TOE eindtoets alle stof (kwalitatief, correlationeel en experimenteel) | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/294

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

295 Terms

1
New cards

Kwalitatief interview

Een vorm van informatieverzameling, kan zowel ongestructureerd (alleen het onderwerp), als semigestructureerd (onderwerp + eerste vraag).

2
New cards

Face to face interview

Je kan goed zien hoe iemand reageert, tijdrovend, maar grote opbrengst.

3
New cards

Online interview

Kleine tijdsinvestering, gemis van informatie, gebrek aan controle (zorgen dat de ruimte passend is), instabiele internetverbinding.

4
New cards

Go-along

Langere tijd met respondent doorbrengt (dagdeel). Je loopt mee met de respondent, een ommetje lopen of op stap met de werkzaamheden; dynamischer, informatief op meerdere wijzen, lastig om te managen (lastig om op te schrijven, aantekeningen maken, of je komt een bekende of hond tegen, afgeleid).

5
New cards

Etnografisch onderzoek

Meerdere dagen meelopen in een samenleving

6
New cards

Vraag-antwoord model

Als wij een vraag stellen gebeurt er veel bij een respondent. Ze moeten het begrijpen (comprehension) -> ze moeten nadenken over het antwoord en het ophalen van informatie (retrieval) -> ze moeten selecteren van alle relevante informatie (judgement) -> wat wil ik delen en dus het verbaliseren van antwoorden (response).

<p>Als wij een vraag stellen gebeurt er veel bij een respondent. Ze moeten het begrijpen (comprehension) -&gt; ze moeten nadenken over het antwoord en het ophalen van informatie (retrieval) -&gt; ze moeten selecteren van alle relevante informatie (judgement) -&gt; wat wil ik delen en dus het verbaliseren van antwoorden (response).</p>
7
New cards

Rapport opbouwen (vertrouwen)

Je moet zorgen dat de respondent zich op gemak voelt om een eerlijk en relevant response te krijgen. Je faciliteert dit door vragen te stellen en te motiveren. Je wil een rapport opbouwen maar de respondent moet niet denken dat er een relatie vormt buiten interviewer en respondent.

8
New cards

Onderdelen van een interview

- Stage 1: aankomst en introductie; je kan het hier verpesten door niet professioneel op te stellen door zaakjes niet op orde te hebben, hierdoor gaan ze geen persoonlijke informatie delen, dus je moet voorbereid zijn, op tijd zijn etc.

- Stage 2: introductie onderzoek; je maakt de switch naar het interview, hoe gaat een interview, consent, wat er wordt verwacht. ruimte voor vragen

- Stage 3: begin van interview; je moet gaan opbouwen. Van gezellig praten naar interview, dus je wordt een interviewer. Je moet in de flow komen en dus niet een lijst met vragen afgaan zoals leeftijd en woonplaats maar eerder (kan je eens wat over jezelf vertellen).

- Stage 4: tijdens het interview; de eigenlijke vragen waar je benieuwd naar bent. Volledig in de top van focus.

- Stage 5: einde interview; geen abrupt einde, dus je brengt respondent terug naar dagelijks niveau als stage 2/3. Weer vragen stellen die minder relevant zijn voor onderzoek en juist makkelijk zijn. Ook kruipen uit rol van interviewer.

- Stage 6: na het interview; nababbelen en afscheid nemen. -> doorknob effect; op het moment dat je een sessie hebt gehad en ze hun hand op de deurklink leggen benoemen ze iets heftigst. Op het moment dat de spanning er af is kan iemand nog met nieuwe informatie komen. tip: stap 5 oprekken zodat er minder kans is dat er veel informatie komt.

<p>- Stage 1: aankomst en introductie; je kan het hier verpesten door niet professioneel op te stellen door zaakjes niet op orde te hebben, hierdoor gaan ze geen persoonlijke informatie delen, dus je moet voorbereid zijn, op tijd zijn etc.</p><p>- Stage 2: introductie onderzoek; je maakt de switch naar het interview, hoe gaat een interview, consent, wat er wordt verwacht. ruimte voor vragen</p><p>- Stage 3: begin van interview; je moet gaan opbouwen. Van gezellig praten naar interview, dus je wordt een interviewer. Je moet in de flow komen en dus niet een lijst met vragen afgaan zoals leeftijd en woonplaats maar eerder (kan je eens wat over jezelf vertellen).</p><p>- Stage 4: tijdens het interview; de eigenlijke vragen waar je benieuwd naar bent. Volledig in de top van focus.</p><p>- Stage 5: einde interview; geen abrupt einde, dus je brengt respondent terug naar dagelijks niveau als stage 2/3. Weer vragen stellen die minder relevant zijn voor onderzoek en juist makkelijk zijn. Ook kruipen uit rol van interviewer.</p><p>- Stage 6: na het interview; nababbelen en afscheid nemen. -&gt; doorknob effect; op het moment dat je een sessie hebt gehad en ze hun hand op de deurklink leggen benoemen ze iets heftigst. Op het moment dat de spanning er af is kan iemand nog met nieuwe informatie komen. tip: stap 5 oprekken zodat er minder kans is dat er veel informatie komt.</p>
9
New cards

Doel van interviews

Begrijpen van ervaringen en daardoor kan een interview erg nuttig want je kijkt naar ervaringen en individuele visies.

