Sociologie
De wetenschap die begaan is met de systematische studie vd interactie tss personen en sociale eenheden, vd factoren die deze interactie bepalen en van de gevolgen daarvan voor het menselijke gedrag.
Sociologische verbeelding
= Dit is een specifieke wijze van kijken naar wat met mensen in hun leven gebeurt. = De sociologische visie, een manier om naar de wereld te kijken die verbanden legt tussen enerzijds persoonlijke, individuele gebeurtenissen, en anderzijds de sociale krachten die er vorm aan geven. = sociale relaties bepalen de biografieën van mensen; die sociale relaties zijn echter zelf het resultaat van een historisch proces. = individuele gebeurtenissen plaatsen en verklaren vanuit het geheel van sociale relaties die zelf een specifieke historische oorsprong hebben. Het toepassen van de sociologische verbeelding bestaat ook uit het met elkaar in verband brengen van maatschappelijke fenomenen die op het eerste gezicht geen verband met elkaar hebben.
Samenleving
Het geheel van sociale relaties waarvan we deel uitmaken.
Gesloten samenleving
Een samenleving waarin sociale mobiliteit tussen statusgroepen onmogelijk en dus afwezig is.
Open samenleving
Een samenleving waarin sociale mobiliteit tussen statusgroepen mogelijk is.
Biografie
Het geheel van in wisselende mate ingrijpende levensgebeurtenissen die individuen ervaren.
Gedrag
= Elke actie of reactie van een individu, zoals een lichamelijke beweging een verbale uiting of een subjectieve gewaarwording. Gedrag bevat altijd een objectief waarneembare en een subjectief waarneembare dimensie. = Het geheel van motorische en cognitieve activiteiten waardoor de mens zich aanpast aan zijn/haar omgeving.
Sociaal handelen
= wanneer de actor bij het plannen van zijn/haar handelen rekening houdt met wat anderen deden, doen of kunnen doen. = Alle menselijke gedrag waaraan door de actor een subjectieve betekenis wordt gegeven en dat volgens zijn/haar bedoeling gericht is op het gedrag van anderen en erdoor wordt bepaald.
Instrumenteel rationeel handelen
Sociaal handelen dat bepaald wordt door efficiëntieverwachtingen die een actor heeft in een handelingssituatie: welke middelen zijn het meest geschikt om een bepaald doel te bereiken.
Waarde rationeel handelen
Sociaal handelen waarbij het bewuste geloof in ultieme waarden centraal staat, los van enige doelrealisatie. DUS bewust geloof in de waardevolheid van de handeling staat centraal.
Affectief handelen
Sociaal handelen gedreven door of gebaseerd op affecten, gevoelens en of emoties.
Traditioneel handelen
Sociaal handelen dat volgt uit sociaal ingewortelde handelingsgewoontes.
Reflexief handelen/Reflexiviteit
Overheersend handelingskenmerk in laatmoderne samenlevingen, gekenmerkt door 'stoppen, denken en kiezen'; staat in tegenstelling tot traditioneel handelen.
Handelingssituatie
Een situatie die bestaat uit andere mensen en of objecten die ofwel de voorwaarden bepalen waaronder tot doelrealisatie kan overgegaan worden (condities), ofwel de doelrealisatie mogelijk maken (middelen) (Weber).
Interactie
= Het proces van wederzijdse beïnvloeding tussen personen of sociale eenheden, dat plaatsgrijpt dmv gedrag met een symbolische betekenis. Het geslaagd onderling op elkaar afstemmen van 'opdat'- en 'omdat'- motieven. = interactie wordt gevormd door handelingen ve persoon én de reactie daarop door een ander persoon.
Opdat-motief
Motief dat erop wijst dat iemand iets wil realiseren en zich daar min of meer bewust mentaal op voorbereidt.
Omdat-motief
Motief dat erop wijst dat iemand reageert op het 'opdat'-motief van een ander.
