1/68
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Analytische chemie doel
Het verzamelen van theoretische en praktische gegevens om een kwalitatief en kwantitatief inzicht te verwerven in de chemische samenstelling van de materie
Kwalitatieve analyse
Identificatie, detectie of aantonen van bepaalde bestanddelen boven een bepaald concentratiegrens.
Meer een ja/nee verhaal. Wel of niet aanwezig
Kwantitatieve analyse
Informatie inwinnen omtrent de hoeveelheid van bestanddelen in een staal.
Via meting van een grootheid (bijv lichtabsorptie) recht evenredig met de hoeveelheid van het te doseren bestanddeel (bijv glucose)
Selectiviteit
Een methode is selectief wanneer er voornamelijk het te onderzoeken bestanddeel bindt, maar ook een beetje andere bestanddelen uit dezelfde groep (glucose, fructose)
Specificiteit
Extreme selectiviteit: het betekent dat de methode uitsluitend reageert op één bepaalde stof, en op geen enkele andere.
Gevoeligheid
Gevoeligheid zegt hoe sterk het meetsignaal verandert als de concentratie van de stof die je zoekt verandert.
De “helling” of “richtingscoëfficiënt” van een rechte lijn is hoe veel y verandert als x met 1 toeneemt, hoe steiler de lijn hoe gevoeliger
Ruis
Ruis is alle achtergrondvariatie of storingen in je meetsignaal die niets met je stof te maken hebben.
Bijvoorbeeld:
Kleine schommelingen door temperatuur,
Elektronische ruis van het toestel,
Meetfouten in het systeem…
Zelfs als er geen stof in je staal zit, geeft je toestel misschien toch een beetje ruis
S/N verhouding
Signaal/ruis verhouding
Hoe sterk is het echte signaal (van je stof) ten opzichte van de achtergrondruis?
Die verhouding geeft aan hoe goed je een echt signaal kunt onderscheiden van toevalsschommelingen.
LOD
Detectielimiet
De detectielimiet is de kleinste hoeveelheid van een stof die je nog net kunt aantonen met een bepaalde methode
De detectielimiet wordt meestal gedefinieerd als het punt waarop de signaal-ruis-verhouding (S/N) gelijk is aan 3. Dat betekent: het signaal is drie keer sterker dan de ruis → dan mag je zeggen: “er zit waarschijnlijk iets in dit staal.”
LOL
Lineariteitslimiet
De lineariteitslimiet is de hoogste concentratie waarbij de ijkcurve nog mooi recht (lineair) verloopt, hierna wordt hij krom
LOQ
Kwantificatielimiet
De kleinste hoeveelheid van een stof die je nog betrouwbaar en nauwkeurig kunt meten.
Lagere concentraties kun je misschien nog wel zien (detecteren), maar niet meer goed kwantificeren. Kwantificatielimiet = signaal-ruis-verhouding van 10
Voorbeeld:
Detectielimiet: 0,05 mg/L → “ik zie dat er iets is”
Kwantificatielimiet: 0,10 mg/L → “ik kan zeggen hoeveel er is”
Blanco bepaling
Een blanco of blanko is een staal zonder de te meten stof.
Je gebruikt dit om te zien hoeveel achtergrondsignaal er is door bv. oplosmiddel, reagentia of meetapparaat.
Het signaal van je blanco trek je af van je echte metingen → zo meet je alleen het zuivere effect van je stof.
Precisie
hoe consistent zijn je metingen als je ze herhaalt? Je meet meerdere keren hetzelfde staal – krijg je dan telkens ongeveer hetzelfde resultaat?
Voorbeeld:
Je meet 10 keer een staal van 5 mg/L:
Altijd rond 5,01–4,99 → goede precisie
Waardes tussen 4,2 en 5,8 → slechte precisie
Accuraatheid
hoe dicht je meting ligt bij de echte, werkelijke waarde. Dus: je kunt precies zijn zonder accuraat te zijn
Accuraatheid heeft een groter belang dan precisie
Voorbeeld:
Echte waarde = 5 mg/L
Je meet gemiddeld 5,01 → nauwkeurig én accuraat
Je meet telkens 4,00 → precies, maar niet accuraat
Je meet 4,2 – 5,8 → slecht accuraat én slecht precies
Accuraatheid en fout berekenen
Via de formule:
Accuraatheid = x / μ • 100
Absolute fout = μ - x
Procentuele fout = (μ - x)/μ • 100
x is gemeten waarde, μ is echte waarde
Voorbeeld: gemeten is 5.1 en echt is 5.0
Accuraatheid = 5.1/5 • 100 = 105% (je hebt 5% te hoog gemeten)
Absolute fout = 5 - 5.1 = -0.1
Procentuele fout = (5-5.1)/5 • 100 = 2%
Validatie
Aantonen dat je methode betrouwbaar, juist en geschikt is voor het doel.
