1/256
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
onderwijskunde breed
leren en instructie
formeel of informeel
verschillende doelgroepen
formele contexten
Formele contexten: leren en instructie geregeld via wetten, decreten of interne regelgeving:
kleuter-, lager-, secundair, hoger onderwijs
school in een asielcentrum
VDAB-opleidingen, Syntra
initiële lerarenopleiding
Vervolgtraining van chirurgen in functie erkenning door ziektefondsen
specialisatieopleidingen verpleegsters palliatieve zorgen -
enz.
Informele contexten
- Informele contexten: hebben geen systematisch, verplicht of gereguleerd karakter:
tentoonstellingen
mobiele school (https://www.mobileschool.org/)
EHBO-opleiding voor vrijwilligfers -
speelleervakanties
opleiding tot animator
alfabetiseringscampagne voor ouders.van allochtone kinderen, een gezondheidsactie in een asielcentrum voor politiek vluchtelingen, enz.
onderwijskunde
is het wetenschapsgebied
dat zich richt op leren en instructie
binnen een grote variatie aan formele en informele contexten
toepasbaar op alle leeftijdsgroepen
In traditionele en alternatieve contexten
structuur van thema
leren en instructie en de pers
Veel aandacht in de pers
Veel controverses/mythes
ledereen heeft mening op basis van eigen ervaring
Te weinig aandacht voor "evidence"
Te vaak simplistische visie: reductionisme
agreggregratieiveaus
MICRO: specifieke lerende, klasniveau
MESO: schoolniveau, opleidingsniveau, organisatieniveau -
MACRO: beleidsniveau, systeemniveau
referentiekader =
• Ordenen van processen, variabelen en actoren op verschillende aggregatieniveau
Waar moet je als instructieverantwoordelijke zoal rekening mee houden bij het opzetten van instructie?
didactisch handelen
organisatie
leeractviteiten
context
actoren
kenmerken (leraren en lerenden)
begeleiding
Wat is het belangrijkste? Hoe weten we wat werkt?
ONDERZOEKSEVIDENTIE!
Referentiekader onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek
• Meta-analyses: studies die de resultaten van andere studies samenvatten
• Bijvoorbeeld: A Hattie (2009). Visible learning for teachers: Maximizing impact on learning. London: Routledge
bovenste = collective teacher efficacy (overtuigd als team dat je je leerlingen kan begeleiden)
scaffolding = ondersteuning
statistisch wat speelt een rol?
Onderzoeksevidentie
Effect size d = x
d verwijst naar aantal standaarddeviaties dat leerprestaties opschuiven
Vanaf wanneer belangrijk' effect? Gemiddelde van alle effecten bij variabelen, processen en actoren: d = .40
=> Vuistregel d .40 (boven = belangrijk)
microniveau schema
microniveau: instructieverantwoordelijke (leraar)
belangrijk → minder belangrijk
relatie leerkract leerling d.72
profesianilering leerkrachten (vakkenis, praktijk, ervaring) d.62
verwachting van leerkracht d.43
lerarenopleiding d.11
beheersing domeinkennis d.09
microniveau: lerenden
inschatten eigen prestaties d1.44
voorkennis d.6
voorschoolse start d.45
bv kinderopvang
verminderen angst d.4
geslacht d.12
microniveau context
microniveau orgnisatie
tijd
omgeving
microniveau: leeractiviteiten
intructie en leren staan is wissel met elkaar???
microniveau : instructie
Instructie = didactisch handelen = 5 beslissingen om leerlingen aan het WERK te zetten
Leerdoelen: wat wil je dat de leerlingen DOEN/beheersen? -
Werkvormen: hoe zorg je ervoor dat de leerlingen iets Link met visies op leren en DOEN? Hoe zet, je ze aan het werk? instructie!
Leerstof: welk inhouden kies je waarmee leerlingen iets DOEN (opdrachten, verhalen, teksten, voorbeelden, -
Media: Hoe bied je inhouden en opdrachten aan?
Evaluatie: hoe controleer je of de leerlingen DOEN wat je nastreeft?
Toetsing → zijn de leerlingen mee? Werkt mijn erkvorm? aan wt ligt het?
Wat heeft grootste effect op leerprestaties?
Leerdoelen formuleren
Samenwerkend leren i.p.v. individueel leren
Huiswerk
Veel testen
Geven van voorbeeldoplossingen
Samenwerkend leren i.p.v. individueel leren
Geven van voorbeeldoplossingen
Leerdoelen formuleren
Veel testen
Huiswerk
Wat heeft grootste effect op leerprestaties?
Instructie via Internet
Directe instructie (snel, gefocust, kleine groep, direct terugkoppeling, specifiek leerdoel)
Peer tutoring (leerlingen geven les aan elkaar)
Terugkoppeling geven
Hoge prestaties eisen vooraleer verder te gaan
Terugkoppeling geven
Directe instructie (snel, gefocust, kleine groep, direct terugkoppeling, specifiek leerdoel)
microniveau: complex!
geen rechtsreekse verbindingen!!!
altijd andere variabelen
Wat heeft grootste effect op leerprestaties?
