1/138
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
faire le deuil / être en deuil [dui]
rouwen
particulier - particulièrement
eigen - speciaal, in het bijzonder
dormir profondément
diep slapen
être profondément touché
diep geroerd zijn
inciter qqn à faire qqch.
iemand aansporen om iets te doen
dissuader qqn de faire qqch.
iemand ontraden iets te doen
faire prendre conscience à qqn de qqch.
iemand bewust maken van iets
partager la route (je partage, nous partageons, j'ai partagé)
de weg delen
se garer sur une piste cyclable
parkeren op een fietspad
rouler trop près du cycliste
te dicht bij de fietser rijden
rouler à deux de front
met tweeën naast elkaar rijden
porter une veste réfléchissante
een veiligheidshesje dragen
allumer ses feux
zijn lichten aandoen
être (grièvement) blessé
zwaargewond zijn
une blessure
een verwonding
être impliqué dans un accident mortel
bij een dodelijk ongeval betrokken zijn
tuer qqn
iemand doden
Il a été tué sur le coup.
Hij was op slag dood.
décrocher (son téléphone)
zijn telefoon opnemen
raccrocher (son téléphone)
zijn telefoon ophangen
textoter
sms'en
des débris (m.)
brokstukken
un clignotant
een richtingaanwijzer
un feu arrière
een achterlicht
sous-estimer le risque de l'utilisation du téléphone portable au volant
het risico van het gebruik van de GSM aan het stuur onderschatten
détourner son attention du trafic
zijn aandacht afleiden van het verkeer
un kit mains-libres
een handsfreekit
retirer le permis (de conduire) à qqn
iemand zijn rijbewijs intrekken
être habillé de
(bepaalde kledij) aan hebben
être couvert de qqch.
bedekt zijn met iets
mettre en danger la vie des autres
het leven de de anderen in gevaar brengen
un gilet de sécurité (mettre / porter un gilet de sécurité)
een veiligheidshesje (aandoen / dragen)
se faire remarquer dans le trafic
opvallen in het verkeer
un couturier
een modeontwerper
rouler à une vitesse excessive
aan een overdreven snelheid rijden
l'excès (m.) de vitesse
de overdreven snelheid
être à l'heure
op tijd zijn
justifier (je justifie, nous justifions, j'ai justifié)
rechtvaardigen
une épitaphe [ee-pie-taaf]
een grafschrift
garder suffisamment de distance
voldoende afstand houden
précéder (je précède, nous précédons, j'ai précédé)
voorafgaan / rijden voor ...
sur le trottoir du côté de l'école
op het voetpad aan de kant van de school
boucler / attacher sa ceinture
zijn veiligheidsgordel vastklikken
s'attacher
zich vastklikken
ainsi
op die manier, zo
se faire remarquer dans le trafic
opvallen in het verkeer
un manteau clair
een jas met een heldere kleur
une bande réfléchissante
een reflecterend bandje
aux abords de
in de omgeving van
dans les environs de
in de omgeving van
un endroit fréquenté par des enfants
een plaats waar vaak kinderen komen
dès que
van zodra
le long de
langs
le long de la route
langs de weg
la trajectoire
de baan
continuer tout droit
rechtdoor rijden
principal - principalement
voornaamste, belangrijkste - vooral
régulier - régulièrement
regelmatig
traditionnel - traditionnellement
traditiegetrouw
immédiat -immédiatement
onmiddellijk
constant - constamment
constant, voortdurend
évident - évidemment
vanzelfsprekend
prudent - prudemment
voorzichtig
conscient - consciemment
bewust
poli - poliment
beleefd
vrai - vraiment
echt, werkelijk
absolu - absolument
absoluut
énorme - énormément
enorm
précis - précisément
precies
profond - profondément
diep, zwaar, intens, hevig
s'ennuyer profondément
zicht ontzettend vervelen
réfléchir profondément
diep nadenken
bref - brièvement
kort, kortom
dans les plus brefs délais
zo snel mogelijk
(pour être) bref
kortom
grave - gravement / grièvement
ernstig, belangrijk
Il est gravement malade.
Hij is ernstig ziek.
Il a été grièvement blessé.
Hij werd zwaar gewond.
meilleur - mieux
beter
Réveillon du Nouvel An
oudejaarsavond
Bonjour à toutes et à tous / Bonjour tout le monde !
Dag allemaal !
s'adresser à qqn
zich richten tot iemand
se composer de
bestaan uit
sensibiliser qqn à qqch.
iemand sensibiliseren voor iets
un usager faible [uu-zaa-zjee]
een zwakke weggebruiker
un piéton
een voetganger
un cycliste
een fietser
un automobiliste / un conducteur / un chauffeur
een automobilist
un passager / une passagère
een passagier
rouler
rijden
conduire (une voiture)
besturen (rijden in...)
le respect mutuel
het wederzijds respect
se mettre en file (indienne)
achter elkaar rijden
une égratignure
een schrammetje
un bobo
een schrammetje (familiair taalgebruik)
un casque
een helm
porter un casque
een helm dragen
le port du casque
het dragen van de helm
mourir (je meurs, nous mourons, je suis mort)
sterven
un pouce
een duim