1/25
Looks like no tags are added yet.
Name  | Mastery  | Learn  | Test  | Matching  | Spaced  | 
|---|
No study sessions yet.
Schook/Vergeer
Een descente (art. 201 Rv) op initiatief van de rechter, zonder aanwezigheid van partijen, levert in beginsel strijd op met hoor en wederhoor (art. 19 Rv). Partijen kunnen zich dan namelijk niet uitlaten over de constatering van de rechter. Een mogelijkheid zou wellicht kunnen zijn om de partijen tijdens de zitting de informatie te verschaffen die uit de descente voortkomt. In dat geval kunnen partijen zich namelijk in ieder geval uitlaten over de constateringen, waardoor in ieder geval het beginsel van hoor en wederhoor niet wordt geschonden
Eisers/Gemeente De Bilt
schadevergoeding op basis van een overschrijding van de redelijke termijn (art. 20 Rv) moet in een aparte zaak jegens de staat worden gevorderd. In die zaak hoeft vervolgens daadwerkelijke schade niet te worden aangetoond. Slechts dient te worden bewezen door partij dat de redelijke termijn is geschonden. De hoogte van de vergoeding van de immateriële schade is 500 euro per half jaar overschrijding van de redelijke termijn. Wat als redelijke termijn moet worden aangemerkt, hangt af van de duur van de gehele periode.
Kalimijnen
de rechter op de locatie waar het schadelijke incident heeft plaatsgevonden, is bevoegd. Dit omvat zowel de plek waar de schade is ontstaan als waar de schade zich heeft gemanifesteerd. In casu is er sprake dat er twee bevoegde rechters zijn
Siedsma/Reek
Op het moment dat een onjuist tijdstip in de dagvaarding is opgenomen, leidt dit tot een gebrekkige dagvaarding en niet tot een nietige dagvaarding. Ook als een gebrek in de dagvaarding niet tot nietigheid leidt, kan dit hersteld worden (art. 121 lid 2 Rv). Als bij het uitbrengen van dat herstelexploot een verzuim optreedt, moet dit verzuim wederom kunnen worden hersteld. Als bijvoorbeeld de dagvaardingstermijn van art. 114 Rv niet in acht is genomen, geldt dit als gebrek en zal de rechter geen verstek verlenen maar herstelmogelijkheden bieden, art. 121 lid 2 Rv
Briefadres
Als een gedaagde geen bekende woon- of verblijfplaats heeft maar wel een briefadres (postadres) bekend is, kan dat briefadres worden aangemerkt als woonplaats. Voor de toepassing van art. 45-47 Rv kan dus dat briefadres als woonplaats worden gezien (openbare betekening in de zin van art. 54 lid 2 Rv zal dan ook niet plaatsvinden). Hierop zijn echter wel 2 uitzonderingen: de deurwaarder moet aannemen dat het briefadres niet (meer) juist is en de stukken de betrokkene dus niet meer zullen bereiken als zou worden betekend aan het briefadres.
Er voor een of meer bepaalde aangelegenheden een andere woonplaats is gekozen dan het briefadres. Vereist is dan dat betekend wordt aan die gekozen woonplaats op het moment dat het exploot verband houdt met die bepaalde aangelegenheden. Als laatst geldt gewoonweg de dagvaardingstermijn van ten minste een week (art. 114 Rv) voor betekening aan een briefadres en wordt de bevoegdheid in de zin van art. 99 lid 1 Rv ook bepaald aan de hand van de plaats van het briefadres.
Anticipatie-arrest
Art. 123 Rv voorziet in de herstelprocedure voor het stellen van een advocaat in een gerechtelijke procedure. Als een partij in de dagvaarding de advocaat vermeldt die haar zal vertegenwoordigen, voldoet zij aan het vereiste van het stellen van een advocaat zoals voorgeschreven door art. 111 lid 2 onder c Rv, in verbinding met art. 353 Rv. Dit betekent echter niet dat de partij op de juiste wijze in de procedure in hoger beroep is verschenen. Voor dat doel is vereist dat de partij zich op de rol laat vertegenwoordigen door een advocaat. Het is aan de griffier om de partij die heeft nagelaten een advocaat op de rol te stellen, op de hoogte te stellen van de geboden gelegenheid tot herstel, vooral als de partij in de dagvaarding heeft vermeld welke advocaat haar zal vertegenwoordigen.