Huiswerk
Gebruik van concept maps of mindmaps
Terugkoppeling geven
Formatief (tussendoor) toetsen
Dieet
formatief toetsen d.90
terugkoppeling geven D.73
concept maps d.57
huiswerk d.29 (belangrijk bij oudere kinderen)
dieet
Mesoniveau schema
MEsoniveau context
Welke variable uit thuiscontext heeft grootste effect op leerprestaties? (hoe hoger/mee ..hoe beter)
Sociaal Economische Status (SES)
Ouderbetrokkenheid
hoeveelheid televisiekijken thuis
Familiestructuur
Huisbezoeken
SES 57
ouderbetrkkenheid 51
huisbezoeken 29
hoeveelheid televisie =;1.8
familliestrctuur .17
mesoniveau organisatie
Beslissingen op schoolniveau zijn vaak bepalend!
Bijvoorbeeld:
Inzetten van beschikbare lestijden
Technologische uitrusting van de leslokalen
Organisatie van ouderparticipatie
MEsoniveau actoren
• Geen individuen meer, maar groepen
Bvb. lerarenteam, vakgroepen, ouderraad
• ook specifieke begeleiding voorzien voor deze actoren op mesoniveau.
Bvb. de pedagogische begeleider begeleidt vakleerkrachten op school
mesoniveau didactisch handelen
• 5 componenten: leerdoelen, leerstof, media, werkvormen, evaluatie
• Keuzes/beleid op niveau van de studierichting, opleiding- of schoolniveau Bvb. toetsbeleid, zorgbeleid, taalbeleid
MEsoniveau leerdoelen
Eindtermen worden vertaald naar leerplannen
• Instellingsbesturen zijn bevoegd om leerplannen te maken Bvb. https://keerpuntscholen.be/freinetpedagogie/
. Zij gebruiken vaak de leerplannen van hun onderwijsnet of onderwijskoepel (macro!) Bvb. https://zill.katholiekonderwijs.vlaanderen/
MEsoniveau rest
leerstof =boekenlijst
werkvormen = bv hoe leren lezen
media = virtuele lessen (smartschool/ufora)
evaluatie = punten, feedback
MAcroniveau
macroniveau aggregeren SES
Gemiddelde SES van Iln in een studievorm, in een onderwijsnet, in het onderwijissysteem
Macro
Gemiddelde SES van IIn in een school
Meso
SES van 1 leerling in de klas
Micro
Macroniveau: context
onderwijskansen
Macroniveau: actoren
Begeleiding van instructieverantwoordelijken:
Bvb. Klascement; Klasse; https://www.vvl.be/; https://vbaudiologen.be/
Begeleiding van lerenden:
Bvb. Vlaamse scholierenkoepel; schooltoelagen
Macroniveau: didactisch handelen
5 componenten: leerdoelen, leerstof, werkvormen, media, evaluatie
Grondwet: Vrijheid van Onderwijs
Overheid bepaalt vooral
eindtermen (minimale leerdoelen)
opvolging kwaliteit van het onderwijs (evaluatie)
Macroniveau: organisatie
Conclusies
•Kwaliteit van onderwijs/instructie vereist complex referentiekader
•Referentiekader = ‘bril’ om actoren, processen en variabelen te onderscheiden
•Onderscheid nodig micro-, meso- en macroniveau
•Kijk naar de research evidence
•Kies zelf voor een ‘onderzoekende houding’ bij wat werkt in onderwijs/instructiesetting
Schema van het thema
Leren en kennis
Centraal in ons referentiekader: instructie en leren
Leren = kennis verwerven
Maar wat is kennis? → ontologie
Hoe komen we tot kennis? → epistemologie
Filosofische discussie => vertaling naar onderwijskundige visies
SPORT
•Wat versta jij onder het begrip ‘sport’?
•Is darts sport volgens jou?
•Definitie sport volgens Van Dale:
allerlei lichamelijke oefeningen en ontspanning waarbij vaardigheid, kracht en inzicht vereist worden
Link met onderwijs:
andere visies op iets
aka manier dat je nr kennis kijkt zal de manier dat je les/aanpak geeft beinvloeden
Ontologie
Filosofische stroming over de aard van de werkelijkheid en de aard van het zijn
Daarbij staat de vraag centraal over wat ‘echt bestaat’ in de werkelijkheid
Bestaat deze ‘stoel’?
Bestaat ‘liefde’? → niet iederen zegt ja → is niet objectieverbaar
Objectieve ontologie:
werkelijkheid bestaat buiten de mens, de ‘kenner’
(bv de stoel bestaat zelfs als er geen mens in de buurt is)
Idealistische ontologie:
werkelijkheid staat niet los van onze eigen ‘beleving’ ervan
(bv de liefde)
Ontologie → Relevantie van deze discussie?
Vb. geschiedenisonderwijs
→ Objectieve ontologie: kan je in een boek zetten,
→ Idealistische ontologie: je kan geen kennis hebben als je de ervaring niet hebt (bv de ceasar feesten)
prof leest boek voor vs prf gaat met leerlingen nr daar
Gelijke onderwijskansen bij fundamenteel verschillende ervaringen
Idealistische ontologie:
werkelijkheid staat niet los van onze eigen ‘beleving’ ervan
kan iedereen dan hetzlefde leren door de achtergrond/beleving die anders is?