Conformiteit
Het inlossen van de normatieve verwachtingen van het maatschappelijke leven. = Een conforme interactie is een interactie die verloopt volgens de betekenis die beide partners aan de interactie vastknopen.
Samenwerking
Het samen verwezenlijken van een vooraf aanvaard gemeenschappelijk doel.
Conflict
Interactie die door objectieve of subjectieve tegenstellingen wordt gekenmerkt, tegenstellingen die het gevolg zijn van een ongelijke controle over schaarse elementen.
Ruil
Sociale ruil waarbij het profijt van de éne de kost van de ander is en omgekeerd.
Uitwisseling
Ruil
Cultuur
De gedeelde betekenis die mensen aan het handelen en de objecten uit hun omgeving toekennen, en die geformaliseerd wordt in waarden, normen, overtuigingen en wetten. = het geheel van gemeenschappelijke betekenissen die we aan het gedrag van een ander en aan ons eigen gedrag geven. Het antwoord op de overlevingseisen die fysische omgevingen stellen aan menselijke samenlevingen en zo het menselijke, lichamelijke handelen vorm geeft. Cultuur omvat alles wat door de mens in de loop der tijden werd verworven: waarden, normen, kennis, ideeën, technieken, materiële producten en kunstvoorwerpen.
Structuur
Het geheel van posities van actoren en de vorm van de interacties en relaties tussen die actoren. Structuur kan ook ruimer omschreven worden. Dan wordt er verwezen naar de voortdurende en regelmatige wisselwerking tss personen of groepen van personen.
Sociale orde
Het bestaan van stabiele patronen van handelen en interactie.
Sociale verandering
Verandering die objectief waarneembare gevolgen heeft voor de sociale structuur en de cultuur van een maatschappij.
Ideational cultuur
Cultuur waarin geestelijke principes domineren en waar het in de eerste plaats gaat om de beheersing van de eigen persoon (Sorokin).
Objectieve cultuur
Cultuur die zich verzelfstandigt en een keurslijf wordt dat de individuele mens omspant (Simmel).
Geschiedschrijving
Een historicus probeert fenomenen ih verleden te verklaren door, naast algemene wetmatigheden, voornamelijk te verwijzen naar het belang van factoren die tijd- en plaatsspecifiek zijn.
Culturele antropologie
Deze richt zich op het beschrijven en interpreteren van culturen (de interactie ertussen), waarbij vanuit de ervaring van de gewone mens problemen zoals identiteit, religie, seksualiteit, globalisering en de relatie met de natuur belicht worden.
Microsociologie
De klemtoon ligt op de studie van (kleine) groepen en de interactie tussen individuen.
Macrosociologie
Hier wordt het handelend individu overstegen en ligt de focus op kenmerken van grotere sociale eenheden, zoals organisaties, regio's, landen en groepen van landen.
Biologie
Houdt zich oa bezig met na te gaan hoe variaties in fysiologische eigenschappen, hormonale processen en biogenetische factoren gepaard gaan met variaties in gedrag.
Psychologie
Benadering vh gedrag via de studie van interne mechanismen (intra-individuele benadering). Psychologen zien het gedrag als een soort weerspiegeling v cognitieve en emotionele processen die 'van binnen uit' het gedrag bepalen.
Sociale psychologie
De studie van attitudevorming en attitudeverandering, met inbegrip van overtuigingsprocessen, behoort tot het terrein van de sociale psycho. (interindividuele benadering) -->Hoe interactie (interindividueel) een houding (intra-individueel) kan veranderen. De wisselwerking tss interindividueel en intraindividueel is het object van sociale psycho.
Sociobiologie
Wetenschap die sociaal handelen verklaart vanuit een evolutionair tijdsperspectief. Hierbij wordt het effect van biologische evolutieprocessen op het menselijke gedrag en handelen nagegaan. = sociobiologische verklaringen gaan ervan uit dat gedragsvormen en sommige erop voortbouwende vormen van sociaal handelen het resultaat zijn van een duizenden jaren lange aanpassing aan een externe omgeving.