Van der Zwan q.q./Dompeling
een partij die in hoger beroep om een mondelinge behandeling verzoekt, heeft daar in beginsel recht op, en dit recht is bevestigd in art. 87 Rv. De rechter kan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een verzoek om mondelinge behandeling afwijzen. Als de rechter een verzoek om een mondelinge behandeling afwijst, moet hij de redenen hiervoor uitdrukkelijk vermelden en zijn beslissing deugdelijk motiveren.
M’Barek/Van der Vloodt
bij toewijzing van een geldvordering bij voorraad zal de rechter moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser voldoende aannemelijk is en of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat er onverwijlde spoed is en dus een onmiddellijke voorziening is vereist. De rechter moet in de afweging van de belangen van de partijen ook de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling betrekken. het hof stelde daarentegen dat ‘tevens nodig is dat de eisende partij in een financiële noodsituatie komt te verkeren indien betaling langer achterwege blijft’. Dit is niet juist, omdat dit erop neerkomt dat de toewijzing van een geldvordering alleen zal gebeuren in een ‘financiële noodsituatie’ en dit is een te grote beperking. Het hof heeft dus te strenge vereisten.
Kloes/Fransman
aan een kort geding komt geen gezag van gewijsde toe (wel kracht van gewijsde indien gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput). Alhoewel bewijsrecht in kortgedingprocedures bijna niet wordt toegepast, brengt de vrijheid die de rechter heeft met zich mee dat hij kan bepalen het geding te schorsen, getuigen te horen en daarna het geding weer te hervatten. dit betreft een vrije bevoegdheid van de rechter en dus geen recht van partijen. Als niets qua feiten en omstandigheden is veranderd ten opzichte van een eerder kort geding, dan kan worden gezegd dat misbruik wordt gemaakt van het procesrecht (art. 3:13 BW) op het moment dat een tweede kort geding wordt ingesteld
Ongeval st. Oedenrode
Ingevolge art. 150 Rv wordt degene die zich op de rechtsgevolgen van een bepaald feit beroept, belast met het bewijs van feiten. Onderscheid moet worden gemaakt tussen een verweer ter betwisting en een zelfstandig verweer. de feiten die worden gesteld ter betwisting, behoeven niet te worden bewezen. De partij die dergelijke feiten aanvoert, krijgt daarvan dus niet de bewijslast in de zin van het bewijsrisico. Het leveren van dergelijk bewijs is dientengevolge te beschouwen als tegenbewijs
omkeringsregel-arrest
voor toepassing van de omkeringsregel voor het bewijs van causaal verband is vereist (1) schending van een norm die strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar en (2) verwezenlijking van dat gevaar. Niet is vereist dat de kans op verwezenlijking van het specifieke gevaar door de normschending aanmerkelijk is vergroot. De Hoge Raad laat voor toepassing van de omkeringsregel de eis vallen dat de kans op het verwezenlijkte gevaar aanmerkelijk moet zijn vergroot door de normschending. Over de gelding van die eis bestond in de literatuur tot dit arrest onduidelijkheid.
schriftelijke getuigenverklaring-arrest
Art. 163 Rv bepaalt dat een getuigenverklaring slechts als bewijs kan dienen voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten. Deze bepaling hindert niet dat de rechter een persoon als getuige hoort van wie een schriftelijke verklaring in het geding is gebracht, ook niet als die schriftelijke verklaring niet in tegenwoordigheid van partijen tot stand is gekomen en bij het getuigenverhoor gebruik wordt gemaakt van die verklaring. De rechter zal zich bij de bewijswaardering van een dergelijke getuigenverklaring dienen af te vragen in hoeverre aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring afbreuk wordt gedaan door het bestaan en de wijze van die schriftelijke verklaring. Dat is niet anders door het feit dat de rechter de getuige zelf heeft kunnen horen in een verhoor waarbij partijen aanwezig of vertegenwoordigd konden zijn, ook niet doordat de getuigenverklaring onder ede is afgelegd.