10
New cards

Kwaliteit van interview

- Betrouwbaarheid (reliability): Verloop van interview hangt af van de interviewer, Interviewer moet zich bewust zijn van eigen rol.

- Validiteit (validity): Interviewer kan doorvragen om er achter te komen wat de respondent echt bedoelt. Interviewer moet zich bewust zijn van non-verbale signalen van de respondent. Deze geven informatie over hoe zeker of eerlijk de respondent is over het gegeven antwoord. Belang van verstandhouding (rapport)

11
New cards

Focusgroep

Focusgroep wil je dat de respondenten samen in gesprek gaan en de moderator puur het gesprek bijstuurt, dus geen groep interview. Ze praten met elkaar. De data wordt gegenereerd door interactie, daar ben je geïnteresseerd naar. De mensen kunnen elkaar uitdagen en aanvullen. De participanten luisteren naar elkaar en denken na over hun eigen standpunt

12
New cards

Samenstelling van focusgroep

Heterogeen; andere kenmerken vs homogeen; dezelfde kenmerken -> kunnen plaatsvinden op verschillende niveau. Je kan voor vreemden, bekenden of bestaande groepen kiezen. Groepsgrootte: tussen 4-10 afhankelijk van het onderwerp, sensitiviteit en complexiteit, breedte en diepte discussie en populatie van betrokken onderzoek.

13
New cards

Fasen van samenwerking

- Forming: bij elkaar komen en schijnbaar zitten we samen in een groep met een doel; samen een project maken.

- Storming: er vormen conflicten

- Norming: de groep werkt niet optimaal en is op zoek naar regels en worden impliciet of expliciet opgesteld. (steek je je hand op, wie is de baas).

- Performing: aan de slag met de vragen, het onderzoek. Soms loopt deze fase weer tot conflicten.

- Adjourning: de deadline is gehaald, alles is besproken, en de groep stopt.

14
New cards

Fasen van focusgroep

1. Introductie en basisregels; vaststellen zit bij fase storming en norming.

2. Individuele introducties

3. Openingstopic -> kijken of de groep al klaar is voor de performingsface en kan je doorgaan naar

4. De discussie

5. Afronging en discussie

15
New cards

Two way focusgroep

De groep in 2 delen, de helft is groep a en de andere helft groep b. eerst mag groep a discusseren en daarna mag groep b. het geeft men tijd om na te denken, ook stillere mensen kunnen aan woord komen door het maken van aantekeningen.

16
New cards

Dual moderator focusgroep

Twee moderatoren met verschillende functies

17
New cards

Dueling moderator focusgroep

2 moderatoren die het voortouw kunnen nemen in discussie door zelf de norming te laten zien door te performen, maar niet te veel inhoudelijk discussiëren.

18
New cards

Respondent moderator focusgroep

Respondenten krijgen zelf de opdracht om de discussie te laten verlopen.

19
New cards

Online focusgroep

1. Chat room; tegelijkertijd in een chat (gebrekkige verbinding, afleiding).

2. Bulletin board; een soort forum/discussie board over de dagen/weken de discussie kunnen plaatsen (verschillende tijdzones).

20
New cards

Doel van focusgroep

Welke rol speelt een onderwerp in de levens van de respondenten. Onderling weten ze wat waar is en elkaar daardoor uitdagen. Ze kijken vanuit verschillende hoeken naar het onderwerp.

21
New cards

Kwaliteit van focusgroep

- Betrouwbaarheid (reliability): Verloop van gesprek hangt af van de moderator en de deelnemers. Moderator moet zich hier bewust van zijn.

- Validiteit (validity): Moderator kan doorvragen om er achter te komen wat de respondenten echt bedoelen. Moderator moet zich bewust zijn van non-verbale signalen van de respondenten. Belang van verstandhouding!

22
New cards

Eliciteren

Antwoorden kunnen uitlokken om te zorgen dat het interview goed verloopt.

23
New cards

Probes

(elicitatiemethode) Manier om resprondent duidelijk te maken dat je meer wil weten: stiltes; mensen gaan daardoor meer informatie geven. Of een ongerichte aanmoediging: eheuh, yes, ok. Je kunt ook expliciet vragen 'kun je me er iets meer over vertellen'. Vragen naar uitleg. Reflecteren, interpreteren en samenvatten. Een probe gaat door op het onderwerp.

