Natuurkunde en techniek

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/88

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Begrippen

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

89 Terms

1
New cards

kleur

stofeigenschap die samenhangt met de weerkaatsing van licht door het

oppervlak

2
New cards

geur

stofeigenschap die samenhangt met kleine moleculaire deeltjes van een stof

die verdampen of vervluchtigen

3
New cards

fases

toestand waarin een stof zich kan bevinden: gas, vloeibaar of vast

4
New cards

vast

fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen zitten op een vaste

plaats ten opzichte van elkaar en zijn aan elkaar gebonden. De moleculen

trillen op hun plek.

5
New cards

vloeibaar

fase waarin een stof zich kan bevinden; moleculen bewegen kriskras door

elkaar, maar ‘kleven’ nog wel aan elkaar.

6
New cards

gasvormig

fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bevinden zich op grote

afstand van elkaar en bewegen snel en kriskras door elkaar. De bindingen

tussen de moleculen zijn zeer zwak.

7
New cards

magnetisch

stofeigenschap; verschijnsel waarbij twee magneten of andere

gemagnetiseerde voorwerpen elkaar aantrekken door een magnetische

kracht. De kracht wordt opgewekt door een magnetisch veld, dat de

voorwerpen zelf opwekken of een elektrische stroom (elektromagnetisme).

8
New cards

oplosbaarheid

stofeigenschap; de mate waarin een stof kan oplossen in een andere stof

(oplosmiddel)

9
New cards

dichtheid

dichtheid = massa/volume (kg/dm3); grootheid die aangeeft hoeveel massa

van een bepaald materiaal aanwezig is in een bepaald volume

10
New cards

massa

grootheid die aangeeft uit hoeveel materie een bepaald voorwerp of lichaam

bestaat, uitgedrukt in de eenheid g (gram) of kg (kilogram). Vaak wordt

de term ‘het gewicht’ hiervoor gebruikt, maar dat is natuurkundig onjuist.

Gewicht wordt uitgedrukt in de eenheid N (Newton). De massa van een

voorwerp hangt af van het volume en de dichtheid, het gewicht hangt af van

de massa en de zwaartekracht.

11
New cards

volume

ook wel inhoud; grootheid die aangeeft hoeveel ruimte een bepaald

voorwerp, lichaam of een stof inneemt, uitgedrukt in de eenheid dm3

(kubieke decimeter) of L (liter). Het volume van ‘iets’ hangt af van de fase, de

temperatuur en de ruimte die het krijgt.

12
New cards

brandbaarheid

stof- of materiaaleigenschap; de mate waarin de stof brandbaar is

13
New cards

elektrische geleiding

het vermogen van een materiaal om een elektrische stroom te geleiden. Bij

een lage spanning loopt er een hoge stroom.

14
New cards

warmtegeleiding

de beweging van warmte door een voorwerp heen. Metalen zijn goede

warmtegeleiders, kunststof en hout slechte.

15
New cards

kookpunt

de temperatuur waarbij stoffen overgaan van de vloeibare fase naar de

gasvormige fase. Het kookpunt van water is 100°C (bij een luchtdruk van 1

atmosfeer).

16
New cards

smeltpunt

de temperatuur waarbij stoffen overgaan van de vaste fase naar de vloeibare

fase. Het smeltpunt van water is 0°C (bij een luchtdruk van 1 atmosfeer).

17
New cards

materialen

voorbeelden van materiaalgroepen zijn metaal, kunststof, hout, glas, steen,

textiel. Materiaalgroepen hebben overeenkomstige eigenschappen.

18
New cards

eigenschappen

stof- of materiaalkenmerken, zoals sterkte, hardheid en geleiding

19
New cards

materiaal-eigenschap relaties

een materiaal wordt bij een ontwerpvoorstel geselecteerd op basis van zijn

eigenschappen, met het oog op een bepaalde toepassing. Bijvoorbeeld: voor

elektriciteitsleidingen wordt meestal koper gebruikt, omdat dit materiaal de

elektrische lading goed geleidt en daarbij buigzaam en sterk is.

20
New cards

vorm-functie relaties

bij een ontwerpvoorstel is de vorm van het te ontwerpen product gebaseerd

op de te vervullen functie. Vorm en functie zijn op elkaar afgestemd, net als

in de natuur, waardoor ontwerpers zich graag laten inspireren. Bijvoorbeeld:

de vorm en stand van een vliegtuigvleugel zorgen ervoor dat de lucht op een

bepaalde manier langs de vleugel gaat stromen, waardoor het vliegtuig kan

vliegen.

21
New cards

vast

fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen zitten op een vaste

plaats ten opzichte van elkaar en zijn aan elkaar gebonden. De moleculen

trillen op hun plek.

22
New cards

vloeibaar

fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bewegen kriskras door

elkaar, maar blijven nog wel met elkaar in contact.

23
New cards

gas

fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bevinden zich op grote

afstand van elkaar en bewegen snel en kriskras door elkaar. De bindingen

tussen de moleculen zijn zeer zwak.

24
New cards

smelten

overgang van vast naar vloeibaar (warmte nodig)

25
New cards

smeltpunt

de (grens)temperatuur waarbij stoffen overgaan van de vaste fase naar de

vloeibare fase. Het smeltpunt van water is 0°C.

26
New cards

koken

het proces waardoor een vloeistof overgaat in gas als warmte wordt

toegevoegd.

