1/133
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Valkuilen Sandelowski
a. Onderzoeker spreekt andere taal, defensief reageren op realiteit participant, ander doel part & onderz
b. Defensief reageren, ander doel part & onderz, gebrek aan vertrouwen
c. Defensief reageren, onderzoeker spreekt andere taal, gebrek aan vertrouwen
d. Geen goede band tussen onderzoeker en participant, defensief reageren, ander doel part & onderz
a
! valkuilen sandelowski (artikel):
o onderzoeker spreekt andere taal
o defensief reageren op realiteit participant
o ander doel participant & onderzoeker
o kritische bedenkingen niet vermelden door vertrouwensrelatie
o percepties = variabel -> participant herkent zichzelf mss niet meer
Waarom is het makkelijker om je onderzoek eerst te presenteren op een studiedag etc.?
a. Nuttige feedback van collega’s
b. Vanuit meer invalshoeken bekijken
c. Nieuwe inzichten krijgen
d. Onnodige details weglaten en de essentie gebruiken
d
Over het GAS model, wat klopt er niet?
a. Goed begin inleiden
b. Goed samenvatten op het einde
c. Goede overgangen in je tekst
d. Alle relevante informatie gebruiken en argumenteren
d
Welke begrippen horen bij elkaar?
a. Natuurwetenschappen - geesteswetenschappen - nomothetisch
b. Machine - hogere orde - wetmatigheden
c. Relativisme - interpretatieve fenomenologie - sociaal-culturele context
d. Interpretatieve benadering - hogere orde - wetmatigheden
c
Onderzoek naar hoe psychiatrische patiënten de geschenken kiezen die ze aan hun psychiaters geven. Ze worden geselecteerd via psychiaters die de onderzoeker kent, een mailing en aanplakbiljetten en zij brengen nog nieuwe mensen aan. Er zijn 9 participanten, 1 man, 8 vrouwen, zeer verschillende leeftijd, uiteenlopende aandoeningen en leeftijden. Ze hebben allemaal minstens 1 keer een cadeau gegeven tot regelmatig.
Welke methode van sampling wordt hierboven beschreven?
a. Evenwicht homogeniteit en heterogeniteit
b. Maximale variatie sampling
c. Extreme case sampling
d. Meer heterogeniteit dan homogeniteit
a
Wat past het best bij kwalitatief onderzoek?
a. Etic
b. Deductief proces
c. Invloed van de onderzoeker
d. Nadruk op naturalistische context
d
Wat is ontologische authenticiteit?
a. Alle betrokennen kunnen hun sociale wereld beter begrijpen
b. De definitie van fairness
c. De definitie van educatieve authenticiteit
d. De definitie van tactische authenticiteit
a
Wat verwijst niet naar triangulatie?
a. Geometrie
b. Verschillende documenten gebruiken?
c. Onderzoek laten nakijken door minstens 3 onderzoekers
d. Verschillende bronnen gebruiken.
a
Wanneer men gaat contextualiseren en de onderzoeker zijn mening erover zegt, hoort dit bij:
a. Credibility
b. Dependability
c. Transferability
d. Measurability
b
Bij welk paradigma past deze stelling het best?
Lerende moet niet gewoon passief kennis van ‘buitenaf’ opnemen, maar zich engageren in de wereld
a. Positivistisch
b. Post-positivistisch
c. Kritisch-ideologisch
d. Constructivisme
d
Vraag over meten/onderzoeken hoeveel mensen naar de psycholoog gingen voor depressie
a. Kwalitatief onderzoek + nomothetisch perspectief
b. Kwalitatief onderzoek + ideografisch perspectief
c. Kwantitatief onderzoek + nomothetisch perspectief
d. Kwantitatief onderzoek + ideografisch perspectief
c
Wat is GEEN nadeel van focusgroepen?
a. Complexe data-analyse door verschillende data analyse eenheden
b. Sommige leden in de groep kunnen domineren over de anderen
c. Specifieke vaardigheden vereist van de interviewer
d. Interviewguide moet je bij focusgroepen meer voorbereiden dan bij individuele interviews
d
Een verhaaltje over een man die al veel literatuur bestudeerd heeft omtrent sluikstorten maar er nu een andere kijk op heeft.
a. Catalytisch
b. Reflexiviteit
c. Subjectiviteit
d. Contextualisering
b
Wat is niet van toepassing was op een semi-gestructureerd interview?
a. Empathie en reflexief
b. Directief en reflexief
c. Niet-sturende neutrale vragen
d. Open vragen
b
‘Hoe ervaren kinderen die vroeger mishandeld waren de emotionele steun van de leerkrachten?’ Geef het correcte antwoord over deze onderzoeksvraag.
a. Dit is een neutrale kwalitatieve onderzoeksvraag
b. Het geeft assumpties
c. Het toont causaliteit aan
d. De onderzoeksvraag is te gefocust
a
Wat hoort NIET bij een kwantitatief onderzoek?
a. Perspectief van de onderzoeker
b. Theorie ontwikkelen
c. Structuur
d. Generaliseren
b
“We zien onszelf door de ogen van anderen”
Bij wat past deze zin het best?
a. Triangulatie
b. Hermeneutiek
c. Meerdere betekenissen
d. Symbolisch interactionisme
d
Empathisch hermeneutiek en beschrijvende hermeneutiek
a. Bij IPA mag enkel dubbele hermeneutiek gebruikt worden
b. Bij IPA wordt vooral empathische hermeneutiek gebruikt
c. Bij IPA wordt vooral beschrijvende hermeneutiek gebruikt
d. Bij IPA worden beiden gebruikt en ene meer dan andere, afhankelijk van de studie
a
Onderzoeksvraag over het CLB: Hoe ervaren jongeren die naar het CLB gaan hun eerste ontmoeting met de CLB medewerkers.