Bij validatie zijn er criteria voor:
Specificiteit
Selectiviteit
Precisie
Accuraatheid
Gevoeligheid
Kwantificatielimiet
Detectielimiet
Lineariteitsbereik
Kort gezegd: is je methode goed genoeg om te vertrouwen op de resultaten?
Interlaboratorium testen
Interlaboratoriumtesten verwijst naar het proces waarbij verschillende laboratoria dezelfde testen uitvoeren om de consistentie en betrouwbaarheid van hun resultaten te controleren.
Het wordt vaak gedaan om de vergelijkbaarheid van testmethoden, apparatuur of meetinstrumenten tussen laboratoria te waarborgen. Door resultaten tussen verschillende instellingen te vergelijken, kunnen fouten, afwijkingen en methodologische verschillen worden geïdentificeerd en gecorrigeerd. Dit is belangrijk voor het handhaven van kwaliteitsnormen in wetenschappelijke en medische laboratoria.
Optische meetmethoden
Deze methoden maken gebruik van licht (bijvoorbeeld zichtbaar licht, ultraviolet of infrarood) om de eigenschappen van een monster te analyseren.
Bijvoorbeeld spectrofotometrie
Elektrochemische meetmethoden
Deze methoden meten elektrische eigenschappen zoals spanning, stroom of geleidbaarheid om de concentratie van een bepaalde stof in een monster te bepalen.
Bijvoorbeeld potentiometrie (spanning tussen twee elektroden)
Chromatografische methoden
Chromatografie is een scheidingsmethode die gebruikmaakt van een mobiele fase en een stationaire fase om verschillende componenten in een mengsel te scheiden op basis van hun fysische of chemische eigenschappen.
Bijvoorbeeld gaschromatografie (obv vluchtigheid)
Radiochemische methoden
Deze methoden maken gebruik van radioactieve isotopen of straling om de concentratie of activiteit van stoffen in een monster te meten.
Bijvoorbeeld radiometrie (tracer)
Welke zijn aangegeven?
1: LOD, detectielimiet
2: LOQ, kwantificatielimiet
3: LOL, lineariteitslimiet
Dynamic range
Dit zijn de X-waarden van de ijklijn waartussen hij lineair loopt.
Als de concentratie buiten de LOL valt moet het verdund worden om een correcte meting te kunnen doen.
Voorwaarden maken van kalibratiecurve
Gekende concentraties
Gekende zuiverheid
Gekende stabiliteit
Gemakkelijk beschikbaar en te gebruiken
Zelfde matrix als staal (voor rekening te houden met onderdrukking)
Kalibratieblanco
Dit is een blanco waar enkel analiet aan is toegevoegd en GEEN matrix
Reagent Blanco
Hier is alles van de matrix aan toegevoegd (reagentia en solventen) maar GEEN analiet
Wet van Planck
Met deze formule kun je berekenen hoeveel energie een enkel foton van een bepaalde frequentie of golflengte heeft.
E = h ν = hc/λ
Betekenis van de symbolen:
E: energie van een foton (in joule)
h: constante van Planck (6,626 10^-34 J·s)
ν: frequentie van het licht (in Hz)
c: lichtsnelheid in vacuüm (3,00 10^8 m/s)
λ: golflengte van het licht (in meter)
Basisprocessen waarbij een molecule straling kan absorberen
Rotatieenergie transities (lage energie) door rotatie rond verschillende assen
Vibratieenergie transities (hogere energie) door trilling van atomen tov elkaar
Elektronentransities (hoogste energie) transfer van elektronen naar meer energierijke orbitalen
Hoe kunnen spectroscopische analysemethoden worden ingedeeld?
