sociologie

studied byStudied by 11 people
5.0(1)
learn
LearnA personalized and smart learning plan
exam
Practice TestTake a test on your terms and definitions
spaced repetition
Spaced RepetitionScientifically backed study method
heart puzzle
Matching GameHow quick can you match all your cards?
flashcards
FlashcardsStudy terms and definitions

1 / 493

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Sociology

494 Terms

1

Sociologie

De wetenschap die begaan is met de systematische studie vd interactie tss personen en sociale eenheden, vd factoren die deze interactie bepalen en van de gevolgen daarvan voor het menselijke gedrag.

New cards
2

Sociologische verbeelding

= Dit is een specifieke wijze van kijken naar wat met mensen in hun leven gebeurt. = De sociologische visie, een manier om naar de wereld te kijken die verbanden legt tussen enerzijds persoonlijke, individuele gebeurtenissen, en anderzijds de sociale krachten die er vorm aan geven. = sociale relaties bepalen de biografieën van mensen; die sociale relaties zijn echter zelf het resultaat van een historisch proces. = individuele gebeurtenissen plaatsen en verklaren vanuit het geheel van sociale relaties die zelf een specifieke historische oorsprong hebben. Het toepassen van de sociologische verbeelding bestaat ook uit het met elkaar in verband brengen van maatschappelijke fenomenen die op het eerste gezicht geen verband met elkaar hebben.

New cards
3

Samenleving

Het geheel van sociale relaties waarvan we deel uitmaken.

New cards
4

Gesloten samenleving

Een samenleving waarin sociale mobiliteit tussen statusgroepen onmogelijk en dus afwezig is.

New cards
5

Open samenleving

Een samenleving waarin sociale mobiliteit tussen statusgroepen mogelijk is.

New cards
6

Biografie

Het geheel van in wisselende mate ingrijpende levensgebeurtenissen die individuen ervaren.

New cards
7

Gedrag

= Elke actie of reactie van een individu, zoals een lichamelijke beweging een verbale uiting of een subjectieve gewaarwording. Gedrag bevat altijd een objectief waarneembare en een subjectief waarneembare dimensie. = Het geheel van motorische en cognitieve activiteiten waardoor de mens zich aanpast aan zijn/haar omgeving.

New cards
8

Sociaal handelen

= wanneer de actor bij het plannen van zijn/haar handelen rekening houdt met wat anderen deden, doen of kunnen doen. = Alle menselijke gedrag waaraan door de actor een subjectieve betekenis wordt gegeven en dat volgens zijn/haar bedoeling gericht is op het gedrag van anderen en erdoor wordt bepaald.

New cards
9

Instrumenteel rationeel handelen

Sociaal handelen dat bepaald wordt door efficiëntieverwachtingen die een actor heeft in een handelingssituatie: welke middelen zijn het meest geschikt om een bepaald doel te bereiken.

New cards
10

Waarde rationeel handelen

Sociaal handelen waarbij het bewuste geloof in ultieme waarden centraal staat, los van enige doelrealisatie. DUS bewust geloof in de waardevolheid van de handeling staat centraal.

New cards
11

Affectief handelen

Sociaal handelen gedreven door of gebaseerd op affecten, gevoelens en of emoties.

New cards
12

Traditioneel handelen

Sociaal handelen dat volgt uit sociaal ingewortelde handelingsgewoontes.

New cards
13

Reflexief handelen/Reflexiviteit

Overheersend handelingskenmerk in laatmoderne samenlevingen, gekenmerkt door 'stoppen, denken en kiezen'; staat in tegenstelling tot traditioneel handelen.

New cards
14

Handelingssituatie

Een situatie die bestaat uit andere mensen en of objecten die ofwel de voorwaarden bepalen waaronder tot doelrealisatie kan overgegaan worden (condities), ofwel de doelrealisatie mogelijk maken (middelen) (Weber).

New cards
15

Interactie

= Het proces van wederzijdse beïnvloeding tussen personen of sociale eenheden, dat plaatsgrijpt dmv gedrag met een symbolische betekenis. Het geslaagd onderling op elkaar afstemmen van 'opdat'- en 'omdat'- motieven. = interactie wordt gevormd door handelingen ve persoon én de reactie daarop door een ander persoon.

New cards
16

Opdat-motief

Motief dat erop wijst dat iemand iets wil realiseren en zich daar min of meer bewust mentaal op voorbereidt.

New cards
17

Omdat-motief

Motief dat erop wijst dat iemand reageert op het 'opdat'-motief van een ander.