Epistemologie
De leer over hoe we kennis verwerven
Twee fundamentele visies
Objectivisme (realisme): the world as given
kennis → activiteit (bv boek → ervaringà
Empiri(ci)sme: the world as constructed
kennis → activiteit
Objectivisme
Antieke visie op kennis - enkel de goden kennen alles (Wilson, 1997)
“Knowledge is a thing for which we can gain evidence, and knowledge as such is separated from the knower” (Spender, 1998)
Klassieke axioma’s (Peikoff, 1997):
werkelijkheid bestaat los van bewustzijn van de mens
menselijke processen kunnen werkelijkheid, natuurwetten en feiten niet veranderen
menselijk bewustzijn: niet de werkelijkheid creëren, maar wel de werkelijkheid begrijpen, verstaan
DUS
Kennis is stabiel => objectief waarnemen
Het verstand spiegelt de werkelijkheid
Niet afhankelijk van interpretatie van person
(bv definitie van sport in de vandale is juist onafh van je eigen visie over sport)
=> implicaties voor visie op leren en instructie
Sterk gedreven door instructieverantwoordelijke (kennis overbrengen)
Alle aandacht naar inhoud van wat lerenden doen (product) en niet naar hun feitelijke activiteit (process)
Empirisme
De werkelijkheid bestaat niet, maar wordt gecreëerd door menselijk bewustzijn (lokale werkelijkheid, multiple werkelijkheden) → kennis bestaat pas als wij er mee in contact komen
Ontologische stellingname: kennis bestaat niet buiten eigen ervaring (interactie, interpretatie)
Kennis heeft geen vaste objectieve waarde (nooit af)
Epistemologische positie = centraal → dus leerproces belangrijkste
Soms vrij radicaal
Bvb. radicaal constructivist Von Glaserfeld:
begrip ‘waarheid’ wordt vervangen((ieder heft zijn eigen waarheid/kennis) door begrip ‘viability’ (levensvatbaarheid, uitvoerbaarheid)
zie je terug in musea
je komt enkel kijken vs musea met interactie/beleving/worshopps
Impact op instructie:
Werkelijkheid is uitgangspunt van leren en instructie (zelf aan de slag gaan) → bv herbarium idpv het gwn te leren met fotos
Authentieke leeromgevingen
Rationalisme versus idealisme
Benadrukken sterk de interne cognitieve processen bij het ontstaan en ontwikkelen van kennis
Rationalisme:
Rede, redeneren over eigen ervaringen = basis voor ontstaan van kennis
Zintuigelijke ervaring belangrijk als voedingsbasis voor redeneren (vergelijken, ordenen, structureren, enz.)
Ratio staat centraal
Idealisme:
Bouwt voort op rationalisme
Kennis bestaat enkel uit zelfontwikkelde mentale representaties (geen afzonderlijke fysische werkelijkheid)→ aka wat jij ervan maakt in je hoofd
de grot van plato!
Relativisme
Benadrukt de toevalligheid van ervaringen en het contextuele (bv land van geboorte, ouders etc)
Betekenis van menselijke ervaringen staat niet los van andere ervaringen in de sociale en fysische context
Andere context, sociale setting, cultuur = andere kennis
Persoonlijke betekenisverlening
Discussies over culturele bias in waarden, normen en kennis
“Ieder zijn waarheid”? (aka geen universele waarden)
→ niet echt maar wel met ieders achtergrond rekening houden
Pragmatisme
Functionaliteit van kennis staat voorop
Kennis is waardevol omdat ze bruikbaar is
Confer begrip ‘viability’ → toepasbaarheid belangrijk
Subjectivisme?
Extreme en radicale opstelling bij empirisme
Wanneer is kennis juist?
=> meerdere perspectieven op eenzelfde kennisobject (toch notie van zekerheid)
heeft het dan zin om te discussieren?
Onmogelijkheid om te communiceren
=> taal: zekere gemeenschappelijkheid, dus uitwisseling van ideeën mogelijk
dus discussieren/overleggen!
Link met visies op leren en instructie?
Visie op leren en instructie | Ontologische en epistemologische stellingname |
Behaviorisme | Objectivisme en (beperkt) empiricisme |
Cognitivisme | Objectivisme en rationalisme |
Cognitief constructivisme | Objectivisme, empiricisme, rationalisme en relativisme |
Sociaal constructivisme | Empiricisme, relativisme, realisme |
Voorlopers behaviorisme
Associatieleer
filosofische stroming
associatie: een verbinding tussen twee ‘psychische’ inhouden en dat kunnen waarnemingen, gevoelens of eigen voorstellingen zijn
Associatiewetten
principe van de ‘contiguïteit’ : wanneer twee gevoelens, waarnemingen en/of voorstellingen A en B in ruimte en/of tijd gelijktijdig voorkomen, dan zal na een tijd A automatisch B oproepen
bv de geur van soep doet je aan oma denken omdat ze altijd soep maakt, maar ook honing-zoet
principe van de ‘gelijkheid’ : wanneer twee gevoelens, waarnemingen en/of voorstellingen A en B zeer sterk op elkaar gelijken, dan vormen ze snel een associatiepaar
Wanneer je een persoon ontmoet die sterk lijkt op een oude vriend, roept dit automatisch herinneringen aan die vriend op, of boom-struik
principe van de ‘contrasten’ : wanneer A en B extreem van elkaar verschillen (bv. tegengestelden), dan vormen ze snel een associatiepaar
Het woord “licht” roept automatisch de gedachte aan “donker” op
w gebruikt bij bv talen leren → filles et garcons, un oiseau et un oeuf
Verdere uitwerkingen associatieleer - Hartley
fysisch-psychisch parallellisme: zintuiglijke ervaringen laten sporen na in de hersenen
de menselijke geest is oorspronkelijk volledig blanco
‘doctrine van de vibraties’: fysieke ervaringen (in de wereld, in ons lichaam, …) veroorzaken trillingen in ons zenuwstelsel (‘vibratiuncules’)
associaties tussen de werkelijkheid en de vibratieunculus
milde vibraties = plezier; heftige vibraties = pijn
vibratiuncules = de basis van onthouden, ons geheugen
belang van tast als zintuig
‘doctrine of vibrations’ verklaart automatische bewegingen; later reflexen genoemd
secundaire associaties staan voor gewilde associaties: opbouw van bewust gedrag
Verdere uitwerkingen associatieleer - Herbart
Tutor Duitse adellijke familie: basis latere opvattingen
Niet leerstof staat centraal, maar rol instructieverantwoordelijke
herneemt ten dele associatieleer
“We must, to begin with, carefully distinguish the three cases already referred to, (a) that in which presented contents are exactly similar, (b) that in which they are contrary, and (c) that in which they are entirely disparate.”
