1/49
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
begin
start
understand
begrijpen — begreep / begrepen — begrepen
bind
tie
stay
remain
bring
brengen — bracht / brachten — gebracht
think
denken — dacht / dachten — gedacht
do
doen — deed / deden — gedaan
carry
wear
float
drive
drink
drinken — dronk / dronken — gedronken
eat
eten — at / aten — gegeten
go
gaan — ging / gingen — (is) gegaan
give
geven — gaf / gaven — gegeven
have
hebben — had / hadden — gehad
help
helpen — hielp / hielpen — geholpen
hold
houden — hield / hielden — gehouden
choose
kiezen — koos / kozen — gekozen
look
watch
come
komen — kwam / kwamen — (is) gekomen
buy
kopen — kocht / kochten — gekocht
get
receive
be able to
kunnen — kon / konden — gekund
laugh
lachen — lachte / lachten — gelachen
let
allow
read
lezen — las / lazen — gelezen
lie (not tell the truth)
liegen — loog / logen — gelogen
lie (be situated)
liggen — lag / lagen — gelegen
walk
lopen — liep / liepen — (is) gelopen
must
should
may
be allowed to
take
nemen — nam / namen — genomen
ride
drive
write
schrijven — schreef / schreven — geschreven
close
sluiten — sloot / sloten — gesloten
speak
spreken — sprak / spraken — gesproken
stand
staan — stond / stonden — gestaan
hit
treffen — trof / troffen — getroffen
fight
vechten — vocht / vochten — gevochten
forget
vergeten — vergat / vergaten — (is) vergeten
find
vinden — vond / vonden — gevonden
ask
vragen — vroeg / vroegen — gevraagd
know
weten — wist / wisten — geweten
want
willen — wilde / wou / wilden — gewild
become
worden — werd / werden — (is) geworden
say
zeggen — zei / zeiden — gezegd
see
zien — zag / zagen — gezien
be
zijn — was / waren — (is) geweest
sit
zitten — zat / zaten — gezeten
search
look for
will
would