New cards
18

Conformiteit

Het inlossen van de normatieve verwachtingen van het maatschappelijke leven. = Een conforme interactie is een interactie die verloopt volgens de betekenis die beide partners aan de interactie vastknopen.

New cards
19

Samenwerking

Het samen verwezenlijken van een vooraf aanvaard gemeenschappelijk doel.

New cards
20

Conflict

Interactie die door objectieve of subjectieve tegenstellingen wordt gekenmerkt, tegenstellingen die het gevolg zijn van een ongelijke controle over schaarse elementen.

New cards
21

Ruil

Sociale ruil waarbij het profijt van de éne de kost van de ander is en omgekeerd.

New cards
22

Uitwisseling

Ruil

New cards
23

Cultuur

De gedeelde betekenis die mensen aan het handelen en de objecten uit hun omgeving toekennen, en die geformaliseerd wordt in waarden, normen, overtuigingen en wetten. = het geheel van gemeenschappelijke betekenissen die we aan het gedrag van een ander en aan ons eigen gedrag geven. Het antwoord op de overlevingseisen die fysische omgevingen stellen aan menselijke samenlevingen en zo het menselijke, lichamelijke handelen vorm geeft. Cultuur omvat alles wat door de mens in de loop der tijden werd verworven: waarden, normen, kennis, ideeën, technieken, materiële producten en kunstvoorwerpen.

New cards
24

Structuur

Het geheel van posities van actoren en de vorm van de interacties en relaties tussen die actoren. Structuur kan ook ruimer omschreven worden. Dan wordt er verwezen naar de voortdurende en regelmatige wisselwerking tss personen of groepen van personen.

New cards
25

Sociale orde

Het bestaan van stabiele patronen van handelen en interactie.

New cards
26

Sociale verandering

Verandering die objectief waarneembare gevolgen heeft voor de sociale structuur en de cultuur van een maatschappij.

New cards
27

Ideational cultuur

Cultuur waarin geestelijke principes domineren en waar het in de eerste plaats gaat om de beheersing van de eigen persoon (Sorokin).

New cards
28

Objectieve cultuur

Cultuur die zich verzelfstandigt en een keurslijf wordt dat de individuele mens omspant (Simmel).

New cards
29

Geschiedschrijving

Een historicus probeert fenomenen ih verleden te verklaren door, naast algemene wetmatigheden, voornamelijk te verwijzen naar het belang van factoren die tijd- en plaatsspecifiek zijn.

New cards
30

Culturele antropologie

Deze richt zich op het beschrijven en interpreteren van culturen (de interactie ertussen), waarbij vanuit de ervaring van de gewone mens problemen zoals identiteit, religie, seksualiteit, globalisering en de relatie met de natuur belicht worden.

New cards
31

Microsociologie

De klemtoon ligt op de studie van (kleine) groepen en de interactie tussen individuen.

New cards
32

Macrosociologie

Hier wordt het handelend individu overstegen en ligt de focus op kenmerken van grotere sociale eenheden, zoals organisaties, regio's, landen en groepen van landen.

New cards
33

Biologie

Houdt zich oa bezig met na te gaan hoe variaties in fysiologische eigenschappen, hormonale processen en biogenetische factoren gepaard gaan met variaties in gedrag.

New cards
34

Psychologie

Benadering vh gedrag via de studie van interne mechanismen (intra-individuele benadering). Psychologen zien het gedrag als een soort weerspiegeling v cognitieve en emotionele processen die 'van binnen uit' het gedrag bepalen.

New cards
35

Sociale psychologie

De studie van attitudevorming en attitudeverandering, met inbegrip van overtuigingsprocessen, behoort tot het terrein van de sociale psycho. (interindividuele benadering) -->Hoe interactie (interindividueel) een houding (intra-individueel) kan veranderen. De wisselwerking tss interindividueel en intraindividueel is het object van sociale psycho.

New cards
36

Sociobiologie

Wetenschap die sociaal handelen verklaart vanuit een evolutionair tijdsperspectief. Hierbij wordt het effect van biologische evolutieprocessen op het menselijke gedrag en handelen nagegaan. = sociobiologische verklaringen gaan ervan uit dat gedragsvormen en sommige erop voortbouwende vormen van sociaal handelen het resultaat zijn van een duizenden jaren lange aanpassing aan een externe omgeving.

New cards
37

Biosociale verklaring

De wisselwerking tss het biologische en het sociale in het algemeen wordt nagegaan. = het verklaren van interacties vertrekkende van biologische kenmerken of factoren.