Biosociale verklaring
De wisselwerking tss het biologische en het sociale in het algemeen wordt nagegaan. = het verklaren van interacties vertrekkende van biologische kenmerken of factoren.
Attitude
Houding die men aanneemt tov de werkelijkheid die tevens een evaluatie bevat.
Evolutionair tijdsperspectief
Tijdsperspectief dat voldoende lang is om de genetische samenstelling van een populatie te laten wijzigen (biologisch evolutie).
Individuele cultuur
Cultuur die door de mens gemaakt wordt.
Objectiviteit
Sociologische verklaringen moeten waarderingsvrij zijn, in concreto moeten hun inzichten door meerdere wetenschappers gedeeld worden.
Concepten
Mentale vangnetten die ons in staat stellen om elementen uit de werkelijkheid te lichten en voor studie toegankelijk te maken.
generalisatie
Een verklaring die op basis van een aantal beperkte stellingen meerdere situaties verklaart die feitelijk van elkaar verschillen, maar een identieke onderliggende dynamiek hebben.
Theories of the middle range
Het is niet zo dat er naar één theoretische verklaring voor de hele maatschappelijke werkelijkheid wordt gestreefd. De maatschappelijke werkelijkheid is te complex om verklaard te worden vanuit één theorie. Voorbeeld: de sociale contacttheorie = deze theorie heeft betrekking op contact met leden van minderheden in meerdere van elkaar verschillende contexten. (kan ook toegepast worden op groepen, vb holebi's)
Empirische kennis
Inzichten in de werkelijkheid verkregen op basis van ervaring waarbij men zich laat leiden door feitelijke waarnemingen.
Kwalitatieve gegevens
Wetenschappelijke gegevens die niet bestaan uit cijfermateriaal en die meestal verzameld worden door observatie, beschrijving en interpretatie van menselijk gedrag.
Kwantitatieve gegevens
Wetenschappelijke gegevens die bestaan uit cijfermateriaal en die meestal verwerkt worden met behulp van statistische methodes.
Primaire gegevens
Gegevens die door de onderzoeker zelf verzameld worden. De socioloog kiest zelf hoe hij aan die gegevens komt en wat de kenmerken vd geg moeten zijn.
Secundaire gegevens
Gegevens die niet door de onderzoeker zelf verzameld worden, maar die wel door hem/haar voor de studie van sociale fenomenen gebruikt kunnen worden.
Literatuurstudie
Studie die de beschikbare onderzoekliteratuur over een bepaald onderwerp kritisch en synthetisch samenvat.
Cumulativiteit
Voortbouwen op resultaten voor voorgaand onderzoek.
Verifieerbaar
Een sociologische studie moet een vorm aannemen waarin ze door anderen kan nagelezen en gecontroleerd worden.
Probleemstelling
Een bondige omschrijving vh eigenlijke onderwerp van de studie die tegelijkertijd het onderwerp in het geheel van de kennis plaatst.
Peer review
Dit zijn andere wetenschappers die door hun eigen werk al bewezen hebben dat ze specialisten zijn in een bepaald vakgebied.
Positivisme
Sociologische benadering waarin de methodologie van de natuurwetenschappen gebruikt wordt om tot geldige wetenschappelijke kennis te komen, waarin kennis gebaseerd moet zijn op ervaring, en feiten en waarden strikt gescheiden moeten zijn.
Variabelen
Een veranderlijke is een kenmerk van een populatie die verschillende waarden kan aannemen. Variabelen meten een sociale constructie (zoals leeftijd of ses) op een manier die het mogelijk maakt statistische analyses uit te voeren. Een afhankelijke variabele wordt door een onafhankelijk variabele (causaal) bepaald. Een onafhankelijke variabele bepaalt (causaal) anderen -afhankelijke- variabelen.
Covariantie
Nagaan als de in het model veronderstelde samenhangen tussen kenmerken ook kunnen worden vastgesteld in de sociale werkelijkheid.
