1/88
Begrippen
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
kleur
stofeigenschap die samenhangt met de weerkaatsing van licht door het
oppervlak
geur
stofeigenschap die samenhangt met kleine moleculaire deeltjes van een stof
die verdampen of vervluchtigen
fases
toestand waarin een stof zich kan bevinden: gas, vloeibaar of vast
vast
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen zitten op een vaste
plaats ten opzichte van elkaar en zijn aan elkaar gebonden. De moleculen
trillen op hun plek.
vloeibaar
fase waarin een stof zich kan bevinden; moleculen bewegen kriskras door
elkaar, maar ‘kleven’ nog wel aan elkaar.
gasvormig
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bevinden zich op grote
afstand van elkaar en bewegen snel en kriskras door elkaar. De bindingen
tussen de moleculen zijn zeer zwak.
magnetisch
stofeigenschap; verschijnsel waarbij twee magneten of andere
gemagnetiseerde voorwerpen elkaar aantrekken door een magnetische
kracht. De kracht wordt opgewekt door een magnetisch veld, dat de
voorwerpen zelf opwekken of een elektrische stroom (elektromagnetisme).
oplosbaarheid
stofeigenschap; de mate waarin een stof kan oplossen in een andere stof
(oplosmiddel)
dichtheid
dichtheid = massa/volume (kg/dm3); grootheid die aangeeft hoeveel massa
van een bepaald materiaal aanwezig is in een bepaald volume
massa
grootheid die aangeeft uit hoeveel materie een bepaald voorwerp of lichaam
bestaat, uitgedrukt in de eenheid g (gram) of kg (kilogram). Vaak wordt
de term ‘het gewicht’ hiervoor gebruikt, maar dat is natuurkundig onjuist.
Gewicht wordt uitgedrukt in de eenheid N (Newton). De massa van een
voorwerp hangt af van het volume en de dichtheid, het gewicht hangt af van
de massa en de zwaartekracht.
volume
ook wel inhoud; grootheid die aangeeft hoeveel ruimte een bepaald
voorwerp, lichaam of een stof inneemt, uitgedrukt in de eenheid dm3
(kubieke decimeter) of L (liter). Het volume van ‘iets’ hangt af van de fase, de
temperatuur en de ruimte die het krijgt.
brandbaarheid
stof- of materiaaleigenschap; de mate waarin de stof brandbaar is
elektrische geleiding
het vermogen van een materiaal om een elektrische stroom te geleiden. Bij
een lage spanning loopt er een hoge stroom.
warmtegeleiding
de beweging van warmte door een voorwerp heen. Metalen zijn goede
warmtegeleiders, kunststof en hout slechte.
kookpunt
de temperatuur waarbij stoffen overgaan van de vloeibare fase naar de
gasvormige fase. Het kookpunt van water is 100°C (bij een luchtdruk van 1
atmosfeer).
smeltpunt
de temperatuur waarbij stoffen overgaan van de vaste fase naar de vloeibare
fase. Het smeltpunt van water is 0°C (bij een luchtdruk van 1 atmosfeer).
materialen
voorbeelden van materiaalgroepen zijn metaal, kunststof, hout, glas, steen,
textiel. Materiaalgroepen hebben overeenkomstige eigenschappen.
eigenschappen
stof- of materiaalkenmerken, zoals sterkte, hardheid en geleiding
materiaal-eigenschap relaties
een materiaal wordt bij een ontwerpvoorstel geselecteerd op basis van zijn
eigenschappen, met het oog op een bepaalde toepassing. Bijvoorbeeld: voor
elektriciteitsleidingen wordt meestal koper gebruikt, omdat dit materiaal de
elektrische lading goed geleidt en daarbij buigzaam en sterk is.
vorm-functie relaties
bij een ontwerpvoorstel is de vorm van het te ontwerpen product gebaseerd
op de te vervullen functie. Vorm en functie zijn op elkaar afgestemd, net als
in de natuur, waardoor ontwerpers zich graag laten inspireren. Bijvoorbeeld:
de vorm en stand van een vliegtuigvleugel zorgen ervoor dat de lucht op een
bepaalde manier langs de vleugel gaat stromen, waardoor het vliegtuig kan
vliegen.
vast
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen zitten op een vaste
plaats ten opzichte van elkaar en zijn aan elkaar gebonden. De moleculen
trillen op hun plek.
vloeibaar
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bewegen kriskras door
elkaar, maar blijven nog wel met elkaar in contact.
gas
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bevinden zich op grote
afstand van elkaar en bewegen snel en kriskras door elkaar. De bindingen
tussen de moleculen zijn zeer zwak.
smelten
overgang van vast naar vloeibaar (warmte nodig)
smeltpunt
de (grens)temperatuur waarbij stoffen overgaan van de vaste fase naar de
vloeibare fase. Het smeltpunt van water is 0°C.