a. Ervaring van de jongeren is fenomeen
b. Begeleiding van CLB is fenomeen
c. De jongeren zijn de onderzoekseenheid en waarschijnlijk ook waarnemingseenheid
d. CLB medewerkers zijn onderzoekseenheid, maar waarschijnlijk niet waarnemingseenheid
c
Welke sampling gebruik je bij steekproef van elke school enkele leerkrachten en directeur voor focusgroepen? (Over pesten)
a. Homogene case sampling
b. Extreme sampling
c. Typische case sampling
d. Maximale variatie sampling
a
Een vrouw doet mee aan een kwalitatief onderzoek en hierdoor krijgt ze meer inzicht in haar relaties met mannen en partnergeweld. Door het onderzoek durft ze voor zichzelf op te komen en maakt ze het gedaan met haar vriend. Welke vorm van authenticiteit:
a. Fairness
b. Tactische authenticiteit
c. Ontologische authenticitei
d. Catalytische authenticiteit
a
Bij wat hoort informed consent?
a. Fairness
b. Ontologische authenticiteit
c. Educatieve authenticiteit
d. Tactische authenticiteit
a
Welke aspecten kwamen terug in de tekst en verbeteren de kwaliteit van kwalitatieve onderzoeken?
Triangulatie - reflexiviteit - werken met memo’s
Triangulatie - reflexiviteit - member checking
Member checking - langdurig engagement - triangulatie
Reflexiviteit - member checking - werken met memo‘s
b
Vraag over ethiek met dat bedrijf van geneesmiddelen
a. Ethiek en proces
b. Socio-politieke
c. Relationele ethiek
d. Situationele ethiek
b
Vraag over een onderzoeksvraag: invloed van de hiërarchie tussen man en vrouw op het kind (in kinderboek)
a. Assumptie over de aard
b. Assumptie over hiërarchie
c. Iets met causaliteit
d. Te harde focus
a
Dat taal meervoudige betekenissen kan hebben past het beste bij welke wetenschapsfilosofische uitgangspunten?
a. Objectief en relativisme
b. Transactioneel en relativisme
c. Objectief en realisme
d. Transactioneel en realisme
b
Wat hoort er niet thuis in kwalitatief onderzoek?
a. Beeldspraak en metaforen
b. Hulpwerkwoorden ‘worden’ en ‘zijn’ en voltooid deelwoord ‘gebruiken’
c. 1e persoonsvorm enkelvoud en meervoud (ik en wij)
d. Quotes aanpassen
b
Sinaasappel metafoor. Bij wat past dit het beste?
a. Triangulatie
b. Transferability
c. Dependability
d. Bracketing
a
Welke hebben theoretische uitgangspunten?
a. Grounded theory en TA
b. Grounded theory en IPA
c. TA en IPA
d. Coderen
b
Wat is fout?
a. William James - mens als maker
b. Fenomenologie - mens als waarnemer
c. Allport/Mead - mens als maker
d. Postmodernisme - mens als waarnemer
a
Wat is geen fundamenteel kenmerk van onderzoek?
a. Nieuwe ideeën toetsen
b. Valide conclusies
c. Systematisch proces
d. Communiceren naar anderen toe
a
GAS-model
a. Generatief, algemeen, synthese
b. Globaal, analytisch, systematisch
c. Globaal, analytisch, synthese
d. Globaal, analoog, synthese
c
Wat hoort niet bij thrustworthiness?
a. Credibiltiy
b. Dependability
c. Transferability
d. Measurability
d
Vraag over quotes, wat is niet helemaal juist?
a. Ze bevatten concepten die bij de meeste participanten min of meer naar voor komen en
b. Ze moeten niet letterlijk zijn wat gezegd werd
c. Er moet een evenwicht zijn tussen het aantal quotes en tekst, quotes moeten ook geïnterpreteerd worden
d. Ze mogen niet lang zijn en moeten geïnterpreteerd worden
a
Stelling met 'actief leren'
a. Positivisme
b. Postpositivisme
c. Constructivisme
d. Kritisch ideologisch
c
Consensueel Kwalitatief Onderzoek is een methode die vaak gebruik maakt van interviews van 30 minuten tot een uur waarbij de interviewer een semigestructureerde interviewleidraad gebruikt om ervoor te zorgen dat er voldoende consistentie tussen de interviews bij verschillende participanten. In het analyseproces wordt de diversiteit aan perspectieven van verschillende onderzoekers als een meerwaarde beschouwd en wordt gewerkt naar een consensus die de rijkdom van deze perspectieven integreert. Wat kunnen we hieruit besluiten over de wetenschapsfilosofische assumpties van deze methode?
a. Het afnemen van semigestructureerde interviews is gericht op controle en sluit eerder aan bij een post-positivistisch paradigma
b. Semigestructureerde interviews beperken de invloed van de onderzoeker en sluiten aan bij een transactioneel epistemologisch uitgangspunt
c. Het integreren van perspectieven van verschillende onderzoekers toont dat er getracht wordt de waarden van de onderzoekers te elimineren
d. Het streven naar een consensus over de data waarbij wel beroep wordt gedaan op meerdere onderzoekers tijdens de analyse getuigt van een kritisch realistische ontologische positie
a
Naar wat verwijst Grounded theory?
a. Het bouwt verder op bestaande theorieën
b. Theoretische concepten en ideeën vloeien voort uit onderzoeksgegevens
c. Dat het gaat over de input van de onderzoeker en over de input van de participant
d. Pragmatisch standpunt bij kwalitatief en kwantitatief zijn complementair want ze zijn verenigbaar
b
Tekstje over Philippe die bij een groepsbijeenkomst een bepaalde mening had over partner geweld en na het bekijken van een documentaire tot de vastelling kwam dat er cultere waarden mee speelden en hij wss fout zat. Wat gebruik je niet?