Eigen Haard
Het is niet zo dat de tenzij-bepaling van art. 6:265 lid 1 BW slechts is bij uitzondering. In zeldzame gevallen kan het worden toegepast. Vereist voor ontbinding, is een tekortkoming van voldoende gewicht. Hierbij moet, gezien de structuur van de hoofdregel en tenzij-bepaling, de schuldeiser stellen en bewijzen dat sprake is van een tekortkoming (en indien nodig verzuim). De schuldenaar moet stellen en zo nodig bewijzen dat er omstandigheden voordoen die toepassing geven aan de tenzij-bepaling. Indien het verweer van de schuldenaar stelt dat er geen sprake is van een tekortkoming, kan daar het (subsidiaire) betoog in besloten liggen dat de tekortkoming niet de gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Bij een afweging of ontbinding gerechtvaardigd is, dient er een belangenafweging plaats te vinden. De beoordelingsruimte heeft de rechter ook indien er tegen de huurder verstek is verleend. Dat vloeit voort uit de in art. 7:231 BW dwingend voorgeschreven rechterlijke tussenkomst voor ontbinding. Deze rechterlijke beoordeling vindt wel haar praktische begrenzing erin dat de rechter slechts rekening kan houden met de voor hem kenbare feiten en omstandigheden
V/W c.s.
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat de rechter niet zelf de rechtskracht van zijn eigen uitspraak kan aantasten. Ook niet als alle partijen hiermee instemmen
Eiser/Gem. Borger-Odoorn
De rechter kan tussentijds hoger beroep toestaan in een tussenvonnis, op verzoek van een partij of ambtshalve, mits dit niet leidt tot onredelijke vertraging van de procedure. Het besluit om tussentijds hoger beroep toe te staan, moet in een vonnis worden vastgelegd. Het hoger beroep moet worden ingesteld voordat de appeltermijn verloopt, gerekend vanaf de dag van de uitspraak van het desbetreffende vonnis. Deze beslissing van de Hoge Raad is in lijn met het Beek/CRA-arrest uit 2004 en vereist een aanpassing van het procesrecht, waarbij tussentijds hoger beroep voortaan altijd via een vonnis wordt toegestaan, waardoor de appeltermijn pas begint te lopen na de uitspraak van dat vonnis.
IV/SRLEV
Het is essentieel dat een verzoek om mondelinge behandeling in een gerechtelijke procedure slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden wordt afgewezen. Een dergelijk verzoek kan alleen worden afgewezen als van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of als toewijzing ervan strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. De rechter dient in elk van deze gevallen de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk te vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk te motiveren
Waarheidsplicht
De waarheidsplicht van art. 21 Rv geldt voor alle in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering geregelde verzoekschriftprocedures. Als partijen niet aan de verplichting hebben voldaan tot een juiste en volledige voorlichting staat het de rechter vrij daaraan de gevolgtrekking te verbinden die hij geraden acht. Of partijen aan deze verplichting hebben voldaan, berust op een aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van de gedingstukken. Ook als de rechtbank op basis van de processtukken tot een inhoudelijke beslissing is gekomen, kan het hof oordelen dat art. 21 Rv is geschonden. De rechter mag dat ambtshalve beoordelen, ook zonder dat partijen daarover specifiek hebben gedebatteerd
Wertenbroek q.q./Erven van Vlerken
Vanwege de twee-conclusieregel in hoger beroep (art. 347 lid 1 Rv) kan de eiser in beginsel niet zijn eis wijzigen later dan bij de memorie van grieven. Later voorgevallen feiten en omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat de eis ook na de memorie van grieven nog kan worden gewijzigd. Ook als de wederpartij ondubbelzinnige toestemming verleent, is wijziging mogelijk, of als de aard van de zaak dit meebrengt
Shamshum/Mahuko
De verzetstermijn begint onder andere te lopen na een daad van bekendheid (art. 143 lid 2 Rv). Hiervoor is vereist dat de gedaagde ondubbelzinnig laat blijken dat hij op de hoogte is van het vonnis en wel zo laat blijken dat duidelijk wordt dat hij zich inhoudelijk kan verzetten. De enkele blijk dat de verstekveroordeelde op de hoogte is van het vonnis, maar niet van de daadwerkelijke inhoud van dat vonnis, is niet voldoende.
Montis/Goossens
Partijwisseling is naast rechtsopvolging ook mogelijk in de andere in art. 225 lid 1 Rv genoemde gevallen. In beginsel zal een rechtsmiddel worden ingesteld tegen partij(en) die ook in vorige instanties optrad(en). Gebeurt dit niet, dan zal dit in beginsel leiden tot niet-ontvankelijkheid. Is er echter een goede reden om te verzoeken om de naam in de processtukken te veranderen, dan moet dat in beginsel worden ingewilligd, tenzij de wederpartij daardoor onredelijk in zijn belangen wordt geschaad.