centrale concepten
‘apperceptie’
‘interesse’
Herbart : apperceptie
‘apperceptie’: assimileren, aanpassen en identificeren van een voorwerp, impressie of idee
alle kennis ontwikkelt zich op basis van de eerste waarneming en de daaropvolgende ‘apperceptieprocessen’
de ‘eerste indruk’ is nog geen kennis; het is een ‘voorstelling’ die geleidelijk onder het bewustzijn “zinkt”
de eerste indruk wordt 'gewekt’ (bewust gemaakt) door een volgende impressie; deze eerste indruk beïnvloedt waarneming van nieuwe indruk en versmelt er gedeeltelijk mee; dit nieuwe geheel ‘zinkt’ vervolgens onder het bewustzijn maar zit meteen klaar om weer ‘gewekt’ te worden door een volgende indruk die er dan weer mee zal versmelten
Voorkennis + Herhalen
mate waarin en manier waarop nieuwe ideeën worden geïntegreerd is steeds bepaald door de vorige ervaringen
daarom is opeenvolging van belang van materialen waarmee men lerenden in contact brengt
Herbartianen zorgen ervoor dat het nieuwe verankerd wordt op wat reeds aanwezig is in het ‘onderbewuste’
Iets aanbrengen dat niet kan gekoppeld worden aan aanwezige ideeën is verloren tijd
latere theoretici: voorkennis
Herbart: interesse
Interesse is bepaald door wat reeds in het ‘verstand’ aanwezig is.
Wat men ‘kent’, richt wat men wil/zal ‘leren’.
Herbart = grondlegger interessepsychologie
Aandacht morele vorming: cognitieve vorming en persoonlijksheidsvorming gaan hand in hand!
Leren wiskunde: oefenen van concentratie bij leren
Leren poëzie: ervaren gevoelens bij anderen
“Wie van jullie speelt muziek?
Bij wie speelt ook iemand anders in de familie muziek?
Herbart: van leren naar instructie
Apperceptie en interesse:
vertalen naar 4-5 stappen in instructieproces
voorbereiding: bereid lerende voor; vermijd dat ongekende inhouden worden aangebracht (wek interesse)
leerdoelen
presentatie: presenteer nieuwe inhouden. Let bij presentatie op goede representatie van de inhouden
media
associatie: relateer de nieuwe inhouden aan vroegere lessen.
voorkennis
generalisatie: presenteer gevarieerde oefeningen zodat generieke toepasbaarheid ervaren wordt
toepassing: bied voldoende oefeningen aan om nieuwe leerinhouden te verankeren in die ervaringen (apperceptie)
werkvorm: herhalen en toepassen
Werkt de associatieleer?
Filosofie? Nu nog toepassing? Empirie?
beperkte ‘bewijsvoering’, geen emperisch onderzoek
Associatieleren bij dementie:
Wetenschappelijk behaviorisme
Ebbinghaus
Geheugenonderzoek
beschrijvend (niet verklarend) onderzoek naar vergeten
vergeten is functie over de tijd heen:
herhalen reeksen zinloze versus zinvolle klanken
hoe langer tussentijd hoe sneller vergeten
overleren (zelfs als je het al kent toch verder herhalen) helpt; men zal minder snel vergeten
90% al na één uur vergeten
onderzoek over de vergeetcurve; bv. Easley (1937) (eerste leercurve)
we vergeten eerst veel en het vergeten gaat dan trager
toepassing: in latere fase minder frequent iets laten herhalen
Pavlov
Onderzoek honden: speekselsecretie
Aangeboren reflex
Onbedoelde stimulussubstitutie → (rammelen potten en voedsel in bek)
Later experimenten met bedoelde stimulussubstitutie (belletje rinkelen)
‘Pavlov-reflex’
Toepassing
Positief voorbeeld weigeren naar school gaan
Maynard & collega’s (2018)
aanvankelijk lokt school angstreacties uit
continu confronteren met school-gerelateerde situaties, virtuele situaties … die geen angst uitlokken
na een tijd lokt ook feitelijk naar school gaan geen angstreacties meer uit
Thorndike
Vertaalde associatieleer naar connectionisme
Onderzoek basis voor definiëren van vier connectie‘wetten’
‘law of effect’: wat volgt op een uitgelokt gedrag, heeft een effect op de mate waarin er een connectie ontstaat tussen de stimulus en de respons
‘law of readiness’: wanneer lerenden klaar zijn om iets nieuws te verwerven, dan zullen ze gemakkelijker nieuwe inhouden oppikken
‘law of exercise’: hoe meer de relatie tussen stimulus en response wordt herhaald(link met Herbart), hoe sterker de relatie wordt
‘associative shifting’: reacties op een stimulus kunnen, indien voldoende herhaald, ook volgen op andere stimuli, wanneer deze in kleine mate van oorspronkelijke stimuli verschillen
Connectionisme : let op
Let op met de ‘law of effect’
focus op positieve gevolgen
negatieve consequenties doen gewenst gedrag niet toenemen
Wat met straffen en belonen?
