1/15
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Variabelen
1) Concrete variabelen
=makkelijk te definiëren, direct observeerbaar, eenvoudig te meten
->lengte, leeftijd, score statistiek,…
2) Abstracte variabelen
=niet direct observeerbaar, complexer o.t. meten
->motivatie, persoonlijkheid, leerstijl,…
Theorie
=set stellingen over onderliggende mechanismen bep. gedrag
->organiseert + integreert versch. obs rond dit gedrag & relatie m. andere var.
->goede theorie genereert predicties over het gedrag
(hoe zit bep gedrag in elkaar, constructen helpen verklaren)
Constructen
=var. die hypothetische entiteiten zijn die we creëren obv theorie & speculatie
->helpen gedrag i/e theorie verklaren & voorspellen
->kunnen niet direct meten/aflezen:
=>meten constructen indirect dr externe stimuli & extern gedrag te meten
Externe stimuli=factoren die het construct beïnvloeden
Extern gedrag=gedrag dat door construct beïnvloed wordt
Ext sti -> construct -> ext gedrag
Bv: beloning (meetbaar) -> motivatie -> prestatie (meetbaar)
Operationele def
=procedure om indirect var te meten & definiëren die niet direct meetbaar zijn
->specifieert manier o. extern, observeerbaar gedrag te meten
->gebruikt dit gedrag als def. & meting v. hypothetisch construct
=>concepten operationaliseren
Let op! (probl. operationaliseren)
Bv: IQ meten, operationaliseren via IQ test
->resultaat IQ test≠intelligentie
=slechts benadering vd gezochte score
-2 problemen op. def dr indirecte connectie var & meting
1) Op. def mist soms factoren
2) Op. def heeft soms extra componenten (bv: taalvaardigheid bij begrijpen vragenlijst)
2 belang. concepten/criteria goede metingen
1) Validiteit
=meet ik wat ik wil meten?
2) Betrouwbaarheid
=bij herhaling zelfde procedure: ongeveer zelfde res.?
-Adhv consistentie 2 metingen:
1. Scatterplot
2. Correlatie berekenen
->varieert tss -1 en 1, 0=geen relatie
Validiteit
=meet onze meting wat het beoogt te meten?
(meet operationalisatie de variabele die we willen meten?)
-Versch meth. validiteit meten (vaak combo)
1) Indruksvaliditeit (‘face validity’)
2) Concurrente validiteit
->niveau vd metingen zelf
3) Predicitieve val
4) Construct val
5) Convergente & divergente val
->niveau constructen
OV
=onafhankelijke variabele =predictor (X)
<->AV (afhankelijke var. =outcome (Y))
-Wetens. ond., mogelijk doel: impact van var. op andere var meten
Indruksvaliditeit
=face value (oppervlakkig)
“Lijkt het erop dat de metign meet wat het beoogt te meten?”
~subj. beoordeling
Bv: zien weegschaal, onmiddellijk “weegt gewicht”
Criteriumvaliditeit
=komen res nieuw onderzoeksinstrument overeen met die van andere, gevalideerde instrumenten?
1) Concurrente validiteit
=in welke mate zijn scores nieuwe meettechniek (operationalisatie) gerelateerd aan scores oudere, reeds gevalideerde techniek
2) Predictieve validiteit
=in welke mate voorspelt de operationalisatie het voorspelde gedrag? (volgens de theorie)
->voorspelt theorie accuraat de metingen?
Constructvaliditeit
=in welke mate gedraagt operationalisatie construct zich zoals het construct zelf? (nooit absoluut)
1) Convergente val
=in welke mate komen versch metingen van hetzelfde construct overeen?
2) Divergente val
=in welke mate verschillen metingen van verschillende constructen (ongerelateerde metingen)
->hoe minder overlap, hoe beter (moeten verschillen)
Betrouwbaarheid
=meetprocedure betrouwbaar als bijna identieke res. bij herhaling vd meting (zelfde individu, zelfde condities/omstandigheden)
~consistentie vd metingen bekomen m/e specifieke meetprocedure
Gemeten score
=ware score + fout
->betrouwbaar bij zo klein mogelijke meetfouten (kleine versch bij herh)
->toenames/afnames score door meetfout opgeteld moeten gemiddeld 0 zijn
Versch bronnen meetfout
~betrouwbaarheid
1) Proefleider
=observer: verwachtingen, menselijk oordeel
2) Omgeving
->omstandigheden nooit identiek (tijdstip, weer…)
3) Participantfouten
=pp kunnen veranderen van 1 meting naar de andere (focus, aandacht, honger, vermoeidheid…)
Types betrouwbaarheid
1) Test-hertestbetrouwbaarheid
=mate van zelfde res. bij:
->zelfde meetprocedure
->zelfde groep pp
->verschillende tijdstippen
2) Interbeoordelaarsovereenstemming
=correlatie scores 2 beoordelaars/pl bij:
->zelfde meetprocedure
->zelfde groep pp
->zelfde tijdstip
3) Interne consistentie
=mate consistentie tss vragen/items die samen 1 construct meten
->elke vraag meet deel v/h construct: vormen die vragen effectief samen construct? (bv IQ)
->split-half betrouwbaarheid: items in 2 delen splitsen & correlatie tss de scores op beide helften berekenen (mogen n te veel verschillen)
Relatie tss validiteit & betrouwbaarheid
-Betrouwbaarheid=voorwaard vr validiteit
->meetprocedure kan nooit valide zijn als niet betrouwbaar (wel omgekeerd)
Bv: IQ 1 pp schommelt extreem tss 2 metingen, kan niet: betr. + valide, meting geen goede operationalisering intelligentie
-Zonder betr. sws geen val.
-Zonder val. niet per se geen betr.