a. Triangulatie
b. Participerende observatie
c. Langdurig engagement
d. Member checking
d
Veel informatie over onderzoeker: ze is blank, een vrouw…
a. Credibility: Aangezien ze haar eigen loonwaarden kent, wordt het onderzoek geloofwaardig
b. Credibility: doordat je de onderzoeker kent, heb je een dieper inzicht in de onderzoeksresultate
c. Dependability: iets met transfereerbaarheid
d. Dependability: iets met dat onderzoekers een beter beeld hadden of de resultaten in andere contexten met andere onderzoekers hetzelfde resultaat
d
Tabel waar je de bovenstaande kaders moest benoemen en ging over grounded theory
a. Onderwerp - transcriptie - thema
b. Concept - transcriptie - categorie
c. Concept - memo - categorie
d. Onderwerp- memo - thema
b
Betekenis van symbolisch interactionisme
a. Mens als betekenisverlenend wezen en heeft een invloed van sociale contacten
b. Mens als betekenisverlenend wezen en heeft een invloed van zijn bewustzijn
c. Living experience en de interpretatie ervan staan centraal
d. Mens heeft een bewustzijn en de interpretatie
a
Welke van de stellingen is correct?
a. Een etic perspectief hangt samen met ontologisch relativistische positie
b. Een etic perspectief hangt samen met epistemologisch dualisme
c. Een emic perspectief hangt samen met constructivistisch paradigma
d. Een emic perspectief hangt samen met ontologisch realistische positie
b
Drie kenmerken welke concept en welke categorie
a. Concept: overtuiging, interpersoonlijke relatie, resultaten; Categorie: recreatief, vertrouwensrelatie
b. Concept: recreatief, vertrouwensrelatie;. Categorie: overtuiging, interpersoonlijke relatie, resultaten
c. Concept: overtuiging, vertrouwensrelatie, resultaten; Categorie: recreatief, interpersoonlijke relatie
d. Concept: recreatief, vertrouwensrelatie, resultaten; Categorie: overtuiging, interpersoonlijke relatie, prestatie
d
Tekst over onderzoek in een ziekenhuis: studenten doen een masterproef en hebben een tool ontwikkeld voor verpleegsters in een ziekenhuis. De verpleegsters willen de tool niet gebruiken omdat deze enkel voor meer administratieve last zorgt. Waardoor de jongeren hun onderzoek niet konden verder zetten. Welke ethiek is er hier van toepassing?
a. Procedurele ethiek
b. Situationele ethiek
c. Socio-politieke ethiek
d. Relationele ethiek
b
GAS-Model: tekstje over diverse studies die een aantal bevinden hebben
a. Synthese – overzicht van bestaande studies
b. Analyse - overzicht van bestaande studies
c. Synthese - essentie van eerder bestudeerde studies
d. Analyse - essentie van eerder bestudeerde studies
b
Toepassing op tekst over leerkrachten die ze via persoonlijkheidstesten getest hebben omdat deze leerkrachten een goede invloed hebben op de resultaten van kinderen met autisme. Ook gaan ze de autistische kinderen gaan observeren in hun klassituatie
a. Gestructureerd – focus op gedrag – naturalistisch
b. Contextueel begrijpen - deductie - proces
c. Naturalistisch - proces - emic
d. Focus op betekenis - etic - proces
a
Bij kwalitatief onderzoek vormen concrete observaties de basis voor het gaandeweg opbouwen van inzichtelijke resultaten. In kwalitatief onderzoek spreken we daarom dus voornamelijk van een:
a. Emic perspectief
b. Etic perspectief
c. Inductieve benadering
d. Deductieve benadering
c
Omdat er veel inconsistentie is over de risico’s die kinderen van ouders met een verslaving lopen, willen onderzoekers in kaart brengen welke problemen de kinderen van ouders met een verslaving (vb. aan alcohol) hebben. Welke van de volgende is geen voorbeeld van een mogelijke kwalitatieve studie naar deze vraag?
a. De onderzoekers stellen een vragenlijst op die peilt naar de mate van angstklachten bij de kinderen. Er zijn 5 antwoordmogelijkheden van helemaal geen angst (1) tot zeer veel angst (5).
b. De onderzoekers stellen een interview op en vragen enkele kinderen van ouders met een verslaving wat zij denken dat er aan de hand is met hun vader/moeder en hoe zij zich daarbij voelen.
c. De onderzoekers gaan te werk met focusgroepen en nodigen enkele ouders met een verslaving uit voor een groepsgesprek. De ouders worden gevraagd te reflecteren en discussiëren over de gevolgen van hun verslaving op het gezinsleven en hun kinderen.
a
Hieronder staan een aantal kenmerken van onderzoek. Welke kloppen?
1) Onderzoek is erop gericht om theorie te toetsen, zo kunnen we met meer zekerheid zeggen of onze theorie klopt/houdbaar is.
2) Een fenomeen (vb. stemgedrag bij ouderen) bestuderen we door de unieke context waarin het voorkomt in rekening te brengen.
3) Onderzoek is erop gericht de resultaten zo breed mogelijk te vertalen naar de ruimere populatie.
4) Als onderzoeker maak ik deel uit van het onderzoeksproces, ik moet me bewust zijn van mijn eigen achtergrond en mogelijke invloed.
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
d
Een studie exploreert de attitudes van leerkrachten ten aanzien van de klimaatbeweging onder schoolgaande jeugd. De setting waar de interviews worden afgenomen is de middelbare scholen van de participanten. Deze setting of context van onderzoek kunnen we beschrijven als:
a. hypothetisch
b. naturalistisch
c. hermeneutisch
d. artificieel
b
Onderstaand lees je een beschrijving van (een stukje van) de resultaten van studie naar de perceptie van influencers over hun rol in influencer marketing (i.e., wanneer een influencer tegen vergoeding bepaalde inhouden met zijn/haar publiek deelt). Dit is een voorbeeld van een thick description.