New cards
38

Attitude

Houding die men aanneemt tov de werkelijkheid die tevens een evaluatie bevat.

New cards
39

Evolutionair tijdsperspectief

Tijdsperspectief dat voldoende lang is om de genetische samenstelling van een populatie te laten wijzigen (biologisch evolutie).

New cards
40

Individuele cultuur

Cultuur die door de mens gemaakt wordt.

New cards
41

Objectiviteit

Sociologische verklaringen moeten waarderingsvrij zijn, in concreto moeten hun inzichten door meerdere wetenschappers gedeeld worden.

New cards
42

Concepten

Mentale vangnetten die ons in staat stellen om elementen uit de werkelijkheid te lichten en voor studie toegankelijk te maken.

New cards
43

generalisatie

Een verklaring die op basis van een aantal beperkte stellingen meerdere situaties verklaart die feitelijk van elkaar verschillen, maar een identieke onderliggende dynamiek hebben.

New cards
44

Theories of the middle range

Het is niet zo dat er naar één theoretische verklaring voor de hele maatschappelijke werkelijkheid wordt gestreefd. De maatschappelijke werkelijkheid is te complex om verklaard te worden vanuit één theorie. Voorbeeld: de sociale contacttheorie = deze theorie heeft betrekking op contact met leden van minderheden in meerdere van elkaar verschillende contexten. (kan ook toegepast worden op groepen, vb holebi's)

New cards
45

Empirische kennis

Inzichten in de werkelijkheid verkregen op basis van ervaring waarbij men zich laat leiden door feitelijke waarnemingen.

New cards
46

Kwalitatieve gegevens

Wetenschappelijke gegevens die niet bestaan uit cijfermateriaal en die meestal verzameld worden door observatie, beschrijving en interpretatie van menselijk gedrag.

New cards
47

Kwantitatieve gegevens

Wetenschappelijke gegevens die bestaan uit cijfermateriaal en die meestal verwerkt worden met behulp van statistische methodes.

New cards
48

Primaire gegevens

Gegevens die door de onderzoeker zelf verzameld worden. De socioloog kiest zelf hoe hij aan die gegevens komt en wat de kenmerken vd geg moeten zijn.

New cards
49

Secundaire gegevens

Gegevens die niet door de onderzoeker zelf verzameld worden, maar die wel door hem/haar voor de studie van sociale fenomenen gebruikt kunnen worden.

New cards
50

Literatuurstudie

Studie die de beschikbare onderzoekliteratuur over een bepaald onderwerp kritisch en synthetisch samenvat.

New cards
51

Cumulativiteit

Voortbouwen op resultaten voor voorgaand onderzoek.

New cards
52

Verifieerbaar

Een sociologische studie moet een vorm aannemen waarin ze door anderen kan nagelezen en gecontroleerd worden.

New cards
53

Probleemstelling

Een bondige omschrijving vh eigenlijke onderwerp van de studie die tegelijkertijd het onderwerp in het geheel van de kennis plaatst.

New cards
54

Peer review

Dit zijn andere wetenschappers die door hun eigen werk al bewezen hebben dat ze specialisten zijn in een bepaald vakgebied.

New cards
55

Positivisme

Sociologische benadering waarin de methodologie van de natuurwetenschappen gebruikt wordt om tot geldige wetenschappelijke kennis te komen, waarin kennis gebaseerd moet zijn op ervaring, en feiten en waarden strikt gescheiden moeten zijn.

New cards
56

Variabelen

Een veranderlijke is een kenmerk van een populatie die verschillende waarden kan aannemen. Variabelen meten een sociale constructie (zoals leeftijd of ses) op een manier die het mogelijk maakt statistische analyses uit te voeren. Een afhankelijke variabele wordt door een onafhankelijk variabele (causaal) bepaald. Een onafhankelijke variabele bepaalt (causaal) anderen -afhankelijke- variabelen.

New cards
57

Covariantie

Nagaan als de in het model veronderstelde samenhangen tussen kenmerken ook kunnen worden vastgesteld in de sociale werkelijkheid.

New cards
58

Causaliteit

Verband tussen twee klassen gebeurtenissen waarbij gebeurtenissen van de eerste soort leiden tot gebeurtenissen van de tweede soort omdat de eerste soort een noodzakelijke en/of voldoende oorzaak vormt voor het gebeuren van de tweede soort.

New cards
59

Operationaliseren

Omvormen van een abstract en theoretisch concept in iets concreet, waarneembaar en meetbaar.