state-of-the-art onderzoek benadrukt de ‘interpretatie’ van de positieve of negatieve bekrachtiging
‘waarderen’ is belangrijk; zie verschil klassiek en informeel muziekonderwijs in garageband (Jaffurs, 2004)
Law of exercise: herhalen
Is indrillen zinvol?
herhalen pas zinvol na verwerven inzicht!
zie computertoepassingen wiskunde ‘Spits met Bits’
Skinner
Meest actuele voorloper behaviorisme
Gaat verder dan klassieke conditionering
‘Operant conditioneren’ legt nadruk op bekrachtiging i.p.v. op stimulus
Skinner Box’; onderzoek op dieren levert bevindingen op die transfereerbaar zijn naar mensen, op een complexer niveau
geprogrammeerde Instructie (GI)
‘teaching machines’
controversiële, wetenschappelijke, onderwijskundige ideeën
Skinner en leren
Leren
= ontstaan van een observeerbare gedragsverandering
interne leer- en denk-processen worden niet ontkend, maar ze zijn niet wetenschappelijk te bestuderen
innerlijke motieven en kenmerken worden genegeerd
interne proces is een ‘black box’
Skinner en leren → contiguiteit
‘Contingencies of reinforcement’
Verwijst naar verband in tijd en ruimte tussen gedrag en bekrachtiging
via bekrachtigers: frequentie optreden gedrag controleren
het versterken van het gewenste gedrag is basisprincipe
bekrachtiging moet ‘contingent’ zijn: in ruimte en tijd gekoppeld aan gedrag (bvb. stempeltje bij ‘werkje’ kleuters)
nadruk op positieve bekrachtigers
tegen straffen; wel weglaten positieve bekrachtiger
skinner → bekrachtiging
geef de bekrachtiging/beloning snel na vertonen van het gewenste of te waarderen gedrag en zodat sfeer in klas bevorderd wordt
laat lerenden bekrachtiger kiezen
waardeer positief sociaal gedrag én leerprestaties
geef een specifieke waardering en specifieer gedrag
‘als-dan-principe’ ( ‘Premack-principe’): laat lerenden eerst de minst leuke taak uitvoeren
bespreek gewenst gedrag met lerenden
laat lerenden zelf bekrachtigers en regels definiëren
klasmanagement; precorrectieve aanpak (Colvin, Sugai & Patching, 1993)
skinner: Hoe eerste gewenst gedrag uitlokken? → hints, cues
‘prompting’: voordoen, beschrijven van het gewenste gedrag
bvb. Leerling: ‘Ik ben gevald.’
Leerkracht: ‘Wat ben jij? Jij bent… .’
‘chaining’: uitwerken gedragsketen, instructieverantwoordelijke definieert eenvoudige en eenduidige stappen, die na elkaar worden uitgevoerd en telkens bekrachtigd worden (bv ga in de gang staan, goed, stap rustig nr de cafetaria, super! etc etc)
‘shaping’: definieren van opeenvolgende stappen met steeds hogere eisen voordat een bekrachtiger wordt gegeven
‘successieve approximatie’ van gedrag door ‘schedules of reinforcement’
bv teken een driehoek → eerst met stippelijntjes, dan zonder maar wel 3 puntjes, dan zonder iets
analyse opeenvolgend gedrag vraagt ‘taakanalyse’
skinner en instructie
omschrijf zo exact mogelijk het gewenste eindgedrag
observeer en/of beschrijf startgedrag individuele lerende
werk een reeks opeenvolgend deelgedrag uit, startend bij het initiële gedrag en opklimmend in complexiteit, tot het gewenste gedrag bereikt wordt (taakanalyse)
leid de lerende, eventueel via antecedenten (prompting/chaining/shaping), door de sequens van gedragingen
geef lerende snel feedback (contingencies of reinforcement)
controleer (evalueer) of de lerende de leerdoelen bereikt
̶strakke planning en controle
̶nadruk op ‘individueel’ leerproces (eigen tempo/eigen types van denken)
̶controle; zie teaching machines → box waarbij kinderen op eigen tempo kunnen leren
̶zichzelf bekrachtigen? → zie foto → beloning na elk hoofdstuk
Instructie: gedrag, gedrag , gedrag
Nadruk op observeerbaar gedrag
Neuro-educational onderzoek: actieve manipulatie = effectief
Developmentally Appropriate Practices (Rushtin & Larkin, 2001)
aanpakkingen die de ontw vooruit helpen
Zie ook thema 4 Cognitivisme!
Formuleren leerdoelen
Zeer belangrijke uitwerking behaviorisme!
operationele leerdoelen: in termen van ‘observeerbaar gedrag’
niet langer leerstof centraal (maar wat doe je met de leerstof?)
bv. aardrijkskunde: wat moeten lerenden doen met deze inhouden?
focus op gedrag verwerkt in Vlaamse eindtermen
behavioristen benadrukken concrete beschrijving gedrag, eventueel met criteria:
“In vijf minuten de drie sectoren in de Belgische beroepsbevolking kunnen neerschrijven (primaire, secundaire en tertiaire sector) en per sector twee voorbeelden geven van typische beroepen.”
