt ook zelf capaciteit in beslag dus is ook beperkt.
Baddeley (1966a en 1966b)
woordenlijsten aangeboden die uit 5 of 10 woorden bestonden. veronderstelling: 5 woorden onthouden is KTG en 10 is LTG. ze moesten dan kiezen uit "target woorden", die van te onthouden lijst en niet aangeboden woorden "distractor woorden", die kwamen overeen met de target woorden qua klank, betekenis of ze waren ongerelateerd. conclusie: voor KTG: klank waren groteren fouten en bij LTG: betekenis en ongerelateerd waren grotere fouten. dus KTG maakt gebruik voor fonologische of auditieve code en LTG berust veeleer meer op betekenis. Hij stelde ook het werkgeheugen voor: het bevat een central executive: een controlesysteem om allerlei subsystemen te rekruteren die nodig zijn om een complexe taak uit te oefenen en om capaciteit eraan toe te wijzen, en het bevat ook meerdere subsystemen voor verschillende taken
Sternberg (1966)
klassieke stduei over retrieval uit KTG
varied-set procedure
fixed-set procedure
Craik en Lockhart (1972)
Levels of processing: vertrekken vanuit basisassumpties
1: geheugen is een nevenproduct van informatieverwerking
2: het onthouden van een gebeurtenis hangt af van de diepte van de encodering ervan: deep processing (semantisch) leid tot beter onthouden dan shallow processing (niet-semantisch)
Endel Tulving
Informatie bewaren: minstens 2 verschillende deelstructuren binnen het LTG: episodisch (heel specifieke gebeurtenissen) of semantisch (algemene kennis)
Endel Tulving
Oproepen. Volgens hem komt een welbepaalde gebeurtenis slecht 1 keer voor.De effectiviteit van tetrieval cues berust volgens hem niet op de associatieve sterkte, maar juist op de specificiteit ervan. Experiment met zwak-geassocieerdmaar wel specifiek-samenvoorkomende woorden als cue aangeboden . Aan de andere groep gaf men sterk-geassocieerde cues.conclusie: in de eerste groep werden de target-items significant beter opgeroepen. Hij zag wel in dat encoding specificity niet altijd beter kon zijn dan de associative strenght. Volgens hem is encoding specificity de belangrijkste factor in het oproepen van episodische informatie en speelt associative strenght een grotere rol in het oproepen van semantische informatie
Graf en Schacter (1985)
proef: zinnen maken met ongerelateerde woordparen, ze moesten onvolledige woorden aanvullen en daarna moesten ze deelnemen aan een klassiek cued recall experiment. Resultaten: in de expliciete geheugentaak blijken de mensen met amnesie het zoals verwacht veel slechter doen dan de normale proefpersonen. Onverwacht is dat mensen met geheugenverlies het niet slechter doen dan de normale proefpersonen op de fragment-completion test. Dat betekent dat hun impliciete geheugen dus wel normaal werkt.
Elizabeth Loftus
Is een prominenet geheugenexpert, heeft verschillende geheugenonderzoeken gedaan. ze kwam door deze onderzoeken tot de conclusie dat er verschillende factoren zijn die een grote rol spelen bij de misleiding of misvatting waardoor mensen gecreërde herinneringen hebben die eigenlijk niet bestaan: 3 factoren:
-een groot interval tussen de oorspronkelijke gebeurtenis en de misleidende informatie
- groot interval tussen de misleidende informatie en de geheugentest
- individuele verschilfactoren: jongere kinderen en oudere volwassenen lijken meer vatbaar voor misleiding, vrouwen ook meer als mannen
Dit is zeer belangrijk voor getuigenverhoren, ze moeten zo neutraal mogelijk proberen te ondervragen
Aude Oliva
enorme capaciteit van het LTG, ook voor opslag van heel wat visuele details.
