1/60
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
L’agent de police
De politieagant, de politieagente
L’autoroute
De autosnelweg
La barrière
De slagboom
Le bouchon
De verkeersopstopping
Le camion
De vrachtwagen
La camionette
De bestelwagen
Le carrefour
Het kruispunt
Le centre-ville
Het stadscentrum
Le conducteur, la conductrice
De bestuurder, de bestuurster
La déviation
De omleiding
La direction
De richting
Le panneau
Het bord
Le passage à niveau
de overweg
Le passage pour piétons
Het zebrapad
Le piéton
De voetganger
La piste cyclable
Het fietspad
Le rond-point
De rotonde
La route
De weg
La rue
De straat
Le sens
De richting, de kant
La sortie
De afrit
Le trafic
Het verkeer
La vitesse
De snelheid
Aller
Gaan
S’arrêter
Stoppen
Se garer
Parkeren
Rouler
Rijden
Tourner
Draaien
Traverser
Oversteken
à droite
naar rechts
à gauche
naar links
tout droit
rechtdoor
La bande d’arrêt d’urgence
De pechstrook
Les feux
de verkeerslichten
Le ralentisseur
De verkeersdrempel
La bande de circulation de droite, de gauche
de rechterrijstrook, de linkerrijstrook
l’automobiliste
de automobilist
le poids lourd
de vrachtwagen
L’usager de la route
De weggebruiker
Le véhicule
Het voertuig
L’arrêt
de stilstand
La voie publique
de openbare weg
Circuler
Circuleren, (door)rijden
Dépasser
Inhalen
Freiner
Remmen
quitter
Verlaten
Ralentir
Vertragen
S’engager
Inslaan, inrijden, ingaan
S’immobiliser
Tot stilstand komen
Virer à gauche, à droite
Links/rechts afslaan
La ceinture de sécurité
De veiligheidsgordel
L’examen pratique
Het praktisch examen
L’examen théorique
Het theoretisch examen
La limitation de vitesse
De snelheidsbeperking
La priorité
De voorrang
Céder le passage
Voorrang verlenen
Maintenir son attention
Zijn aandacht behouden
Stationner
Parkeren
L’excès de vitesse
De snelheidsovertreding
l’infraction
De overtreding
percuter
hard botsen tegen