̶Focus op gedrag centraal in ‘taxonomieën van leerdoelen’
̶Taxonomie = ordeningssysteem om leerdoelen te structureren
̶Veel verschillende taxonomieën
Taxonomie van Bloom: tweedimensioneel
Formuleren leerdoelen: Bloom
Taxonomie: hiërarchische ordening
opeenvolgende niveaus bouwen op elkaar verder
bv. je kan maar iets ‘toepassen’, wanneer je het je ‘herinnert’ en je er ‘inzicht’ in hebt
basis leerproces is dus altijd: inhouden in het geheugen
zie meta-analyses Hattie (2009):
expliciteren van de leerdoelen heeft significante impact op leerprestaties (d = .56)
operationele leerdoelen formuleren lastig → terugvallen op werkwoorden zoals kunnen, kennen, doen …
zie online tools voor werkwoorden per gedragsniveau
Leermachines en Geprogrammeerde Instructie
Gedateerd? Revival met computers en internet
basis van GI bij Skinner: ‘teaching machines’
Pressey = ‘grootvader’ van teaching machines (Drum Tutor):
Automatiseren: routinevragen waarop feedback volgt (vraag met antwoord mogelijkheden → fout = blijft staan, juist = volgende vraag)
Doel:
tijdswinst
wegnemen van routineklussen bij de instructieverantwoordelijke
het onmiddellijk laten ervaren van een fout
het indrillen van geheugenstof
Leermachines en Skinner:
verdere uitwerking idee Pressey
kritiek op VSA onderwijs:
te weinig of uitgestelde feedback
nadelen van klassikale lessen opvangen
inhouden aanbieden, direct gevolgd door oefeningen met directe feedback
eerste leermachines: directe reflectie van ‘papieren’ GI
geprogrammeerde instructiematerialen kunnen aangeboden worden op papier of via leermachines
Ontwerpprincipes GI (zie leertheorie Skinner)
principe van de kleine stappen: kleine hoeveelheden die geordend leiden tot nagestreefde leerdoel
principe van de juiste antwoorden: men zorgt ervoor dat de lerenden géén fouten kunnen maken (eerder cues geven/tussen antwoorden)
principe van onmiddellijke controle en terugkoppeling (feedback)
principe van geleidelijke vooruitgang: men geeft de lerenden steeds minder hulp (cues) bij het oplossen van de vragen. Skinner suggereert hier fading of vanishing van de hulp.
principe van de meetbaarheid: elke keer moet de lerende een antwoord geven waarvan de juistheid gecontroleerd kan worden
principe van open antwoordvorm: open antwoorden (overt respons) die onmiddellijk bekrachtigd worden en onjuiste antwoorden verbeterd (via cues en alternatieve wegen)
principe van eigen tempo (self-pacing)
principe van aanpassing: programma past zich aan lerende aan
GI en leermachines → opletten…
Skinner vraagt om voorzichtig te zijn: veel bekrachtigers / reinforcers leiden eerder af (zoals afbeeldingen, sketches…)
Kulik & Kulik (1989): Computer Assisted Instruction, lerenden:
presteren beter op examens en op gestandaardiseerde tests
ontwikkelen een positievere houding tegenover computers
staan positiever tegenover hun cursussen
gebruiken minder tijd
Hattie (2009): d = .39 → moet gepaard gaan met aangepaste leerdoelen etc
Feedback
Behaviorisme: sterke nadruk op feedback
Feedback is vorm van bekrachtigen
Impact op vervolg van leerproces (link met formatief toetsen) → positieve invloed
Externe feedback
Interne feedback => uiteindelijk zelfmonitoring
d = .73 → effect size van feedback
Feedback = complex geheel aan betekenissen en invloeden
vormen van feedback en effectieve
Feedbackmodel Hattie & Timperley (2007):
feedup’: In welke mate bereik ik de doelen? → doelen verhelderen, uitdagender maken etc..
‘feedback’: Hoe heb ik het tot nog toe aangepakt?
‘feed forward’: Wat doe ik daarna? → nieuwe stap in leerproces
Feedback focus
feedback over de ‘taak’ (FT)
feedback over het ‘proces’ dat gevolgd is om de taak aan te pakken (FP)
feedback over de mate van ‘zelfregulatie’ (FR)
belangrijkste 2
feedback over de ‘student zelf’ (FS)
minst ondersteunend
Verschuiving van (1) FB door IV naar feedback door lerende en (2) feedback op feedbackgever:
Reviewstudie van Popta et al (2017): voordeel voor lerende bij geven van feedback aan anderen
Studie van Valcke et al (2018): lerenden die FB en FU geven en vervolgens FB geven op eigen verkregen FB, presteren beter
Mastery learning
Gedrag, doelen, evaluatie en feedback: ingrediënten voor succesvolle instructiemix (zie Hattie, 2009)
Maar: welk beheersingsniveau? Wanneer volledig beheertst?
Vooral bij complex gedrag moeilijker te bepalen!