Causaliteit
Verband tussen twee klassen gebeurtenissen waarbij gebeurtenissen van de eerste soort leiden tot gebeurtenissen van de tweede soort omdat de eerste soort een noodzakelijke en/of voldoende oorzaak vormt voor het gebeuren van de tweede soort.
Operationaliseren
Omvormen van een abstract en theoretisch concept in iets concreet, waarneembaar en meetbaar.
Statistische analyse
De statistiek voorziet in de belangrijkste technieken voor het analyseren van de gegevens waarmee de positivistische georiënteerde socioloog werkt. Deze gegevens kunnen primair of secundair zijn.
Verstehende/interpretatieve sociologie
Sociologie die door 'interpreterend begrijpen' probeert te achterhalen welke betekenis personen geven aan hun handelingen en aan de interactie - of sociale processen waarin ze betrokken zijn.
Sociologische concepten
De bouwstenen die sociologen gebruiken om de sociale werkelijkheid te vatten en te analyseren.
Waarderingsvrij
Sociologisch onderzoek dat niet beïnvloed wordt door de waarden waar de socioloog -als mens- in gelooft. Waarden kunnen vanuit wetenschappelijk oogpunt niet geëvalueerd worden.
Waardegebonden
Sociologisch onderzoek dat beïnvloed wordt door de voorkeuren, zelfs de waarden van de onderzoekers, al zijn die zich daar niet altijd van bewust. De keuze van het onderwerp is dus waardegebonden.
Radical sociology
Idee in de sociologie vanaf de jaren zestig dat de socioloog nooit een vrijblijvende houding kan aannemen: een 'neutrale' socioloog ondersteund de status quo en kiest dus voor de bestaande onderdrukkende sociale verhoudingen.
Frankfurter schule
Een groep Duitse sociale wetenschappers die id jaren dertig kritische, interdisciplinaire maatschappijtheorie als een instrument voor het bewerkstellingen van maatschappelijke hervorming zagen. Hun aandacht ging eerder uit naar cultuur dan naar structuur. Volgens de wetenschappers was er geen scheiding tss theorie en praktijk.
Sociaal probleem
Een sociaal probleem spruit voort uit de werking vd maatschappij.
Sociologisch probleem
Een probleem binnen de sociologie als wetenschap.
Klinische sociologie
Het toepassen van sociologische kennis om individuele of sociale probleemstellingen op te lossen. Een praktijkgeoriënteerde sociologie gericht op interventie. Problemen worden door de klinische socioloog benaderd vanuit het sociologische perspectief: problemen worden geïnterpreteerd alsof ze het resultaat zijn van de sociale organisatie van menselijke relaties.
(culturele) accumulatie
Een biologisch kenmerk van cultuur. Mensen passen mee hun omgeving aan in plaats van enkel hun genetische kenmerken. Dit resulteert in wat we de menselijke beschaving noemen. = zienswijze die stelt dat cultuurelementen niet onderhevig zijn aan selectie maar bij elkaar gevoegd worden in de tijd.
Symbool
Iets dat voor iets anders staat of iets anders suggereert omdat er een relatie of associatie tussen beidde bestaat, hetzij omdat het zo afgesproken is, hetzij op basis van een toevallige gelijkenis. De mens is een symbolisch wezen. Het gebruik van symbolen maakt de mens wezenlijk verschillend van dieren.
Paramount reality
De materiële wereld die onze dominante realiteit vormt: het is de wereld waarin we leven en waarin biologische overleven centraal staat.
Gesloten instincten
Deze leiden tot handelingspatronen die genetisch bepaald zijn in elk detail. Een dergelijke vorm van genetische programmering neemt de plaats in van een leerproces. Leren komt dan neer op rijpen.
Open instincten
De soort beschikt over zekere algemene neigingen die enkel werken binnen een context waarin algemene directieven aanwezig zijn.
Taal
Een geheel van symbolen en tekens die op een oneindige manier met elkaar verbonden kunnen worden. = een systeem van verbale of niet-verbale symbolen die op oneindige manier met elkaar verbonden kunnen worden en die niet alleen voorwerpen, maar ook abstracte gedachten kunnen voorstellen.