1: op basis golflengte van straling (UV, VIS, IR)
2: obv beschouwde interactie (absorptie of emissie)
3: de aard van het bestraalde staal (atomair of moleculair)
4: het proces dat er gebruikt wordt (in vaste fase, oplossing, gas, vlammen)
Wet van Bouguer-Lambert-Beer
Legt een verband tussen lichtabsorptie en dikte van de absorberende laag
A= εbc
Met A absorbantie, ε molaire absorptiecoefficient, b lengte (breedte cuver) en c concentratie
Uit welke onderdelen is een fotometer opgebouwd
Lichtbron
Monochromator
Cuvethuis
Detector, versterker, reader
Monichromator
scheidt licht met verschillende golflengten
De fotometer heeft een witte lichtbron die licht met een breed spectrum uitzendt (zoals een gloeilamp of xenonlamp). Monochromator: Dit apparaat selecteert daaruit één specifieke golflengte. Dit kan gebeuren met een prisma of een diffraction grating (rooster), in combinatie met spleten en spiegels.
Prisma
Dit is een monochromator.
her is een doorzichtig glazen, kwarts of KCL driehoekig object dat licht breekt (refracteert).
Hoe het werkt:
Wanneer wit licht het prisma binnenkomt, verandert het van snelheid en richting (breking), afhankelijk van de golflengte.
Kortere golflengtes (zoals blauw of violet licht) worden sterker afgebogen dan langere golflengtes (zoals rood licht).
Hierdoor ontstaat een kleurenspectrum aan de andere kant van het prisma, zoals een regenboog.
Voordelen:
Simpel en robuust systeem.
Weinig verstrooiing van het licht.
Nadelen:
Niet lineair: het verschil tussen de afbuiging van golflengtes is niet overal even groot.
Minder geschikt voor hoge resolutie (nauwkeurigheid).
Transmissie
Transmissie is hoeveel licht er door een monster heen gaat en dus de detector bereikt.
Het wordt meestal uitgedrukt als een percentage (%T = percentage transmissie). Bijvoorbeeld:
100% transmissie (100%T) betekent dat al het licht door het monster gaat zonder dat er iets wordt geabsorbeerd.
0% transmissie betekent dat al het licht wordt geabsorbeerd en er niets bij de detector aankomt.
Dus: hoe meer licht een stof absorbeert, hoe lager de transmissie is. En hoe minder het absorbeert, hoe hoger de transmissie.
Detector
Detectoren zetten licht om in een elektrisch signaal, maar hun gevoeligheid hangt af van de golflengte van het licht. Ze meten alleen het licht dat door een monster is doorgelaten. Dit betekent dat licht van verschillende golflengten, zelfs als het even intens is, niet per se hetzelfde elektrische signaal oplevert. Daarom moet de 100% transmissie (100%T) telkens opnieuw worden ingesteld wanneer je van golflengte verandert (kalibreren).
Detectoren zijn gevoeliger voor verschillende kleuren afhankelijk van de golflengte:
Bij golflengtes onder de 600 nanometer zijn ze vooral gevoelig voor blauw licht.
Bij golflengtes boven de 600 nanometer zijn ze vooral gevoelig voor rood licht
Type detectoren
Vacuumcellen
Fotoresistor
Fotomultiplier
Diode array detector
Vacuumcellen
Dit zijn detectoren waarin het binnenste vacuüm is, wat helpt om verstoringen door lucht of andere gassen te voorkomen.
Gebruik: Vaak gebruikt bij UV-lichtdetectie, omdat UV-licht sterk geabsorbeerd wordt door lucht. In een vacuümcel kan het licht dus ongehinderd de detector bereiken.
Voordeel: Betrouwbaardere metingen bij lage golflengtes (zoals UV).
Nadeel: Duurder en kwetsbaarder door de vacuümstructuur.
Fotoresistor
De weerstand van dit materiaal verandert als er licht op valt. Meer licht = lagere weerstand = meer stroom.
Gebruik: Simpele toepassingen waar precieze metingen minder belangrijk zijn.
Voordeel: Goedkoop en eenvoudig.
Nadeel: Traag en niet erg gevoelig of precies, dus minder geschikt voor analytische laboratoria.
Fotomultiplier
Zeer gevoelige detector die één foton (lichtdeeltje) opvangt en het signaal enorm versterkt via een reeks elektroden (dynodes).
Gebruik: Veel gebruikt in spectrofotometers, fluorescentiemetingen, enz.
Voordeel: Zeer gevoelig, ook bij heel zwak licht.
Nadeel: Kwetsbaar, duurder, en werkt alleen goed in het donker (moet afgeschermd zijn van omgevingslicht).