Een opvallend element dat we terugvinden in de resultaten van de minderjarige influencers, is de impact van de ouders gedurende dit proces. Het merendeel van de minderjarige influencers vermeldde minstens één keer hun ouders gedurende het interview. Zo gaf een influencer (17, v) zelfs aan dat het haar moeder was die haar overtuigde om een blog te beginnen. Verder zien we dat ouders een grote rol spelen bij de inhoud die gecreëerd wordt door de minderjarige influencers. Een influencer (11, v) vertelde hierover het volgende: ‘Soms vergeet ik om een foto te posten omdat ik andere zaken aan mijn hoofd heb. Maar dan zegt mijn mama ‘zou je niet beter nog eens een foto op Instagram plaatsen?’ en dan maak ik een foto en post ik dat.’ Meerdere minderjarige influencers gaven ook aan dat het hun ouders zijn die hun foto’s maken.
a. waar
b. onwaar
a
Taal staat bij kwalitatief onderzoek centraal. De gegevens die worden onderzocht zijn van talige (narratieve) aard, of het nu gaat om geschreven of gesproken woorden, beelden uit de kunst of muziekklanken, ze worden over het algemeen benaderd via beschrijvingen en interpretaties die worden uitgedrukt in woorden (taal) eerder dan cijfers.
Welke stellingen kloppen?
1) Taal is eenduidig
2) Taal verleent betekenis
3) Taal kan bestudeerd worden op verschillende niveaus
a. 1 en 2
b. 2 en 3
c. 1 en 3
d. 1, 2 en 3
b
Lees onderstaand fragment uit het methode gedeelte van een onderzoek (TC betekent Therapeutic Community) en geef aan welke stelling hierover correct is (meerdere juiste antwoorden mogelijk):
"Participant observation in a TC
In order to gain further insight into the black box of the TC, the first author, V. D., fully immersed herself in the peer group of a TC called Trempoline, a highly respected TC in the French speaking part of Belgium that is often used as a trainee post for staff members from other TCs (http://www.trempoline.be). V. D. is a female who was aged 32 years during her stay in the TC. She is a clinical psychologist, trained as a psychoanalytic therapist and she is currently completing a PhD on how TC's work. She has never personally suffered from addiction."
1) Deze aanpak is een voorbeeld van een etic en idiografisch perspectief
2) Deze beschrijving is een voorbeeld van reflexiviteit
3) De onderzoeker uit deze studie brengt het onderzoek in gevaar omdat ze niet objectief kan zijn
4) De onderzoeker uit deze studie vertrekt van subjectivistisch-transactioneel epistemologisch perspectief
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
d
De notie van reflexiviteit is gebaseerd op het idee dat ...
1) De onderzoeker dient te reflecteren over hoe de eigen veronderstellingen het onderzoeksproces beïnvloeden
2) De onderzoeker en de onderzochte onafhankelijk zijn
3) De onderzoeker een invloed heeft op de onderzochte en vice versa
4) De onderzoeker zijn eigen ideeën en veronderstellingen geen invloed hebben op het onderzoeksproces
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
c
Welk van volgende stellingen is correct?
1) 'Bracketing' of het tussen haakjes zetten van eigen waarden is een gebruikelijke manier om met de onvermijdelijke invloed van waarden van de onderzoeker om te gaan in onderzoek vanuit een positivistisch perspectief.
2) Onderzoek dat gericht is op het veranderen van een bestaande - als onrechtvaardig beschouwde - situatie is kenmerkend voor onderzoek vanuit een constructivistisch-interpretatief perspectief.
3) Vanuit positivistisch en post-positivistisch perspectief worden waarden van de onderzoeker buiten beschouwing gelaten in het onderzoeksproces.
4) Onderzoek kan nooit waardenneutraal zijn.
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
a
In zijn artikel stelt Ponterotto dat de psychologie als discipline lang gedomineerd werd door positivistische en post-positivistische paradigma's (en daarmee geassocieerde kwantitatieve methoden). Welke uitspraak hierover is correct?
a. Deze focus in de psychologie sluit aan bij wat Dilthey in zijn onderscheid tussen natuur- en geesteswetenschappen benoemde als de gerichtheid op verklaren van de natuurwetenschappen.
b. Deze focus in de psychologie sluit aan bij wat Mill in zijn onderscheid tussen natuur- en geesteswetenschappen benoemde als de gerichtheid op verklaren van de natuurwetenschappen.
c. Deze focus in de psychologie sluit aan bij wat Dilthey in zijn onderscheid tussen natuur- en geesteswetenschappen benoemde als de gerichtheid op begrijpen van de geesteswetenschappen.
d. Deze focus in de psychologie sluit aan bij wat Mill in zijn onderscheid tussen natuur- en geesteswetenschappen benoemde als de gerichtheid op begrijpen van de geesteswetenschappen.
a
De feministische theorie vloeit voort uit het feminisme en doet onderzoek naar genderongelijkheid. Ze probeert daarbij bloot te leggen hoe de maatschappij en heersende verhalen bestaande machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen bestendigen en bekritiseert deze ook. In die zin sluit deze theorie best aan bij een …
a. Kritisch-ideologisch paradigma
b. Post-positivistisch paradigma
c. Positivistisch paradigma
d. Constructivistisch-interpretatief paradigma
a
John Stuart Mills' argument dat grote steekproeven de persoonlijke eigenaardigheden in data onderdrukken en algemene oorzaken of de ultieme natuurwetten blootleggen sluit aan bij …
a. Een emic en nomothetisch perspectief
b. Een etic en nomothetisch perspectief
c. Een emic en idiografisch perspectief
d. Een etic en idiografisch perspectief
b
Een onderzoeker doet onderzoek naar druggebruik bij krakers en gaat daarvoor een tijdlang leven in een krakersgemeenschap om zo goed mogelijk zicht te krijgen op hoe mensen dit binnen deze gemeenschap betekenis geven. Deze onderzoeker sluit meest aan bij …
a. Een (post-)positivistisch perspectief
b. Een kritisch-ideologisch perspectief
c. Een constructivistisch-interpretatief perspectief
d. Geen van bovenstaande
c
Welke van de volgende stellingen is correct?