Rechtsmiddelenverbod-arrest
Er kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een ambtshalve beslissing van de rechter over zijn relatieve bevoegdheid van art. 270 lid 3 Rv. Volgens art. 270 lid 3 Rv is geen hogere voorziening toegelaten tegen een beslissing waarbij een betwisting van bevoegdheid wordt verworpen of de zaak naar een andere rechter wordt verwezen.
Marba/Salling
Het hof volgt hier een eerdere uitspraak van de Hoge Raad uit 2015, waarin werd bepaald dat een rechter die wil terugkomen op een eerder verleende akte niet-dienen, moet aangeven welke specifieke omstandigheden maken dat vasthouden aan de eerdere beslissing onaanvaardbaar is. Voor het herzien van een beslissing omtrent akte niet-dienen geldt dezelfde maatstaf als voor andere eindbeslissingen. Er zijn geen speciale of uitzonderlijke omstandigheden vereist om een dergelijke beslissing te herzien. Als na de oorspronkelijke beslissing feiten en omstandigheden naar voren komen die, indien bekend bij de rechter die de oorspronkelijke beslissing nam, zouden hebben geleid tot het oordeel dat de akte niet-dienen onaanvaardbaar is, moet de rechter de beslissing herzien. Bij verwijzing moet op basis van deze maatstaf opnieuw worden besloten over het verzoek om herziening van de akte niet-dienen.
Ajax/Reule
Blijkens art. 704 lid 1 Rv gaat het conservatoir beslag van rechtswege over in executoriaal beslag op het moment dat in de hoofdzaak een executoriale titel wordt verkregen. Als conservatoir beslag is gelegd en een kort geding wordt aangespannen, gaat eveneens deze regel op als in dat kort geding een titel wordt verkregen. Ook kort geding geldt als hoofdzaak in de zin van art. 700 en 704 lid 1 Rv; titel in de bodemprocedure hoeft niet te worden afgewacht. Het betreft dan wel enkel het kort geding dat strekt tot verkrijgen van een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling tot voldoening aan de vordering ter verzekering waarvan conservatoir beslag is gelegd, voor toepassing van die artikelen als hoofdzaak kan worden aangemerkt.
Ontvanger/De Jong q.q.
het conservatoir beslag maakt de persoon niet eigenaar af en ook niet beschikkingsonbevoegd; het beslag volgt de zaak en heeft daardoor trekken van een beperkt recht. Art. 453a Rv stelt dan ook alleen dat een beslag niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen. Is er overgedragen, dan valt het goed in geval van faillissement van de schuldenaar logischerwijs niet in de failliete boedel. Als de derde verkrijger failliet gaat nadat is overgedragen, zal de beslaglegger zich dan ook jegens de curator van de derde verkrijger moeten richten. De combinatie van 2 faillissementen wordt als volgt opgelost: door de vervreemding raakt het faillissement van de beslagenen niet het beslag, omdat het goed niet langer tot de failliete bedoel behoort; het beslag blijft dus rusten op het goed. Doordat de vervreemding in weerwil van het beslag niet kan worden ingeroepen tegen de beslaglegger, kan deze zijn beslag vervolgen onder de nieuwe eigenaar. Aangezien die echter failliet is, moet de beslaglegger via de ‘gewone’ faillibsmentsregels worden gerangschikt en (bij voorrang) delen in de opbrengst.
Kempkes/Samson
De verschuldigdheid op grond van het niet voldoen aan een in kort geding gegeven rechterlijk bevel verbeurde dwangsom, wordt niet opgeheven door een oordeel in de bodemprocedure dat anders luidt dan dat van de rechter in kort geding. Daarom doet niet af dat daardoor de partij die door dreiging met executie van het kort geding-vonnis de ander dwingt tot nakoming van dat vonnis, achteraf kan blijken daarmee onrechtmatig te hebben gehandeld. Dit betekent dus dat Samson alsnog het bedrag aan dwangsommen moet betalen aan Kempkes. Indien achteraf blijkt dat dit onrechtmatig was, zou Samson zijn geld weer terug kunnen krijgen op grond van een onrechtmatige daad.
De Zeester
Het is mogelijk om tot schorsing van de tenuitvoerlegging te komen op grond van art. 438 lid 2 Rv. Dit kan enkel indien de belangen van die partij zullen worden geschaad. Dit kan indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag is gebaseerd of indien de ontruiming op grond van het vonnis is voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de kans van de geëxecuteerde een noodtoestand laten ontstaan. Indien hoger beroep is ingesteld, kan een partij ook in dat hoger beroep een schorsing vorderen, art. 351 Rv.