Brady et al (2008)
2500 beelden, elk 3 sec totaal >5 uur
3 forced choice condities:
nieuw object, nieuw exemplaar en nieuwe toestand
conclusie: merkwaardig goede onthouding van details: visuele LTG heeft een enorme capacitiet voor object details
Konkle et al (2010 a)
Onderzoek naar welke factoren deze goede herinnering bepalen.
2800 beelden, elk 3 sec
aantal exemplaren per categorie tussen 1 en 16
2 forced choice condities:
nieuw object, nieuw exemplaar
conclusie: ook verrassend goed en bij vervolg onderzoek werd er gevonden dat conceptuele distinctiviteit binnen een categorie een betere voorspeller was voor LTG van verschillende exemplaren van eenzelfde categorie dan de perceptuele distinctiviteit
Konkle et al (2010 b)
herhaling van vorige onderzoek maar dan met afbeeldingen van scènes ipv objecten,ook zeer goed
Donald E. Broadbent (1926-1993)
Pionier van visie op aandacht als filter. Eerst experimenten hadden betrekking op auditieve aandacht ipv visuele, dit was gemakkelijker om de perfecte controle te houden over de input, we kunnen onze oren niet bewegen zoals onze ogen, er kwam ook een apparaat beschikbaar om deze testen goed te kunnen meten. Proeven met dichotisch luisteren, en hij voegde er ook split pan aan toen. als men vroeg om de cijfers die in het ene oor te horen waren, onmiddelijk na te zeggen (= shadowing) dan kon men de cijfers van het andere oor niet meer reproduceren erna, en werd de informatie dus weggefilterd en vergeten. Hij intoduceerde het eerste filtermodel: met een aantal parallelle sensoriële verwerkingskanalen; waarna een filter bepaalt welke informatie doorstroomt om in de centrale verwerkingseenheid met beperkte capaciteit verwerkt te worden, waarna die in wisselwerking met informatie uit het LTG gebruikt kan worden om ten slotte, een bepaalde taak uit te voeren. In latere experimenten met shadowing bleek de supressie (onderdrukking) van het niet-geselecteerde kanaal toch niet volledig.
Treisman (1960)
een aanpassing van het model van Broadbent, waarbij de filter geen alles of niets doorlaatbaarsysteem is, maar een relatieve verzwakker van één van beide kanalen: attentuation model
Ulric Neisser
Zoekprocessen voor 2 letters parallell (tegelijk, naast elkaar) kan gebeuren. onderscheid tussen 2 verwerkingsstadia om dit en andere fenomenen te verklaren:
eerst een preattentieve fase van automatische, snelle, parallelle verwerking van fysische en sensoriële prikkeleigenschappen, daarna komt aandacht tussen in een fase van gecontroleerde, tragere, seriële verwerking van relaties tussen prikkeleigenschappen en voor de verwerking ervan
Anne Treisman
Experimenteel paradigma dat gebruik maakt van een eenvoudige visuele zoektaak, ppn moeten zoeken naar een item dat verschilt van alle andere items, hier loopt het zoeken parallell, de tweede is relatief moeilijk en verloopt serieel
Michael Posner (1980)
cueing paradigma, hiermee maakte hij de coverte aandachtsverschuivingen meetbaar. proces: vorgaan aan de eigenlijke stimulus wordt een cue aangeboden. De OV: wat cue betekent, in termen van de voorspelbaarheid van de plaats van verschijnen van de doelstimulus. 3 condities: neutrale (cue heeft geen voorspellende waarde), valide (80% kans dat het pijltje naar de juiste kant wordt gestuurd), en de invalide (maar 20 % kans dat het naar de juist kant wordt gestuurd). zowel voordeel= benefit en kost= cost
Jan Theeuwes
paradigma om de beperkingen van endogene aandachtscontrole aan te geven.
Allen Newell (1927-1992)tegenstellingen
computerwetenschapper en cognitiewetenschapper. Hij moest proberen een synthese te maken van alle werken, door het in kaart brengen van fenomenen, en fenomenen begrijpen in functie van binaire tegenstellingen.