a. Omdat kwalitatief onderzoek veelal ingaat op hoe mensen zelf een bepaalde realiteit ervaren of betekenis verlenen sluit dit meer aan bij een etic perspectief.
b. Paradigma's zijn strikt afgebakende sets van assumpties over de aard van de werkelijkheid, kennis, methoden en de rol van waarden daarin die bepalen op welke manier onderzoek kan gebeuren.
c. Nomothetisch onderzoek sluit best aan bij kwantitatief onderzoek terwijl kwalitatief onderzoek vanuit zijn eigenheid eerder idiografisch georiënteerd is.
d. Daar waar ontologie gaat over de aard van kennis, betreft epistemologie eerder vooronderstellingen over de aard van de werkelijkheid
c
Kant argumenteerde dat menselijke uitspraken over de wereld niet onafhankelijk kunnen zijn van de interne mentale processen van de mens die de uitspraken doet. Een dergelijk perspectief onderbouwt hoofdzakelijk:
a. Het constructivisme-interpretivisme
b. Het kritisch-ideologische perspectief
c. Het (post-)positivisme
d. Geen van bovenstaande
a
Een onderzoeker doet onderzoek naar pesten op school en maakt daarbij gebruik van semi-gestructureerde interviews die door verschillende beoordelaars gescoord worden. Dit onderzoek sluit meest aan bij …
a. Een kritisch-ideologisch perspectief
b. Een constructivistisch-interpretatief perspectief
c. Een positivistisch perspectief of een post-positivistisch perspectief
d. Geen van bovenstaande
c
Zijn deze stellingen juist of fout?
1) 'Volgens Miles & Huberman (1994) is kwalitatief onderzoek bij uitstek geschikt om het effect van een bepaalde variabele op een andere variabele te onderzoeken.'
2) 'Voor het opstellen van een kwalitatieve onderzoeksvraag is het niet belangrijk zicht te hebben op de bestaande literatuur omtrent jouw onderwerp.'
a. 1 juist, 2 fout
b. 1 fout, 2 juist
c. Allebei fout
d. Allebei juist
c
Bekijk de volgende onderzoeksvraag: 'Ervaren meisjes meer keuzestress bij het maken van een studiekeuze na het secundair onderwijs dan jongens?'
Welke van volgende stellingen klopt?
a. Deze vraag sluit meer aan bij een variant-theory perspectief dan bij een process-theory perspectief.
b. Deze vraag is neutraal en weerspiegelt geen assumpties over de aard, condities of kwaliteiten van bestudeerde fenomeen.
c. Deze vraag sluit meer aan bij een process-theory perspectief dan bij een variant-theory perspectief.
d. Deze vraag is niet neutraal en weerspiegelt assumpties over de aard, condities of kwaliteiten van bestudeerde fenomeen.
a
Een leerkracht uit het lager onderwijs leest een studie over pesten op school bij pubers. Omdat dit een andere leeftijdsgroep is dan de kinderen waar zij les aan geeft, denkt ze dat de bevindingen waarschijnlijk niet van toepassing zijn voor de context waarin zij werkt. Deze redenering gaat over:
a. Statistische generalisatie
b. Transfereerbaarheid
c. Analytische generalisatie
d. Reproduceerbaarheid
b
Wat kan er gegeneraliseerd worden van een doelgerichte (purposive) steekproef?
a. Dat doelgericht steekproeftrekken beter is dan steekproeftrekken op basis van probabiliteit
b. Dat het tegengestelde waar is voor mensen die tegengesteld zijn aan de participanten in de steekproef
c. Dat de bevindingen waar zijn voor gelijkaardige gevallen
d. Dat de bevindingen waar zijn voor de gehele populatie
c
Voor het selecteren van welke andere zaken naast mensen kan purposive sampling gebruikt worden?
a. Documenten
b. Contexten
c. Momenten
d. Alle opties zijn juist
d
Welke stelling over onderstaand fragment is correct?
"This research was not intended as an attempt to prove that the assimilation model is the only explanation for the outcomes in the two cases we studied, but as part of a continuing process of cycling between theory and observation, meant to elaborate and refine the model (Stiles, 1993)."
a. Het onderzoek waarnaar verwezen wordt, is gericht op statistische of formele generalisatie.
b. Het verfijnen van theorie op basis van onderzoek vergroot de transfereerbaarheid van onderzoeksbevindingen.
c. Het heen en weer gaan tussen theorie en observatie sluit aan bij een gerichtheid op analytische generalisatie.
d. Alle opties zijn juist
c
Welk van onderstaande stellingen is correct?
1) In een studie waar het opbouwen en verfijnen van theorie voorop staat is een niet-sequentiële samplingmethode meest geschikt.
2) Het vooraf bepalen van een steekproef sluit eerder aan bij een constructivistisch perspectief.
3) Het vooraf bepalen van een steekproef draagt bij aan het controleren van de invloed van de onderzoeker op het onderzoeksproces.
4) Een niet-sequentiële steekproef verwijst naar een manier van selecteren van participanten aan de hand van vooraf bepaalde criteria.
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
b
De minimum steekproefgrootte voor kwalitatieve interviews is …
a. 60
b. 30
c. 31
d. Dat is moeilijk te bepalen
d
Welk van volgende methoden is/zijn geen purposive sampling?
a. Theoretische sampling
b. Sneeuwbal sampling
c. Probability sampling
d. Maximale variatie sampling
c
Wat wordt bedoeld met de term 'theoretische saturatie'?
a. Het probleem van teveel theorieën gebruikt te hebben in de data-analyse
b. Beslissen over een theorie en deze dan herhaaldelijk testen
c. Het punt waarop het concept zo goed ontwikkeld is dat er geen verdere dataverzameling nodig is
d. De frustratie veroorzaakt door elke mogelijke statistische test te hebben geprobeerd zonder enig significant resultaat te vinden
c
Lees het volgende fragment uit de methodebeschrijving van een onderzoeksartikel:
"We studied the session transcripts of two clients, Lisa and George (pseudonyms),
who participated in a research project comparing the process of change in Process
Experiential Psychotherapy and client-centered therapy (Greenberg & Watson, 1998).