Carroll (1989): tijd is cruciaal en individueel (tijd gespendeerd vs tijd die ervoor nodig is)
Mastery learning Carroll vs Bloom
Carroll:
“Leerlingen verschillen eerder in de tijd die ze nodig hebben dan in hun mogelijkheden. Kwantitatief wordt dit als volgt uitgedrukt: 75% tot 90% van de studenten bereikt een even hoog niveau als 25% bereiken via de klassieke instructiemethoden.”
Bloom (reactie op traditionele aanpak):
“Bloom observed that teachers’ traditional practice was to organize curriculum content into units and then check on students’ progress at the end of each unit. These checks on learning progress, he reasoned, would be much more valuable if they were used as part of the teaching and learning process to provide feedback on students’ individual learning difficulties and then to prescribe specific remediation activities.”
Mastery learning (Bloom, 1971) legt de lat hoog:
Defining mastery (A-level; topscore) → bepaal het einddoel/leerdoel
Planning for mastery (subdoelen) + correctief materiaal alst niet lukt
Teaching for mastery → niet alle elerlingen gaan hoge niveau halen
Maximale tijd aan alle leerlingen
Grading for mastery (leerproces afronden bij A-level)
=> Nadruk op ‘individueel’ leerproces (tijd, feedback)
=> Optimistische opvatting over impact van instructie
Bloom en leertijd
Bloom beweert dat “tot 95% van de lerenden een hoog beheersingsniveau kunnen bereiken … mits er voldoende leertijd is voorzien en er aangepaste hulp beschikbaar is.”
Meta-analyses Mastery Learning
Mastery learning’ is effectief:
meer en langer onthouden
positiever en meer zelfvertrouwen
effectiviteit via feedback- en correctiemechanisme!! (80-90 juist - anders correctie)
minder efficiënt door langere leertijd. Nadeel? → langer spenderen maar werkt wel
zwakkere lerenden meer voordeel uit Mastery Learning
jonge lerenden minder baat bij aanpak dan oudere lerenden (5de leerjaar)
Direct instruction
Engelmann, Bereiter en Becker
Jaren 60 vorige eeuw
Doel: onderwijs voor arme en achtergestelde kinderen te verbeteren
Onderdeel van Project Follow Through: DI vergeleken met 20 andere aanpakken (Meyer et al., 1983)
“The highest mean scores on the MAT subtests were attained by students enrolled in (…) the Direct Instruction Model and the Behavior Analysis Model.” (op alle verschillende onderwerpen betere scores)
Succes werkt inspirerend?
effect onderbouwd met wetenschappelijk onderzoek
groeiende aandacht voor DI in Nederland en Vlaanderen
Zie:
https://www.nro.nl/sites/nro/files/migrate/Kennisrotonde-publicatie-Differentiatie.pdf
https://www.klasse.be/126777/directe-instructie-of-zelfontdekkend-leren/
https://www.schoolmakers.be/differentieren/modernisering-differentieren-dankzij-directe-instructie/
Rapport Commissie Beter Onderwijs
Direct instruction → heden
Aanvankelijk bij lerenden met leermoeilijkheden
Nu bij alle lerenden
In VSA onderdeel van ‘No Child Left Behind‘ act
= Enkel leermethodes die empirisch wetenschappelijk onderbouwd zijn mogen toegepast worden
DI staat ‘bovenaan’ de lijst van succesvolle methoden
Direct instruction - Kenmerken
duidelijke en systematische instructie: elke les bouwsteen voor volgende stap in rekenen, lezen, schrijven
uitgeschreven lesplannen (voorschrijvend = prescriptief = scripts)
strak tempo; oefeningen volgen elkaar snel op; vijftien leerkansen per minuut; lerenden participeren dus actief
‘Mastery Learning’ succescriterium: 90% vooraleer volgende stap wordt gezet
veel kansen om deelvaardigheden te oefenen: hoge tempo (pacing) en ‘koorspreekoefeningen’ → iedereen antwoord tegelijkertijd
https://www.youtube.com/watch?v=247BVn-BF7g
na elke tien lessen/sessies een algemene toets
niveaugroepjes: 8-12 lerenden; garanderen leerkansen voor elke lerende
scaffolding: extra hulp tot lerenden deelvaardigheid beheersen
geïntegreerd samen met andere instructieaanpakken; DI 15 minuten per dag
integratie van strategieën; naast basiskennis ook oplossingsstrategieën, problemen analyseren en oplossen
lesafsluitingen: korte bespreking van leerdoel en aanpak
oefenen
Direct instruction - leerkracht
Leerkracht staat centraal
”If the learner hasn’t learned, the teacher has not taught.”
sterke prescriptie aanpak IV
nadruk op scripts voor IV
sterke inhoudsanalyse van opeenvolgende taken
heldere verwoording taken en opdrachten
gedetailleerd voorschrift wat IV precies moet doen, zeggen, tonen, aanduiden … en wat lerende moet zeggen, doen, tonen
verzorgde opeenvolging in de instructie
georganiseerde opeenvolging in lessenreeks
Direct instruction en fouten
Specifieke aanpak fouten:
‘Video Self Modeling’ (VSM), gebaseerd op opname van sessie IV en lerende; na editen worden bv. enkel correct nagelezen zinnen overgehouden; lerende kijkt éérst naar video vooraleer verder te lezen
IV soms minder gelukkig met DI?
sterk voorgeschreven
“Critics say Direct Instruction reduces teaching to a dull, trivial routine. What is your response to that? Responses here typically began with an acknowledgment that Direct Instruction takes some getting used to. (…) “At first I did feel a little like a robot,” one teacher said. From these responses teachers typically moved on to say that this early sense of stiffness and awkwardness abated as they became more skillful in using Direct Instruction. ‘(…) “They spoke then of feeling energized by their ‘students’ engagement and success in learning. (…) And it’s fun to think about moving on that way.”
