onregelmatige werkwoorden

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/49

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

50 Terms

1
New cards

begin

start

2
New cards

understand

begrijpen — begreep / begrepen — begrepen

3
New cards

bind

tie

4
New cards

stay

remain

5
New cards

bring

brengen — bracht / brachten — gebracht

6
New cards

think

denken — dacht / dachten — gedacht

7
New cards

do

doen — deed / deden — gedaan

8
New cards

carry

wear

9
New cards

float

drive

10
New cards

drink

drinken — dronk / dronken — gedronken

11
New cards

eat

eten — at / aten — gegeten

12
New cards

go

gaan — ging / gingen — (is) gegaan

13
New cards

give

geven — gaf / gaven — gegeven

14
New cards

have

hebben — had / hadden — gehad

15
New cards

help

helpen — hielp / hielpen — geholpen

16
New cards

hold

houden — hield / hielden — gehouden

17
New cards

choose

kiezen — koos / kozen — gekozen

18
New cards

look

watch

19
New cards

come

komen — kwam / kwamen — (is) gekomen

20
New cards

buy

kopen — kocht / kochten — gekocht

21
New cards

get

receive

22
New cards

be able to

kunnen — kon / konden — gekund

23
New cards

laugh

lachen — lachte / lachten — gelachen

24
New cards

let

allow

25
New cards

read

lezen — las / lazen — gelezen

26
New cards

lie (not tell the truth)

liegen — loog / logen — gelogen

27
New cards

lie (be situated)

liggen — lag / lagen — gelegen

28
New cards

walk

lopen — liep / liepen — (is) gelopen

29
New cards

must

should

30
New cards

may

be allowed to

31
New cards

take

nemen — nam / namen — genomen

32
New cards

ride

drive

33
New cards

write

schrijven — schreef / schreven — geschreven

34
New cards

close

sluiten — sloot / sloten — gesloten

35
New cards

speak

spreken — sprak / spraken — gesproken

36
New cards

stand

staan — stond / stonden — gestaan

37
New cards

hit

treffen — trof / troffen — getroffen

38
New cards

fight

vechten — vocht / vochten — gevochten

39
New cards

forget

vergeten — vergat / vergaten — (is) vergeten

40
New cards

find

vinden — vond / vonden — gevonden

41
New cards

ask

vragen — vroeg / vroegen — gevraagd

42
New cards

know

weten — wist / wisten — geweten

43
New cards

want

willen — wilde / wou / wilden — gewild

44
New cards

become

worden — werd / werden — (is) geworden

45
New cards

say

zeggen — zei / zeiden — gezegd

46
New cards

see

zien — zag / zagen — gezien

47
New cards

be

zijn — was / waren — (is) geweest

48
New cards

sit

zitten — zat / zaten — gezeten

49
New cards

search

look for

50
New cards

will

would