Tekens
Vormen van non-verbale communicatie
Communicatie
Het mede-delen van gedeelde betekenissen.
Artefacts
Objecten zoals juwelen die kenmerken van individu uitdrukken
Haptics
Aanrakingen zoals handdruk, schouderklop, kussen
Chronemics
Tijd die iemand praat, punctualiteit
Proxemics
Territoriumbepaling
Kinesics
Lichaamstaal, houding
Materiële cultuur
Dit omvat alles wat in stoffelijke vorm kan worden vastgelegd, de zogenaamde culturele artefacten zoals architectuur, boekdrukkunst, haarstijlen, machines of wapens. = de meest zichtbare en meest concrete component van cultuur.
Immateriële cultuur
Dit omvat de manier waarop groepen mensen denken, hun waarden en normen, hun kennis en wetenschap, hun emotionele en esthetische uitdrukkingswijzen.
Waarden
Waarden stellen het hoogste morele goed in een cultuur voor: het zijn de groepsopvattingen over de relatieve wenselijkheid der dingen. = Waarden zijn cognitieve veronderstellingen van behoeften.
Behoeften
Behoeften die moeten vervuld worden om het overleven van een persoon, een groep of een organisatie te verzekeren.
Existentiële kennis
De gedeelde denkbeelden kunnen daarnaast betrekking hebben op de eigen positie, de omgeving, de relaties met anderen en omvatten dan existentiële kennis of antwoorden op concrete vragen.
Subculturen
Groepen in de samenleving die overtuigingen, waarden en leefstijlen hebben die verschillen van die van de dominante cultuur. De dominante cultuur zelf wordt niet in vraag gesteld.
Tegenculturen
= counterculturesEen rebellerende subcultuur die de dominante cultuurkenmerken in vraag stelt.
Etnocentrisme
Etnocentrisme beoordeelt en evalueert vreemde culturen met de eigen cultuur als maatstaf. = het evalueren van andere culturen met de eigen cultuur als norm, wat meestal leidt tot negatieve beoordelingen van de waarden, normen en gedragingen van de andere cultuur.
Cultuur relativisme
Gaat ervan uit dat culturen niet meer- of minderwaardig zijn, omdat elke cultuur een eigen specifieke aanpassingswijze is aan de eisen die de omgeving stelt. = het principe dat een cultuur slechts begrepen kan worden via haar eigen kenmerken omdat zij een specifieke aanpassing is aan de eisen van de omgeving en dat de criteria van andere culturen er niet zomaar op toegepast kunnen worden.
Etniciteit / etnieën
Met dit begrip wordt verwezen naar groepen van mensen die een afkomst en dus een cultuur delen. Etniciteit verwerf je bij geboorte en heeft dus een stabiel karakter.
Dichotomisering
Een opdeling in insiders en outsiders. Personen aan beide zijden van de grens maken een opdeling tussen 'wij' en 'zij'.
Sociale groep
Een aantal interagerende mensen met een gedeelde identiteit en groepsgevoel, met gemeenschappelijke belangen en met rechten en plichten verbonden aan hun lidmaatschap.
Sociale categorie
Een aantal mensen met gemeenschappelijke kenmerken
Aggregaat
Individuen die zich tijdelijk op dezelfde plaats bevinden, maar die zichzelf niet als een groep zien.
Primaire groep
Kleine, blijvende en niet-instrumentele groep gebaseerd op emoties en waarin de groepsrelaties diffuus zijn.
Secundaire groep
Formele en instrumentele groep van een variërende grootte en met een wisselend ledenbestand, waarin de relaties gespecialiseerd en gesegmenteerd zijn.
Groepsstructuur
Geheel van sociale relaties in de groep, waarbij de verschillende leden verschillende posities innemen. = geheel v sociale relaties ie bepaalde groep, samen met alle posities en statussen.
Groepscultuur
De betekenissen die mensen aan hun interacties in een bepaalde groep geven.