Diode array detector
Bevat een reeks (array) van fotodiodes die elk gevoelig zijn voor een specifiek deel van het spectrum. Je kunt dus in één keer meerdere golflengtes meten.
Gebruik: In HPLC (High Performance Liquid Chromatography), UV/VIS-spectrometers, enz.
Voordeel: Snel en efficiënt, meet een heel spectrum tegelijk.
Nadeel: Minder gevoelig dan een fotomultiplier, vooral bij lage lichtintensiteit
Hoe controleren van spectrofotometer?
Verschillende functies controleren:
Golflengteschaal
Absorptiewaarden
Strooilicht
Wet van BLB
Controleren golflengteschaal
Doel: Nagaan of de spectrometer de juiste golflengte instelt.
Hoe? Je gebruikt een ijkfilter dat bij een bepaalde golflengte een bekende absorptiepiek heeft.
Voorbeeld: Een filter die altijd een piek geeft bij 546 nm. Als de spectrometer die piek op een andere plek laat zien, klopt de schaal niet.
Controleren absorptie
Controleren of de gemeten absorptie (A) overeenkomt met de werkelijke waarde.
Hoe? Gebruik een oplossing of filter waarvan je weet hoeveel licht die precies moet absorberen bij een bepaalde golflengte.
Als je een afwijkende waarde meet, dan is de detector of de calibratie niet goed
Controleren van strooilicht
Doel: Nagaan of er ongewenst licht de detector bereikt (strooilicht = licht dat niet de rechte weg volgt).
Hoe? Gebruik een kuvet met een oplossing die al het licht absorbeert bij een bepaalde golflengte (bijvoorbeeld een geconcentreerde oplossing van natrium- of kaliumdichromaat).
Wat verwacht je? De spectrometer zou 0% transmissie (of een zeer hoge absorptie) moeten tonen.
Als je tóch wat licht meet, is dat strooilicht. Hoe minder strooilicht, hoe beter de spectrometer werkt bij hoge concentraties (groter lineair bereik).
Controle wet BLB
Doel: Nakijken of de spectrometer lineair meet.
Hoe? Je meet de absorptie van oplossingen met verschillende, bekende concentraties van dezelfde stof.
Als de absorptie lineair stijgt met de concentratie, volgt de spectrometer de Wet van Lambert-Beer goed.
(Grafiek: rechte lijn = goed, kromme lijn = fout of beperking bereikt)
Absorptiespectrum
Een absorptiespectrum toont hoe sterk een stof licht absorbeert bij verschillende golflengten. Je krijgt een grafiek met:
Golflengte (nm) op de x-as
Absorptie (A) op de y-as
Kwalitatief aspect absorptiespectrum
Elke stof heeft een eigen karakteristieke vorm van het absorptiespectrum, ongeacht de concentratie.
Daarom kun je aan de vorm en ligging van de pieken tentatief identificeren welke stof aanwezig is.
Kwantitatief aspect absorptiespectrum
Als je weet bij welke golflengte een stof het sterkst absorbeert (de absorptiepiek), kun je op die plek de absorptie meten.
Met de Wet van Lambert-Beer kun je dan de concentratie van de stof berekenen. c = A / (ε • l)
Hoe wordt een absorptiespectrum gemeten?
Je gebruikt 2 dingen:
1. Blanco en monster
Je meet met een dubbelstraal-spectrofotometer
Eén met de blanco-oplossing (meestal alleen oplosmiddel)
Eén met de echte oplossing (monster met opgeloste stof)
De blanco dient om storende absorptie van het oplosmiddel of de kuvet weg te filteren → je meet dus alleen de absorptie van de stof zelf.
2. Diode Array Detector (DAD)
Deze detector kan meerdere golflengtes tegelijk meten.
Daardoor registreert hij het hele absorptiespectrum in één keer, in plaats van punt per punt (zoals bij oudere spectrofotometers).
Voordeel: Sneller, efficiënter, en je krijgt een volledig beeld van hoe sterk een stof licht absorbeert bij elke golflengte.
Calibratiecurve opstellen
Een calibratiecurve (ijklijn) wordt opgesteld door de absorptie te meten bij één vaste golflengte, telkens voor oplossingen met verschillende concentraties.
Die vaste golflengte is meestal de λmax (de golflengte waarbij de stof het sterkst absorbeert).
