1/76
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Ongeslachtelijke voortplanting
Voortplantingsmethode waarbij nakomelingen ontstaan met dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouder door celdeling.
Sporen
Voortplantingscellen van schimmels, sommige planten en bacteriën.
Klonen
Kweken van organismen door ongeslachtelijke voortplanting.
Ethische argumenten
Argumenten gebaseerd op wat goed of kwaad is.
Biologische argumenten
Argumenten gebaseerd op biologie.
Chromosomen
Lange moleculen DNA in cellen.
Levenscyclus
Stadia die een individu doorloopt vanaf de bevruchting tot volwassenheid.
Mitose
Proces van celdeling waarbij de celkern zich splitst.
Gameet
Geslachtscel met enkele chromosomen, heeft maar één chromosoom. Worden gevormd in de voortplantingsorganen van de mens.
Voortplantingsorganen van de mens
Organen waar gameten worden gevormd.
Geslachtelijke voortplanting
Voortplantingsmethode waarbij nakomelingen ontstaan met erfelijke eigenschappen van beide ouders door celfusie.
Bevruchting
Het samensmelten van twee gameten.
Genetische variatie
Verschillen in erfelijke eigenschappen.
Haploïde cellen
Cellen met één set chromosomen.
Diploïde cellen
Cellen met twee sets chromosomen.
Polyploïde cellen
Cellen met meer dan twee sets chromosomen.
Eierstokken (ovaria)
Organen waar eicellen worden gevormd.
Teelballen
Organen waar zaadcellen worden gevormd.
Meiose
Proces van reductiedeling waarbij het aantal chromosomen van een cel wordt verminderd.
Primaire geslachtskenmerken
Kenmerken van een geslacht die direct bij de geboorte al zichtbaar zijn.
Clitoris
Zeer gevoelig deel van het vrouwelijk geslachtsorgaan.
Vagina
Ingang naar de vrouwelijke geslachtsorganen.
Orgasme
Seksuele ontlading tijdens het vrijen of masturberen.
Eicel
Vrouwelijke geslachtscel.
Follikel
Blaasje om de eicel in het ovarium.
Poollichaampje
Kleine haploïde cel, ontstaan uit de ongelijke deling van een eicel.
Eileider
Trechtervormig orgaan dat de eierstokken met de baarmoeder verbindt.
Gele lichaam
Corpus luteum, deel dat achterblijft in de eierstok na de eisprong.
Baarmoeder
Voortplantingsorgaan waar een eicel zich in nestelt.
Zygote
Een bevruchte eicel.
Penis
Mannelijk voortplantingsorgaan.
Spermacel
Mannelijke geslachtscel.
Hormonen
Signaalstoffen die de werking van processen in het lichaam regelen.
Hormoonklieren
Klieren die hormonen afgeven aan het bloed.
Geslachtshormonen
Signaalstoffen die verschillende aspecten van de voortplanting regelen.
Secundaire geslachtskenmerken
Kenmerken van een geslacht die zich ontwikkelen in de puberteit.
Hormoonconcentraties
De concentratie van hormonen in het lichaam.
Hypothalamus
Deel van de hersenen dat de hormoonproductie door de hypofyse regelt. Activeert de hypofyse om hormonen te produceren.
Hypofyse
Hormoonklier direct onder de hersenen. Geeft verschillende hormonen af na aanwijzing van de hypothalamus.
Releasing hormoon (RH)
Hormoon gemaakt door de hypothalamus om de hypofyse te activeren.
Follikelstimulerend hormoon (FSH)
Hypofysehormoon, regelt onder andere de productie van geslachtshormonen.
Luteïniserend hormoon (LH)
Hypofysehormoon, regelt onder andere de productie van geslachtshormonen.
Testosteron
Mannelijk geslachtshormoon.
Negatieve terugkoppeling
Het resultaat remt het proces; hierdoor ontstaat een constante hormoonconcentratie.
Menstruatiecyclus
Vrouwelijke voortplantingscyclus.
Oestrogeen
Vrouwelijk geslachtshormoon.
Progesteron
Hormoon gevormd door het gele lichaam.
Embryo
Een ongeboren baby in de eerste acht weken van de ontwikkeling.
Embryonale ontwikkeling
Veranderingsproces van een ongeboren baby in de eerste weken na de bevruchting.
Klievingsdelingen
Eerste delingen van de zygote waarbij geen celgroei plaatsvindt.
Stamcellen
Cellen die nog niet gespecialiseerd zijn.
HCG
Hormoon dat onder andere het gele lichaam in stand houdt.
Placenta
Orgaan waarin uitwisseling van stoffen plaatsvindt tussen moeder en embryo.
Navelstreng
Bloedvaten die het embryo met de placenta verbinden.
Foetus
Een ongeboren baby vanaf acht weken na de bevruchting tot geboorte.
Celtypen
Verschillende cellen met een specifieke vorm en functie.
Celdifferentiatie
Proces waarbij cellen zich specialiseren en gaan verschillen in vorm en functie.
Gespecialiseerde cellen
Cellen met een specifieke vorm en functie.
Apoptose
Geprogrammeerde celdood.
Levensfase
Periode in de levensloop.
Adolescentie
De periode waarin een mens geestelijk volwassen wordt.
Seksualiteit
Alle gevoelens, gedachten en handelingen die te maken hebben met seks.
Seksuele opwinding
Zin hebben in seks.
Voortplantingsprikkel
Voortplanting als reden om seks te hebben.
Coming out
Het moment waarop je kiest om je geaardheid aan je omgeving te vertellen.
Gender
Geheel van psychologische, culturele en sociale kenmerken van een sekse.
Seksueel overdraagbare aandoening (SOA)
Infectieziekte waarbij de ziekteverwekker via seksueel contact wordt overgedragen.
Aids
Ziekte die voortkomt uit een besmetting met het hiv-virus.
Anticonceptie
Voorkomen van zwangerschap.
Voorbehoedsmiddelen
Middelen om zwangerschap te voorkomen.
Hormonale regulatie
Beïnvloeden van lichaamsprocessen door toediening van hormonen.
Kunstmatige inseminatie
Inbrengen van zaadcellen in de baarmoeder zonder seks te hebben.
In-vitrofertilisatie (ivf)
Vruchtbaarheidsbehandeling waarbij de bevruchting buiten het lichaam plaatsvindt.
Intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI)
Vorm van ivf waarbij er handmatig een spermacel in een eicel wordt gebracht.
Meiose |
Start met één diploïde cel waarvan elk chromosoom is gekopieerd en dus bestaat uit twee chromatiden. Door trekdraden worden de chromosomenparen van elkaar weggetrokken. Vervolgens deelt deze diploïde cel zich in twee haploïde cellen. In iedere haploïde cel zit nu één set chromosomen, waarbij elk chromosoom nog steeds bestaat uit twee chromatiden.
Meiose ||
Hier worden de chromatiden van elkaar getrokken. Uit deze twee haploïde cellen ontstaan vier haploïde dochtercellen. Deze cellen kunnen zich ontwikkelen tot gameten.
Spermatogenese
LH en FSH onstaan in de hypofyse onder invloed van GnRH uit de hypothalamus.
LH: stimuleert de cellen van Leydig in de teelballen om testosteron te produceren.
FSH en testosteron: stimuleren de sertolicellen in de wand van de zaadbuisjes. Sertolicellen stimuleren vervolgens de vorming van spermacellen.