New cards
60

Statistische analyse

De statistiek voorziet in de belangrijkste technieken voor het analyseren van de gegevens waarmee de positivistische georiënteerde socioloog werkt. Deze gegevens kunnen primair of secundair zijn.

New cards
61

Verstehende/interpretatieve sociologie

Sociologie die door 'interpreterend begrijpen' probeert te achterhalen welke betekenis personen geven aan hun handelingen en aan de interactie - of sociale processen waarin ze betrokken zijn.

New cards
62

Sociologische concepten

De bouwstenen die sociologen gebruiken om de sociale werkelijkheid te vatten en te analyseren.

New cards
63

Waarderingsvrij

Sociologisch onderzoek dat niet beïnvloed wordt door de waarden waar de socioloog -als mens- in gelooft. Waarden kunnen vanuit wetenschappelijk oogpunt niet geëvalueerd worden.

New cards
64

Waardegebonden

Sociologisch onderzoek dat beïnvloed wordt door de voorkeuren, zelfs de waarden van de onderzoekers, al zijn die zich daar niet altijd van bewust. De keuze van het onderwerp is dus waardegebonden.

New cards
65

Radical sociology

Idee in de sociologie vanaf de jaren zestig dat de socioloog nooit een vrijblijvende houding kan aannemen: een 'neutrale' socioloog ondersteund de status quo en kiest dus voor de bestaande onderdrukkende sociale verhoudingen.

New cards
66

Frankfurter schule

Een groep Duitse sociale wetenschappers die id jaren dertig kritische, interdisciplinaire maatschappijtheorie als een instrument voor het bewerkstellingen van maatschappelijke hervorming zagen. Hun aandacht ging eerder uit naar cultuur dan naar structuur. Volgens de wetenschappers was er geen scheiding tss theorie en praktijk.

New cards
67

Sociaal probleem

Een sociaal probleem spruit voort uit de werking vd maatschappij.

New cards
68

Sociologisch probleem

Een probleem binnen de sociologie als wetenschap.

New cards
69

Klinische sociologie

Het toepassen van sociologische kennis om individuele of sociale probleemstellingen op te lossen. Een praktijkgeoriënteerde sociologie gericht op interventie. Problemen worden door de klinische socioloog benaderd vanuit het sociologische perspectief: problemen worden geïnterpreteerd alsof ze het resultaat zijn van de sociale organisatie van menselijke relaties.

New cards
70

(culturele) accumulatie

Een biologisch kenmerk van cultuur. Mensen passen mee hun omgeving aan in plaats van enkel hun genetische kenmerken. Dit resulteert in wat we de menselijke beschaving noemen. = zienswijze die stelt dat cultuurelementen niet onderhevig zijn aan selectie maar bij elkaar gevoegd worden in de tijd.

New cards
71

Symbool

Iets dat voor iets anders staat of iets anders suggereert omdat er een relatie of associatie tussen beidde bestaat, hetzij omdat het zo afgesproken is, hetzij op basis van een toevallige gelijkenis. De mens is een symbolisch wezen. Het gebruik van symbolen maakt de mens wezenlijk verschillend van dieren.

New cards
72

Paramount reality

De materiële wereld die onze dominante realiteit vormt: het is de wereld waarin we leven en waarin biologische overleven centraal staat.

New cards
73

Gesloten instincten

Deze leiden tot handelingspatronen die genetisch bepaald zijn in elk detail. Een dergelijke vorm van genetische programmering neemt de plaats in van een leerproces. Leren komt dan neer op rijpen.

New cards
74

Open instincten

De soort beschikt over zekere algemene neigingen die enkel werken binnen een context waarin algemene directieven aanwezig zijn.

New cards
75

Taal

Een geheel van symbolen en tekens die op een oneindige manier met elkaar verbonden kunnen worden. = een systeem van verbale of niet-verbale symbolen die op oneindige manier met elkaar verbonden kunnen worden en die niet alleen voorwerpen, maar ook abstracte gedachten kunnen voorstellen.

New cards
76

Tekens

Vormen van non-verbale communicatie

New cards
77

Communicatie

Het mede-delen van gedeelde betekenissen.