Kwantitatieve UV spectrofotometrische toepassingen
In het UV-gebied:
Concentratiebepaling van kleurloze stoffen met natuurlijke UV-absorptie
Studie van chemische en biochemische processen
Dosering van eiwitten en nucleïnezuren
Metingen van NAD⁺/NADH-afhankelijke enzymen
Kwantitatieve VIS spectrofotometrische toepassingen
In het VIS-gebied:
Concentratiebepaling van stoffen na kleurreactie
Anorganische analyse: bv. Cr₂O₇²⁻ (oranje) wordt gereduceerd tot Cr³⁺ (groen)
Organische analyse: eiwitten, suikers, vetten…
Meting van enzymactiviteit via gekleurde reactieproducten
Factoren die absorptie beïnvloeden
pH van de oplossing
Redoxstatus van de verbinding
Polariteit van het medium
Solventeffecten (bijv. verschil tussen water, ethanol, enz.)
Waarom meten bij λmax
Geeft het hoogste absorptiesignaal → dus hoogste gevoeligheid en mogelijkheid om lage concentraties te meten:
Lineair bereik blijft beter behouden (minder snel afwijking van de Wet van Lambert-Beer)
Minder foutgevoeligheid bij kleine afwijkingen in golflengte-instelling
Kleinste relatieve meetfout → nauwkeurigere resultaten, vooral bij lage concentratieS
Vereisten van goede absorptiemeting
Een reproduceerbare en specifieke kleurreactie
Kleurstabiliteit over de tijd
Goed gecontroleerde reactieomstandigheden:
Overmaat aan kleurreagens
Constante reactieduur
Vaste temperatuur en pH
Beperking van interferenties, bijvoorbeeld door:
Toevoegen van maskerende of complexerende middelen
Vooraf scheiden van storende componenten
Voorwaarden wet Lambert Beer
1. Monochromatisch licht
De wet is alleen geldig als het licht dat door de oplossing gaat één enkele golflengte heeft.
Waarom? Omdat de absorptiecoëfficiënt ε verschilt per golflengte. Als je licht gebruikt dat bestaat uit meerdere golflengten (zoals wit licht), dan is ε niet constant meer, en klopt de wet niet meer goed.
2. Bandbreedte van het licht moet veel kleiner zijn dan de absorptieband
Bandbreedte van het licht = het golflengtegebied dat je spectrometer effectief uitzendt (bijvoorbeeld: 500 ± 2 nm = 498–502 nm).
Absorptieband van de stof = het golflengtegebied waar de stof veel licht absorbeert (bijvoorbeeld: van 480 tot 520 nm).
Voor goede metingen moet de lichtband smal zijn ten opzichte van de breedte van de absorptieband van de stof.
Waarom?Dan weet je zeker dat het licht echt binnen het bereik valt waar de stof goed absorbeert én waar ε constant blijft.
3. Absorptiecoëfficiënt moet constant zijn in het golflengtegebied
De waarde ε mag niet veel veranderen binnen het kleine bereik van golflengten dat je spectrometer gebruikt.
Als ε wél sterk varieert (bijv. bij rand van de absorptieband), klopt de wet niet meer goed → je krijgt fouten in de berekening van de concentratie
Fotometrische titratie
een titratie die uitgevoerd wordt in een cuvet, waarbij continu de verandering in absorptie wordt gemeten. De golflengte wordt zo gekozen dat de betrokken stoffen optimaal absorberen. Tijdens de titratie ontstaan er twee rechte lijnen met verschillende hellingsgraden; het snijpunt van deze lijnen geeft het equivalentiepunt aan.
Voordelen:
Detectie van subtiele kleurovergangen die met het blote oog moeilijk zichtbaar zijn (bijv. Ca²⁺-bepaling in serum of water).
Mogelijkheid om de analyse uit te voeren in aanwezigheid van andere gekleurde verbindingen.
Het eindpunt wordt bepaald op basis van meerdere meetpunten via extrapolatie.
Equivalentiepunt
het moment waarop precies de juiste hoeveelheid titrant is toegevoegd om de reactie volledig te laten verlopen
Densitometrie
Dit betreft de meting van absorptie of transmissie in het UV-VIS gebied, maar dan toegepast op vaste fase. Deze techniek wordt vooral gebruikt voor de kwantitatieve analyse van elektroforese- of dunlaagchromatografiepatronen. Zo kan men lichtgevoelige materialen analyseren.