koken
het proces waardoor een vloeistof overgaat in gas als warmte wordt
toegevoegd.
kookpunt
de (grens)temperatuur waarbij stoffen overgaan van de vloeibare fase naar de
gasvormige fase. Het kookpunt van water is 100°C.
verdampen
overgang van vloeibaar naar gas (warmte nodig)
stollen
overgang van vloeibaar naar vast (warmte komt vrij)
condenseren
overgang van gas naar vloeibaar (warmte komt vrij)
krimpen
kleiner worden van een voorwerp doordat moleculen dichter naar elkaar
toe gaan. Dit ontstaat door afkoeling (afname temperatuur). De enige
uitzondering is water: water zet uit als het bevriest.
uitzetten
groter worden van een voorwerp doordat moleculen verder van elkaar
af gaan. Dit ontstaat door verwarming (toename temperatuur). De enige
uitzondering is water: het volume van ijs krimpt als het smelt.
sublimeren/vervluchtigen
faseovergang van vast naar gas (warmte nodig)
rijpen
faseovergang van gas naar vast (warmte vrij)
molecuul
kleinste deeltje van een stof dat nog de chemische eigenschap van de stof
bezit
fase
verschijningsvorm van een stof: vast, vloeibaar, gas. De vorm is afhankelijk van
de temperatuur en druk
vast
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen zitten op een vaste
plaats ten opzichte van elkaar en zijn aan elkaar gebonden. De moleculen
trillen op hun plek.
vloeibaar
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bewegen kriskras door
elkaar, maar blijven nog wel met elkaar in contact.
gas
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen bevinden zich op grote
afstand van elkaar en bewegen snel en kriskras door elkaar. De bindingen
tussen de moleculen zijn zeer zwak.
zuivere stof
een stof die geheel bestaat uit één soort molecuul, dus niet gemengd is met
andere stoffen. Heeft specifieke stofeigenschappen (smeltpunt, kookpunt,
dichtheid en oplosbaarheid).
mengsel
combinatie van twee of meer stoffen die van elkaar gescheiden kunnen
worden door een scheidingstechniek
suspensie
troebel mengsel van kleine deeltjes van een vaste stof in een vloeistof.
Bijvoorbeeld: modderwater.
oplossing
helder mengsel van een vloeistof met een vaste stof of twee vloeistoffen.
Bijvoorbeeld: suiker in een glas thee of limonadesiroop in water.
legering
mengsel van een metaal met één of meer andere metalen. Bijvoorbeeld: brons
(koper en tin) en soldeertin (tin en lood).
gasmengsel
mengsel van een of meer gassen. Bijvoorbeeld: lucht (stikstof, zuurstof,
koolstofdioxide en overige gassen).
ingrediënt
bestanddeel waaruit materialen of producten zijn gemaakt
scheidingstechnieken
scheidingsmethode om de ingrediënten van een mengsel van stoffen te
scheiden
bezinken en afschenken
scheidingstechniek voor een suspensie. De vaste stof zakt naar de bodem
(bezinkt), de vloeistof erboven kan er dan afgeschonken worden.
filtreren
scheidingstechniek om vaste en vloeibare stoffen van elkaar te scheiden,
bijvoorbeeld door een filter of zeef te gebruiken. De vaste deeltjes blijven
achter (residu), de vloeistof zakt er doorheen. Bijvoorbeeld: filterkoffie.
residu
vaste stof die achterblijft in een filter of zeef bij filtreren
indampen
scheidingstechniek voor een oplossing van een vaste stof in een vloeistof. Het
oplosmiddel verdampt en de vaste stof blijft achter. Bijvoorbeeld: winning van
zeezout.
zeven
scheidingstechniek voor een suspensie of een mengsel van twee vaste stoffen
met behulp van een zeef. Het berust op een verschil in korrelgrootte of vaste
deeltjes in een vloeistof.
destilleren
scheidingstechniek voor een oplossing van twee vloeistoffen. De stoffen
worden gescheiden door een verschil in kookpunt: de vloeistof met het
laagste kookpunt verdampt, de stof met een hoger kookpunt blijft achter.
Bijvoorbeeld: scheiding van aardolie in benzine en kerosine.
centrifugeren
scheidingstechniek voor een suspensie. Een mengsel wordt hard
rondgedraaid, zodat de vaste stof naar de bodem wordt ‘geslingerd’.
Bijvoorbeeld: het scheiden van bloed in bloedplasma en bloedcellen
energie
capaciteit/vermogen om arbeid te verrichten. Dit geldt voor personen en
voorwerpen. Natuurkundige grootheid uitgedrukt in de eenheid Joules (J).
energievorm