They were selected from amongthose who received PEP for having demonstrated the
greatest improvement and least improvement, respectively, from intake to end of treatment
on standard measures of symptom intensity (see Table 2), including the Beck Depression
Inventory (BDI; Beck, Ward, Mendelson, Mock, & Erbaugh, 1960, the Symptom Check List-
90-Revised (SCL-90-R; Derogatis, 1983), the Inventory for Interpersonal Problems (IIP;
Horowitz,Rosenberg, Baer, Ureno, & Villasenor, 1988) and the Rosenberg Self-Esteem Scale
(RSE; Rosenberg, 1965). The therapeutic alliance was assessed periodically using the
Barrett-Lennard Perceived Empathy Scale (Barrett-Lennard, 1986) and the Working
Alliance Inventory (Horvath & Greenberg, 1986). Scores on these measures suggested
that Lisa’s alliance was slightly more positive than George’s; however, both clients
maintained an alliance that could be considered positive (Table 3)."
Welk van volgende stellingen is correct?
1) De analyse-eenheid van deze studie zijn individuen.
2) Voor de steekproefselectie moeten we nadenken over de selectie van transcripten.
3) Voor de steekproefselectie is het van belang dat we willekeurig patiënten selecteren, om een zo willekeurig en eerlijk mogelijke sampling te bekomen.
4) De analyse-eenheid van deze studie zijn sessie-transcripten.
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
a
Lees het volgende fragment uit de methodebeschrijving van een onderzoeksartikel:
"We studied the session transcripts of two clients, Lisa and George (pseudonyms),
who participated in a research project comparing the process of change in Process
Experiential Psychotherapy and client-centered therapy (Greenberg & Watson, 1998).
They were selected from amongthose who received PEP for having demonstrated the
greatest improvement and least improvement, respectively, from intake to end of treatment
on standard measures of symptom intensity (see Table 2), including the Beck Depression
Inventory (BDI; Beck, Ward, Mendelson, Mock, & Erbaugh, 1960, the Symptom Check List-
90-Revised (SCL-90-R; Derogatis, 1983), the Inventory for Interpersonal Problems (IIP;
Horowitz,Rosenberg, Baer, Ureno, & Villasenor, 1988) and the Rosenberg Self-Esteem Scale
(RSE; Rosenberg, 1965). The therapeutic alliance was assessed periodically using the
Barrett-Lennard Perceived Empathy Scale (Barrett-Lennard, 1986) and the Working
Alliance Inventory (Horvath & Greenberg, 1986). Scores on these measures suggested
that Lisa’s alliance was slightly more positive than George’s; however, both clients
maintained an alliance that could be considered positive (Table 3)."
Welk van volgende stellingen is correct?
1) De selectie van deze steekproef sluit aan bij extreme case sampling omdat er geselecteerd wordt op basis van extreme scores binnen de gehele groep patiënten.
2) De selectie van deze steekproef sluit aan bij principes van maximale variatie sampling omdat er iemand met heel veel verbetering vergeleken wordt met iemand met heel weinig verbetering.
3) De selectie van deze steekproef sluit aan bij principes van homogene sampling omdat alle participanten dezelfde problemen hebben en dezelfde soort therapie kregen.
4) De selectie van deze steekproef is willekeurig omdat de participanten uit een grotere representatieve steekproef gekozen zijn.
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
a
Welk type interview past het minst bij de principes van kwalitatief onderzoek?
a. Een focus groep interview
b. Een gestructureerd interview
c. Een ongestructureerd interview
d. Een levensgeschiedenisinterview
b
Welke van de volgende maakt kwalitatief interviewen anders dan gestructureerd interviewen?
a. Uitweiden naast het onderwerp is niet zo'n probleem
b. De onderzoeker zoekt rijke, gedetailleerde antwoorden
c. De procedure is minder gestandaardiseerd
d. Alle opties zijn juist
d
Waarom is het zinvol een interview guide voor te bereiden vooraleer semi-gestructureerde interviews af te nemen?
a. Om de steekproef representatiever te maken
b. Zodanig dat je statistische significantie van de resultaten kan berekenen
c. Zodanig dat data van verschillende participanten vergelijkbaar zijn en relevant voor de onderzoeksvragen
d. Zodanig dat de participanten controle hebben over de onderwerpen waarover ze spreken
c
Wat is een probe?
a. Een vraag die het gesprek naar een ander onderwerp stuurt
b. Een vraag die indirect naar iemands mening peilt
c. Een vraag die de geïnterviewde aanmoedigt om dieper in te gaan op een onderwerp
d. Een vraag die ingaat op een gevoelig of persoonlijk thema
c
Bekijk het volgende stukje uit de methodesectie van een focusgroepstudie naar therapeutische gemeenschappen.
“The 24 participants were randomly assigned to one of seven focus groups that took place between October 2011 and February 2012. Focus groups examine people’s understandings of their experiences, with the group context facilitating personal disclosures (Farquhar, 1999; Howitt, 2013). The focus group interviews were conducted by the first author and started from two open questions to investigate the participants’ treatment outcome and their process: (a) Did you change because of the TC treatment? If so, in what way? And (b) How did your stay in the TC contribute to this change? The interviews lasted approximately 1 hr and 40 min and were digitally recorded. Participants were compensated 15 euros.”
Welke van onderstaande opties zijn correct?
