1/171
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
bewegen: beweeg / bewoog / heb bewogen
to move, budge
duren: (het) duur(t) / duurde / heeft geduurd
to last (to take) (IT takes / lasts)
durven: durf / durfde / heb gedurfd
to dare
gebeuren: (het) gebeur(t) / gebeurde / is gebeurd
to happen
hoesten: hoest / hoestte / heb gehoest
to cough
klagen: klaag / klaagde / heb geklaagd
to complain
lijken: lijk / leek / heb geleken
to look like / seem
lijnen: lijn / lijnde / heb gelijnd
to diet / slim down
merken: merk / merkte / heb gemerkt
to notice
neuken: neuk / neukte / heb geneukt
to have sex
opstaan: sta op / stond op / ben opGEstaan
to wake up
relaxen: relax / relaxte / heb gerelaxt
to relax
roddelen: roddel / roddelde / heb geroddeld
to gossip
spijten: (het) spijt (me) / speet / heeft me gespeten
to regret
storen: stoor / stoorde / heb/ben gestoord
to disturb
vechten: vecht / vocht / heb gevochten
to fight
verdwalen: verdwaal / verdwaalde / ben verdwaald
to be lost
vergelijken: vergelijk / vergeleek / heb vergeleken
to compare to / with
verwennen: verwen / verwende / heb/is verwend
to spoil / pamper
wegen: weeg / woog / heb/ben gewogen
to weigh
wennen: wen / wende / ben gewend
to get used to
bewaren: bewaar / bewaarde / heb bewaard
to save, hold, keep, preserve (b)
aflopen: (het) loop(t) af / liep af / is afGElopen
to finish, run off, end
bevallen: beval / beviel / ben bevallen
to give birth
blijken: blijk / bleek / is gebleken
to turn out (to appear)
eisen: eis / eiste / heb geƫist
to demand
gebruiken: gebruik / gebruikte / heb gebruikt
to use
herkennen: herken / herkende / heb herkend
to recognize
hoeven: hoef / hoefde / heb gehoefd
to need / require
huilen: huil / huilde / heb gehuild
to cry
knippen: knip / knipte / heb/ben geknipt
to cut hair
krijgen: krijg / kreeg / heb gekregen
to get / obtain
liegen: lieg / loog / heb gelogen
to lie
lusten: lust / lustte / heb gelust
to have a taste for
missen: mis / miste / heb gemist
to miss (someone)
onthouden: onthoud / onthield / heb onthouden
to record, remember, remind
overlijden: overlijd / overleed / is overleden
to die (pass away)
pinnen: pin / pinde / heb/is gepind
to withdraw
rijden: rij(d) / reed / heb/ben gereden
to ride / drive
roken: rook / rookte / heb gerookt
to smoke
ruiken: ruik / rook / heb geroken
to smell
sparen: spaar / spaarde / heb gespaard
to save
schelden: scheld / schold / heb geschold
to scold
scheiden: scheid / scheidde / ben gescheiden
to divorce
schijnen: schijn / scheen / ---
to shine / glisten
schrijven: schrijf / schreef / heb geschreven
to write
slaan: sla / sloeg / heb geslagen
to hit
slapen: slaap / sliep / heb geslapen
to sleep
slijmen: slijm / slijmde / heb geslijmd
to slobber
snoepen: snoep / snoepte / heb gesnoept
to relish
smaken: (het) smaak (t) / smaakte / het heeft gesmaakt
to taste
sms'en: sms / sms'te / heb ge-sms't
to send an sms
sneeuwen: (het) sneeuw(t) / sneeuwde / heeft gesneeuwd
to snow
snijden: snij(d) / sneed / heb gesneden
to cut
spreken: spreek / sprak / heb gesproken
to speak
staan: sta / stond / heb gestaan
to stand / to be
sterven: sterf / stierf / is gestorven
to die, expire
stinken: stink / stonk / heb gestonken
to stink
stoppen: stop / stopte / ben gestopt
to stop (s)
trouwen: trouw / trouwde / ben getrouwd
to marry
vallen: val / viel / ben gevallen
to fall
veranderen: verander / veranderde / heb/ben veranderd
to change
verdienen: verdien / verdiende / heb verdiend
to earn
vergeten: vergeet / vergat / ben vergeten
to forget
verhuizen: verhuis / verhuisde / ben/heb verhuisd
to move house
verkopen: verkoop / verkocht / heb verkocht
to sell
verstaan: versta / verstond / heb verstaan
to understand / (hear)
vertalen: vertaal / vertaalde / heb/is vertaald
to translate
vertrekken: vertrek / vertrok / ben vertrokken
to leave
verliezen: verlies / verloor / ben/heb verloren
to lose
verpesten: verpest / verpestte / heb/is verpest
to screw up
verplaatsen: verplaats / verplaatste / heb/is verplaatst
to move (something)
vieren: vier / vierde / heb gevierd
to celebrate
vinden (1): vind / vond / heb/is gevonden
to find
vinden (2): vind / vond / heb gevonden
to find / "think"
vliegen: vlieg / vloog / heb/ben gevlogen
to fly
vragen: vraag / vroeg / heb gevraagd
to ask
vriezen: (het) vries(t) / vroor / heeft gevroren
to freeze
vrijen: vrij / vree / heb gevreeen
to make love (not war)
waaien: (het) waai(t) / woei/waaide / heeft gewaaid
to blow
wachten: wacht / wachtte / heb gewacht
to wait
werken:werk / werkte / heb gewerkt
to work
wassen: was / waste / heb gewassen
to wash
weten: weet / wist / heb geweten
to know
willen: wil / wilde(wou) / heb gewild
to want
winkelen: winkel / winkelde / heb gewinkeld
to shop
winnen: win / won / heb gewonnen
to win
wonen: woon / woonde / heb gewoond
to live (somewhere)
worden: word / werd / ben geworden
to become / to get
zappen: zap / zapte / heb gezapt
to zap
zeggen: zeg / zei / heb gezegd
to say
zien: zie / zag / heb gezien
to see
zijn: ben / was / ben geweest
to be
zingen: zing / zong / heb gezongen
to sing
zitten: zit / zat / heb gezeten
to sit
zoeken: zoek / zocht / heb gezocht
to search (for)
zoenen: zoen / zoende / heb gezoend
to kiss (not the cognate)
zouden: zou
would / should
zullen: zal / zou
will / shall
zwemmen: zwem / zwom / heb/ben gezwommen
to swim