Contingency contracting
Directe toepassing Skinner
Synoniemen: ‘Contingency Management’ - ‘Behavior Contract’ - ‘Token economy’
Maken van afspraken, met zichzelf en/of een andere persoon, rond bekrachtigen van gedrag, afspraken worden vastgelegd in een contract
Contract bestaat erin dat iemand een afgesproken bekrachtiging ontvangt, telkens hij een zeer operationeel beschreven gedrag vertoont
Bekrachtiging is ‘contingent’: enkel en alleen bij juiste gedrag volgt bekrachtiging
Contingency contracting - typische vb’en
Typische doelen
“Ik zal oefening 1 tot en met 30 uit mijn wiskundeboek oplossen en daarbij 9 op 10 van de oefeningen correct uitwerken.”
“Ik blijf op mijn stoel zitten gedurende de dertig minuten durende les stillezen.”
Typische bekrachtigers
“Wanneer ik de afspraak heb gevolgd mag ik een vrije spelactiviteit kiezen voor de duur van vijftien minuten.”
“Wanneer ik 9 op 10 haal voor de wiskundeoefeningen, valt de bijles wiskunde over de middag weg.”
Contingency contracting - bekrachtiging en soorten
bekrachtiging (reinforcement):
positief
Soorten bekrachtigers:
sociale bekrachtigers (jonge lerenden): aanmoediging, aandacht, enz.
materiële bekrachtigers: snoep, geld, muziek, enz.
activiteitsbekrachtigers: bvb. Premack-principe (goed meewerken in turnles ‘volksdansen’, aan einde van les spelletje voetbal om jongens mee te krijgen)
Contingency contracting - toepassingen
Bvb. rehabilitatieprogramma’s drugsverslaafden: contract met geld als bekrachtiger; langer drugsvrij
Gewone schoolcontext: bvb. huiswerk (Miller & Kelley, 1994)
Individueel contract met elke lerende
Contingency contracting - Ontwerpprincipes:
contractbeloning onmiddellijk geven.
opeenvolgende contracten via ‘successieve approximatie’.
aanvankelijk regelmatig, maar beperkt belonen.
stimulerend contract ; nadruk op intrinsieke wil
beloning geven na gewenst gedrag; ‘First Work, then Play’
fair en evenwichtig contract; verband gedrag en beloning
duidelijk contract voor beide partijen
contract ‘must be honest’
positief contract
Kritische visie op behaviorisme - kritieken
rol van de instructieverantwoordelijke geautomatiseerd
onderwijssituatie is te koel, te mechanisch, te dehumanizing; mens ‘biologische machine’
onderwijskundig materiaal kan niet altijd opgesplitst worden tot op het niveau waarin het programmeerbaar is
nadruk op te meetbare leerdoelen; bv attitudes niet meetbaar
geen aandacht voor samenwerking tussen lerenden onderling of tussen lerenden en de instructieverantwoordelijke; focus op individuele lerende
Kritische visie op behaviorisme - vragen bij:
frequentie bekrachtiging? → werkt enkel als er geen andere bekrachtiging aanwezig is zoals intrinsieke motivatie →anders neemt motivatie af
bekrachtigers zijn een individueel iets + bekrachtiging evolueert
lastig bij complexe cognitieve doelen
geen tools voor opstellen gedragssequensen: grootte van stap?Volgende stap?, veel vertrouwen in ’gut feeling’ IV
Advance organizer
Miller (1956) “the magical number 7”
(zie extra ppt)
Aantallen tot 7: meestal OK
Aantallen boven 7: lastiger en meestal fout
Miller: “Span of Attention”
< 7: subitize
> 7: estimation
Verschil behaviorime
Behaviorisme
leren blijkt alleen uit waarneembaar gedrag
gedrag alleen te onderzoeken via directe observatie van waarneembaar gedrag
Cognitivisme
naast observeerbaar gedrag, ook focus op mentaal gedrag, inzichten, interne beelden
methodologisch: observatie, introspectie (luidop denken), imaging
Soorten kennis
Declaratieve kennis (= conceptuele kennis)
definities, formules, wetten, verschijnselen, verbanden binnen kennisdomeinen; dit wordt dikwijls ook conceptuele kennis genoemd
Procedurele kennis
dit zijn methoden waarbij declaratieve kennis wordt gebruikt; specifieke procedurele kennis (bv. kunnen schaatsen, fietsen, een formule vereenvoudigen …), en algemene procedurele kennis (bv. encoderen van probleemelementen, samenvatten ...)
Metacognitieve kennis
kennis over hoe we zelf denken, hoe we leren (+ eigen feedback geven). Flavell (1987), één van de grondleggers van het onderzoek over metacognitie, omschrijft dit als volgt:
kennis van situaties waarin bepaalde wetten, verbanden en formules geldig en nuttig zijn (conditional knowledge)
kennis van strategieën: een systematische aanpak van problemen
Onderscheiden van soorten kennis, maar staan niet los van elkaar!
Bv. bij uitvoeren bewerking (procedureel) heb je kennis nodig over getallen (declaratief) en controleer je je werk (metacognitief)