New cards
78

Artefacts

Objecten zoals juwelen die kenmerken van individu uitdrukken

New cards
79

Haptics

Aanrakingen zoals handdruk, schouderklop, kussen

New cards
80

Chronemics

Tijd die iemand praat, punctualiteit

New cards
81

Proxemics

Territoriumbepaling

New cards
82

Kinesics

Lichaamstaal, houding

New cards
83

Materiële cultuur

Dit omvat alles wat in stoffelijke vorm kan worden vastgelegd, de zogenaamde culturele artefacten zoals architectuur, boekdrukkunst, haarstijlen, machines of wapens. = de meest zichtbare en meest concrete component van cultuur.

New cards
84

Immateriële cultuur

Dit omvat de manier waarop groepen mensen denken, hun waarden en normen, hun kennis en wetenschap, hun emotionele en esthetische uitdrukkingswijzen.

New cards
85

Waarden

Waarden stellen het hoogste morele goed in een cultuur voor: het zijn de groepsopvattingen over de relatieve wenselijkheid der dingen. = Waarden zijn cognitieve veronderstellingen van behoeften.

New cards
86

Behoeften

Behoeften die moeten vervuld worden om het overleven van een persoon, een groep of een organisatie te verzekeren.

New cards
87

Existentiële kennis

De gedeelde denkbeelden kunnen daarnaast betrekking hebben op de eigen positie, de omgeving, de relaties met anderen en omvatten dan existentiële kennis of antwoorden op concrete vragen.

New cards
88

Subculturen

Groepen in de samenleving die overtuigingen, waarden en leefstijlen hebben die verschillen van die van de dominante cultuur. De dominante cultuur zelf wordt niet in vraag gesteld.

New cards
89

Tegenculturen

= counterculturesEen rebellerende subcultuur die de dominante cultuurkenmerken in vraag stelt.

New cards
90

Etnocentrisme

Etnocentrisme beoordeelt en evalueert vreemde culturen met de eigen cultuur als maatstaf. = het evalueren van andere culturen met de eigen cultuur als norm, wat meestal leidt tot negatieve beoordelingen van de waarden, normen en gedragingen van de andere cultuur.

New cards
91

Cultuur relativisme

Gaat ervan uit dat culturen niet meer- of minderwaardig zijn, omdat elke cultuur een eigen specifieke aanpassingswijze is aan de eisen die de omgeving stelt. = het principe dat een cultuur slechts begrepen kan worden via haar eigen kenmerken omdat zij een specifieke aanpassing is aan de eisen van de omgeving en dat de criteria van andere culturen er niet zomaar op toegepast kunnen worden.

New cards
92

Etniciteit / etnieën

Met dit begrip wordt verwezen naar groepen van mensen die een afkomst en dus een cultuur delen. Etniciteit verwerf je bij geboorte en heeft dus een stabiel karakter.

New cards
93

Dichotomisering

Een opdeling in insiders en outsiders. Personen aan beide zijden van de grens maken een opdeling tussen 'wij' en 'zij'.

New cards
94

Sociale groep

Een aantal interagerende mensen met een gedeelde identiteit en groepsgevoel, met gemeenschappelijke belangen en met rechten en plichten verbonden aan hun lidmaatschap.

New cards
95

Sociale categorie

Een aantal mensen met gemeenschappelijke kenmerken

New cards
96

Aggregaat

Individuen die zich tijdelijk op dezelfde plaats bevinden, maar die zichzelf niet als een groep zien.

New cards
97

Primaire groep

Kleine, blijvende en niet-instrumentele groep gebaseerd op emoties en waarin de groepsrelaties diffuus zijn.

New cards
98

Secundaire groep

Formele en instrumentele groep van een variërende grootte en met een wisselend ledenbestand, waarin de relaties gespecialiseerd en gesegmenteerd zijn.

New cards
99

Groepsstructuur

Geheel van sociale relaties in de groep, waarbij de verschillende leden verschillende posities innemen. = geheel v sociale relaties ie bepaalde groep, samen met alle posities en statussen.

New cards
100

Groepscultuur

De betekenissen die mensen aan hun interacties in een bepaalde groep geven.

New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 66 people
150 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 23 people
798 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 46 people
686 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 11 people
190 days ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 87 people
869 days ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 27 people
738 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 9 people
874 days ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 11435 people
664 days ago
4.6(53)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (78)
studied byStudied by 19 people
362 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (22)
studied byStudied by 45 people
505 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (20)
studied byStudied by 4 people
700 days ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (34)
studied byStudied by 3 people
708 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (53)
studied byStudied by 3 people
820 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (28)
studied byStudied by 59 people
811 days ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (25)
studied byStudied by 4 people
365 days ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (223)
studied byStudied by 194 people
294 days ago
5.0(2)
robot