1) Er zijn slechts enkele open startvragen en dit wijst eerder op een open interview
2) De onderzoeker heeft slechts enkele vragen opgesteld en dus is er een groter risico op meer sturing door de interviewer tijdens het interview
3) Door slechts enkele vragen te stellen, beperkt de onderzoeker de eigen invloed op de antwoorden van de participant
4) De vragen zijn duidelijk opgesteld en dus is dit eerder een semi-gestructureerd interview
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
c
Denk even na over de voor- en nadelen van interviews en participerende observatie. Welk van de volgende is een voordeel van kwalitatief interviewen in vergelijking met participerende observatie?
a. Het is meer vertekend en waardengeladen.
b. Het laat toe om informatie te krijgen over zaken die je niet makkelijk kan observeren.
c. Het zal meer waarschijnlijk reactieve effecten creëren.
d. Geen van de opties is juist.
b
Welk van de volgende is een nadeel van kwalitatief interviewen in vergelijking met participerende observatie?
1) Het is ethisch moeilijker, vooral met betrekking tot het krijgen van informed consent
2) Het heeft een meer specifieke focus
3) Het laat niet toe dat participanten hun levensgebeurtenissen reconstrueren
4) Het geeft mogelijks geen toegang tot afwijkende of verborgen activiteiten
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
d
Zijn deze stelling juist of fout?
1) "Met de stelling dat het analyseren van de data verloopt op een iteratieve manier bedoelt men dat er een strikte volgorde is in de fasen in de onderzoekscyclus. Uit de theorie worden onderzoeksvragen gedistilleerd, daarna volgt de dataverzameling en sampling en daarna de data-analyse. Het respecteren van deze volgorde is van het grootste belang voor de validiteit van kwalitatief onderzoek."
2) "Het is niet het feitelijke verhaal, maar de achterliggende verklaringen en redeneringen die de onderzoeker zoekt die van belang zijn."
a. 1 juist, 2 fout
b. 1 fout, 2 juist
c. Allebei fout
d. Allebei juist
b
Zijn deze stellingen juist of fout?
1) "Constant comparatief analyseren betekent dat elk nieuw verhaal van de participant wordt vergeleken met vorige data op het vlak van wat gelijk is en wat niet, én er wordt gezocht naar een verklaring voor de waargenomen verschillen."
2) "Bij het maken van interpretaties zal de onderzoeker steeds terugkeren naar zijn of haar theorie: wanneer interpretaties bevestigd worden door de theorie, zal de onderzoeker deze interpretaties behouden."
a. 1 juist, 2 fout
b. 1 fout, 2 juist
c. Allebei fout
d. Allebei juist
a
Welke stelling is juist?
a. IPA is voornamelijk gericht op het bestuderen van oorzakelijke verbanden.
b. IPA benadrukt het belang van een dubbele hermeneutiek: de interpretatie van de onderzoeker staat centraal.
c. Bij elke nieuwe IPA studie hoort een nieuwe methodologie.
d. IPA benadrukt het belang van ‘bracketing’: de onderzoeker maakt een abstractie van zijn of haar vooroordelen.
d
Welk antwoord past bij ‘categorieën’ zoals onderzoekers ze hanteren binnen Grounded Theory:
a. Categorieën weerspiegelen de percepties van het materiaal dat we lezen.
b. Categorieën sluiten nauw aan bij de werkelijkheid zoals de deelnemers aan het onderzoek die ervaren.
c. Categorieën zijn een verrijking in relatie tot bestaande theorieën.
d. Het proces waarbij de onderzoekers de onderzoeksgegevens lijn per lijn doornemen en analyseren.
c
Duid het antwoord aan dat past bij Thematische Analyse (TA):
a. Thema's vloeien voort uit je onderzoeksgegevens
b. Onderzoeken die gebruik maken van TA, worden gestuurd door onderzoeksvragen die tijdens het onderzoeksverloop nog kunnen worden verfijnd
c. Thema's gaan over een specifiek kenmerk van bepaalde onderzoeksgegevens die de onderzoeker interessant vindt.
d. Bij een TA zorgen onderzoekers ervoor dat hun eigen theoretische stellingnames en waarden een beperkte rol spelen.
b
Met welke van volgende stellingen ga je akkoord?
1) Met interpretatieve fenomenologie bedoelen we een benadering waarbij op een zeer systematische en cyclische manier tot theorievorming of tot verklarende processen over betekenisgeving wordt gekomen.
2) Met grounded theory bedoelen we een benadering die zich richt op de essentie van ervaringen, en de betekenis en zingeving bij ervaringen van mensen.
3) Met interpretatieve fenomenologie bedoelen we een benadering die zich richt op de essentie van ervaringen, en de betekenis en zingeving bij ervaringen van mensen.
4) Met grounded theory bedoelen we een benadering waarbij op een zeer systematische en cyclische manier tot theorievorming of tot verklarende processen over betekenisgeving wordt gekomen.
a. 1 en 2
b. 3 en 4
c. 1 en 3
d. 2 en 4
b
Geef voor volgende onderzoeksvraag aan wat de meest geschikte benadering voor data-analyse is.
"Welk proces van betekenisverlening doorlopen kinderen na het overlijden van hun huisdier?"
a. Thematische analyse
b. Grounded theory
c. IPA
d. Geen van bovenstaande
b
Geef voor volgende onderzoeksvraag aan wat de meest geschikte benadering voor data-analyse is.
"Welke thema’s halen mensen aan als ze hun ervaringen met een psycholoog beschrijven?"
a. Thematische analyse
b. Grounded theory
c. IPA
d. Geen van bovenstaande
a
Geef voor volgende onderzoeksvraag aan wat de meest geschikte benadering voor data-analyse is.
"Hoe vinden ex-partners opnieuw stabiliteit in hun leven na de scheiding?"
a. Thematische analyse
b. Grounded theory
c. IPA
d. Geen van bovenstaande
b
Geef voor volgende onderzoeksvraag aan wat de meest geschikte benadering voor data-analyse is.