Voor elke stof kan een absorptiespectrum worden opgenomen:
Het spectrum geeft kwalitatieve informatie over het molecuul.
Een specifieke golflengte wordt gekozen voor kwantitatieve metingen om concentraties te bepalen.
Infrarood (IR) spectrofotometrie
IR-spectroscopie bestrijkt het gebied tussen 2500 en 12.500 nm en wordt gebruikt voor structurele analyse van moleculen. De methode is gebaseerd op de trillingsfrequenties van chemische bindingen, die afhankelijk zijn van de bindingssterkte en de massa van de betrokken atomen.
Toepassing: identificatie van functionele groepen in organische stoffen.
NIR (nabij-infrarood): geschikt voor snelle analyse van poeders en polymeren.
Fluorimetrie
Bij fluorimetrie worden fotonen geabsorbeerd, waardoor moleculen in een geëxciteerde toestand komen. De terugkeer naar de grondtoestand resulteert in emissie van licht (fluorescentie). Dit proces duurt typisch tussen 10⁻⁶ en 10⁻⁹ seconden.
Bij flexibele moleculen kan er stralingsloze relaxatie optreden door overlappende vibratieniveaus.
Excitatiespectrum
toont welke golflengte nodig is om de stof te exciteren tijdens emissiespectrofotometrie
Emissiespectrum
toont welk licht de stof uitzendt na excitatie bij emissiespectrofoyometrie
Eigenschappen fluoroforen
Hoge molaire absorptiecoëfficiënt
Rigide aromatische ringsystemen
Elektronendonerende groepen (zoals -NH₂)
Geconjugeerde dubbele bindingen
Fluorescentie is beïnvloedbaar door temperatuur, pH en oplosmiddel.
Apparaat fluorometrie
Er worden twee monochromatoren gebruikt:
De eerste selecteert de excitatiegolflengte om het staal te bestralen.
De tweede detecteert het uitgezonden licht bij de golflengte met de hoogste emissie.
Voordelen:
Zeer gevoelige methode voor kwantitatieve analyse
Geschikt voor de analyse van:
Farmaceutische stoffen
Hormonen
Enzymactiviteit
Aminozuurtopografie in eiwitten
Gebieden op het lichtspectrum
Gebied | Golflengte (nm) | Belangrijk gebruik |
Röntgenstraling | < 10 | Medische beeldvorming, materiaalonderzoek |
Verre UV (FUV) | 10 – 200 | Alleen bruikbaar in vacuüm of met kwarts (geen lucht/glas) |
Nabije UV | 200 – 400 | UV-spectroscopie (DNA, eiwitten, aromatische stoffen) |
Zichtbaar (VIS) | 400 – 700 | Kleurmetingen, zichtbare spectroscopie |
Nabij-infrarood (NIR) | 700 – 2500 | Snelle analyse van voedingsmiddelen, poeders, polymeren |
Mid-infrarood (MIR) | 2500 – 25.000 | IR-spectroscopie voor bindingstrillingen, organische analyse |
Ver-infrarood (FIR) | 25.000 – 1.000.000 | Warmtebeelden, molecuulrotaties (zelden in analytische chemie) |
Microgolven | 1 mm – 1 m (1.000.000 – 1.000.000.000 nm) | Radar, communicatie, magnetron |
Radiogolven | > 1 m | Radio, televisie, mobiele communicatie |
Rangschik de verschillende spectrometrische analysemethoden van meest gevoelig naar minst gevoelig.
(Gevoeligheid = hoe laag de concentratie is die je betrouwbaar kunt meten)
Fluorimetrie → zeer hoge gevoeligheid
UV-spectrofotometrie → gemiddeld tot hoge gevoeligheid
VIS-spectrofotometrie → gemiddelde gevoeligheid
IR/NIR-spectroscopie → lage gevoeligheid
Voor lage concentraties kan je dus het best fluorimetrie gebruiken
Welke spectrometrische analytische methoden doen aan kleurdetectie en structuuranalyse. (Kleurdetectie: of de techniek direct met zichtbare kleurverschillen werkt. Structuuranalyse: of je er iets kan uit afleiden over de opbouw van een molecule)
Kleurdetectie: enkel VIS-spectrofotometrie
Structuuranalyse: IR-spectroscopie (VIS en UV beperkt)
Welke methode kan zowel vast als vloeibaar medium hebben?
IR-spectroscopie