27
New cards

kookpunt

de (grens)temperatuur waarbij stoffen overgaan van de vloeibare fase naar de

gasvormige fase. Het kookpunt van water is 100°C.

28
New cards

verdampen

overgang van vloeibaar naar gas (warmte nodig)

29
New cards

stollen

overgang van vloeibaar naar vast (warmte komt vrij)

30
New cards

condenseren

overgang van gas naar vloeibaar (warmte komt vrij)

31
New cards

krimpen

kleiner worden van een voorwerp doordat moleculen dichter naar elkaar

toe gaan. Dit ontstaat door afkoeling (afname temperatuur). De enige

uitzondering is water: water zet uit als het bevriest.

32
New cards

uitzetten

groter worden van een voorwerp doordat moleculen verder van elkaar

af gaan. Dit ontstaat door verwarming (toename temperatuur). De enige

uitzondering is water: het volume van ijs krimpt als het smelt.

33
New cards

sublimeren/vervluchtigen

faseovergang van vast naar gas (warmte nodig)

34
New cards

rijpen

faseovergang van gas naar vast (warmte vrij)

35
New cards

molecuul

kleinste deeltje van een stof dat nog de chemische eigenschap van de stof

bezit

36
New cards

fase

verschijningsvorm van een stof: vast, vloeibaar, gas. De vorm is afhankelijk van

de temperatuur en druk

37
New cards

vast

fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen zitten op een vaste

plaats ten opzichte van elkaar en zijn aan elkaar gebonden. De moleculen

trillen op hun plek.

38
New cards

vloeibaar

fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bewegen kriskras door

elkaar, maar blijven nog wel met elkaar in contact.

39
New cards

gas

fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bevinden zich op grote

afstand van elkaar en bewegen snel en kriskras door elkaar. De bindingen

tussen de moleculen zijn zeer zwak.

40
New cards

zuivere stof

een stof die geheel bestaat uit één soort molecuul, dus niet gemengd is met

andere stoffen. Heeft specifieke stofeigenschappen (smeltpunt, kookpunt,

dichtheid en oplosbaarheid).

41
New cards

mengsel

combinatie van twee of meer stoffen die van elkaar gescheiden kunnen

worden door een scheidingstechniek

42
New cards

suspensie

troebel mengsel van kleine deeltjes van een vaste stof in een vloeistof.

Bijvoorbeeld: modderwater.

43
New cards

oplossing

helder mengsel van een vloeistof met een vaste stof of twee vloeistoffen.

Bijvoorbeeld: suiker in een glas thee of limonadesiroop in water.

44
New cards

legering

mengsel van een metaal met één of meer andere metalen. Bijvoorbeeld: brons

(koper en tin) en soldeertin (tin en lood).

45
New cards

gasmengsel

mengsel van een of meer gassen. Bijvoorbeeld: lucht (stikstof, zuurstof,

koolstofdioxide en overige gassen).

46
New cards

ingrediënt

bestanddeel waaruit materialen of producten zijn gemaakt

47
New cards

scheidingstechnieken

scheidingsmethode om de ingrediënten van een mengsel van stoffen te

scheiden

48
New cards

bezinken en afschenken

scheidingstechniek voor een suspensie. De vaste stof zakt naar de bodem

(bezinkt), de vloeistof erboven kan er dan afgeschonken worden.

49
New cards

filtreren

scheidingstechniek om vaste en vloeibare stoffen van elkaar te scheiden,

bijvoorbeeld door een filter of zeef te gebruiken. De vaste deeltjes blijven

achter (residu), de vloeistof zakt er doorheen. Bijvoorbeeld: filterkoffie.

50
New cards

residu

vaste stof die achterblijft in een filter of zeef bij filtreren

51
New cards

indampen

scheidingstechniek voor een oplossing van een vaste stof in een vloeistof. Het

oplosmiddel verdampt en de vaste stof blijft achter. Bijvoorbeeld: winning van

zeezout.

52
New cards

zeven

scheidingstechniek voor een suspensie of een mengsel van twee vaste stoffen

met behulp van een zeef. Het berust op een verschil in korrelgrootte of vaste

deeltjes in een vloeistof.

53
New cards

destilleren

scheidingstechniek voor een oplossing van twee vloeistoffen. De stoffen

worden gescheiden door een verschil in kookpunt: de vloeistof met het

laagste kookpunt verdampt, de stof met een hoger kookpunt blijft achter.

Bijvoorbeeld: scheiding van aardolie in benzine en kerosine.

54
New cards

centrifugeren

scheidingstechniek voor een suspensie. Een mengsel wordt hard

rondgedraaid, zodat de vaste stof naar de bodem wordt ‘geslingerd’.

Bijvoorbeeld: het scheiden van bloed in bloedplasma en bloedcellen

55
New cards

energie

capaciteit/vermogen om arbeid te verrichten. Dit geldt voor personen en

voorwerpen. Natuurkundige grootheid uitgedrukt in de eenheid Joules (J).

56
New cards

energievorm

57
New cards
58
New cards
59
New cards
60
New cards
61
New cards
62
New cards
63
New cards
64
New cards
65
New cards
66
New cards
67
New cards
68
New cards
69
New cards
70
New cards
71
New cards
72
New cards
73
New cards
74
New cards
75
New cards
76
New cards
77
New cards
78
New cards
79
New cards
80
New cards
81
New cards
82
New cards
83
New cards
84
New cards
85
New cards
86
New cards
87
New cards
88
New cards
89
New cards