"Wat betekent het om met een depressieve partner samen te leven?"
a. Thematische analyse
b. Grounded theory
c. IPA
d. Geen van bovenstaande
c
Welke uitspraak is niet juist?
a. Coderen draagt bij tot het capteren van de unieke inzichten van de personen die deelnemen aan je onderzoek.
b. Het codeerproces vangt aan met het ‘labelen’ van stukjes tekst die nauw aansluiten bij wat de participant vertelde.
c. Coderen vormt de brug tussen je onderzoeksmateriaal enerzijds en je onderzoeksresultaten en conclusies anderzijds.
d. Coderen helpt de onderzoeker om inhoudelijk goed te kunnen afbakenen en consistentie na te streven.
a
Welke stelling sluit het beste aan bij het concept ‘ontologische authenticiteit’?
a. De blik van onderzoekers op de werkelijkheid heeft implicaties voor het onderzoeksproces en ‘de waarheid’ die op basis van onderzoek wordt geconstrueerd.
b. Onderzoek geeft participanten een stem en maakt hen meer weerbaar.
c. Iedereen die bij je onderzoek betrokken is, leert daardoor zijn of haar leefwereld beter begrijpen.
d. Het is essentieel om als onderzoeker stil te staan bij de verhouding tussen jezelf als onderzoeker en het fenomeen dat je onderzoekt.
c
Wat is volgens Lincoln & Guba (1985) een techniek die bijdraagt tot het bewaken van het criterium ‘confirmability’?
a. Member checking
b. Triangulatie
c. Een rijke omschrijving of ‘thick description’
d. Een externe audit
d
Welk van de volgende voorbeelden hoort NIET thuis onder de noemer ‘triangulatie’?
a. Een onderzoeker nam focusgroepen af over seksueel risicogedrag bij jongeren. Om te toetsen of haar resultaten over een zeker waarheidsgehalte beschikken, legt ze haar bevindingen voor aan de jonge participanten. De verschillende denkbeelden van deze jongeren dragen bij tot meer accurate resultaten.
b. Twee onderzoekers hebben elk een codeerschema uitgewerkt. Ze maken een afspraak om na te gaan wat verschillen zijn tussen hun twee schema’s. Op basis van hun gesprek zullen ze een verbeterd codeerschema ontwikkelen.
c. Een onderzoeker bestudeert consumentengedrag. Om te begrijpen waarom consumenten soms dure producten kopen, gebruikt hij verschillende theoretische denkkaders, namelijk de zelfdeterminatietheorie en de ‘social exchange theory’.
d. Een onderzoekster wil homofoob geweld in kaart brengen in een specifieke buurt in Brussel. Ze beslist dat om dat op een goede manier te doen, het noodzakelijk is mensen in die buurt te interviewen, op gezette tijdstippen in homobars te observeren en om een grondige literatuurstudie te doen.
a
Lees aandachtig volgende paragraaf uit de theoretische inleiding van een wetenschappelijk artikel:
De studie van Fincham en Beach (2007) toont aan dat vergevingsgezindheid bij slachtoffers van partnergeweld samengaat met een toename in intimiteit. Een andere studie (Beach & Davila, 2007) wijst er dan weer op dat gevoelens van wraak na ervaringen met partnergeweld een langdurige negatieve impact uitoefenen op relatietevredenheid. Volgens Tsang, McCullough, en Fincham (2006) is het de duurzaamheid van de relatie die uiteindelijk zal bepalen of partnergeweld al dan niet leidt tot negatieve uitkomsten.
Waar plaats je deze paragraaf volgens het GAS-model (het model dat dient als richtlijn bij het schrijven van een goede wetenschappelijke tekst)?
a. Deze zin is het onderdeel van het synthetische luik uit de paragraaf want ze geeft een overzicht van bestaande studies.
b. Deze zin is het onderdeel van het analytische luik uit de paragraaf want ze komt tot de essentie van eerder verwerkt materiaal.
c. Deze zin is het onderdeel van het analytische luik uit de paragraaf want ze geeft een overzicht van bestaande studies.
d. Deze zin is het onderdeel van het synthetische luik uit de paragraaf want ze komt tot de essentie van eerder verwerkt materiaal.
c
Een aantal studenten bestuderen in het kader van hun Masterproef hoe de bruikbaarheid van een specifieke methodiek (het werken met de Tool voor Uitkomstenmeting) binnen een afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis ervaren wordt door de zorgverleners (psychologen, verpleegkundigen en artsen). Ze stuiten op heel wat weerstand omdat de zorgverleners de Tool voor Uitkomstenmeting als een bedreiging ervaren. Ze vrezen dat het werken met zo’n tool enkel administratieve overlast met zich mee zal brengen. De studenten kunnen daardoor hun onderzoek niet uitvoeren zoals ze het gepland hadden.
Dit voorbeeld verwijst in het bijzonder naar:
a. Situationele onderzoeksethiek
b. Socio-politieke onderzoeksethiek
c. Procedurele onderzoeksethiek
d. Relationele onderzoeksethiek
a
Wat heeft niets te maken met ethiek op vlak van procedures?
a. Onderzoekers organiseren best een meeting met de participanten om de uiteindelijke resultaten van het onderzoek terug te koppelen.
b. Onderzoekers moeten de goedkeuring krijgen van een ethische commissie.
c. Als participanten tijdens een interview erg emotioneel worden, moeten onderzoekers goed weten welke ze stappen ze best ondernemen.
d. Onderzoekers moeten rekening houden met de nieuwe Europese ethische richtlijnen.
a
Welk antwoord verwijst naar een kwaliteitsvereiste om goed te rapporteren:
a. Quotes een nummer of code geven zodat je ze kan traceren
b. Het MAS model consequent toepassen
c. Zoveel mogelijk quotes gebruiken om de interpretaties grondig te staven
d. Participanten bij hun daadwerkelijke persoonsnaam noemen
a
Wat zijn drie essentiële kenmerken van het data-analytisch proces?
a. Iteratief, interpretatief, contextualiserend
b. Constant-comparatief, iteratief, reflexief
c. Fenomenologisch, constant-comparatief, iteratief
d. Iteratief, constant-comparatief, interpretatief
d