24
New cards

Prompt

Een prompt gaat door op een nieuw onderwerp. Als het voor jou oke is, wil ik graag praten over Y.

25
New cards

Eliciterende materialen

- Vignetten; kort verhaal -> verplaats je eens, wat zou jij doen

- Bestaande data; bv anzichtkaarten en daar tussen kiezen, koppelen van verhaal aan data

- Gemaakte data

- Foto eliciratatie

26
New cards

Topic list

Outline van hoofdvragen, subonderwerpen en prompts. Biedt mate van consistentie in data-verzameling. Flexibiliteit om in te gaan op individuele details.

27
New cards

Scope creep

Ongewild verleggen van focus in een interview.

28
New cards

Observaties

- Participerend (klassiek etnografisch) vs. niet-participerend: bestudeerd de onderzoeken mensen van buitenaf (niet-participerend) of wordt die zelf deel (participerend)?

- Verhuld vs. onverhuld: weten de mensen dat ze geobserveerd worden (onverhuld) op niet (verhuld)?

- Systematisch vs. niet-systematisch: zijn de fenomenen waar naar gekeken wordt van te voren vastgesteld (systematisch), of niet (niet-systematisch)?

29
New cards

4 typen observers

1. Complete participant

2. Participant observer

3. Observer

4. Covert observer

30
New cards

Complete participant

Hierbij gaat onderzoeker undercover en houdt zijn identiteit geheim. Dit zorgt voor fear of going native en cognitive dissonance; onderzoeker krijgt twee tegenstrijdige overtuigingen.

31
New cards

Participant observer

De onderzoeker verteld enkelen over zijn ware identiteit, kan zorgen voor reactiviteit.

32
New cards

Observer

Stelt mensen op de hoogte van observatie maar doet zelf niet mee, kan leiden tot misinterpretaties.

33
New cards

Covert observer

Onderzoeker vertelt niet aan mensen dat ze geobserveerd worden, hij kan opgaan in de menigte.

34
New cards

Reactiviteit

Gevaar van observatie waarbij mensen zich anders gedragen en reageren omdat er een onderzoeker is. Is een overkoepelend concept dat elke gedragsverandering door observatie omvat.

35
New cards

Hawthorne effect

Een specifiek soort reactiviteit waarbij mensen beter presteren omdat ze zich geobserveerd voelen.

36
New cards

Naturalisatie

Mensen vergeten dat er een onderzoeker is en vallen weer in normale praktijken.

37
New cards

Going native

Je wordt zo deel van de samenleving en je kan niet meer losstaan van de groep en dus niet met helicopter view kan kijken.

38
New cards

Fixed positions

Eigenschappen van een onderzoeker zoals een bepaalde lengte, leeftijd en mensen dus een oordeel hebben. Je kan niet in elke groep worden opgenomen als een van hen.

39
New cards

Subjective positions

Zijn veranderbaarder, je kijkt op een bepaalde manier. De manier waarop je naar een onderwerp kijkt kan gekleurd zijn.

40
New cards

Primary observations

Dag, tijd, locatie, actoren en gebeurtenissen

41
New cards

Secundary observations

Opmerkingen over gedane observaties door anderen. Andere onderzoekers observeren dingen op basis van jouw observaties

42
New cards

Experiental data

Over eigen gevoelens, emoties en reflecties

43
New cards

Circumstancial & background data

Over de organisatie en (niet direct observeerbare) normen.

44
New cards

Doel van observaties

Onderzoek naar gewoontes en gedrag in een populaties.

45
New cards

Bestaande data

Data die is ontwikkeld zonder de interventie van de onderzoekers.

46
New cards

Publieke data

Jaarraporten, websites, social media, magazines, tv, met toestemming: archieven, notulen van vergaderingen

47
New cards

Privé data

Dagboeken, fotoboeken

48
New cards

Manifeste inhoud van bestaande data

Beschrijvende zichtbare inhoud bv. Aantal maal woord X in de krant.

49
New cards

Latente inhoud van bestaande data

Onderliggende betekenissen, thema's of structuren in de data. Interpretatie van inhoud.

50
New cards

Doel van bestaande data

Je kan macro-sociale fenomenen onderzoeken. (zwarte pieten discussie die door iemand van VN is bekritiseerd) meer overkoepelend idee over vormen.je kan historisch onderzoek doen wat nu niet meer mogelijk is. Ook societal blind spots onderzoeken die personen en samenlevingen zelf niet kunnen zien.

51
New cards

Kwaliteit van bestaande data

- Betrouwbaarheid (reliability): Vinden twee verschillende onderzoekers wel dezelfde bestaande gegevens?

- Validiteit (validity): Is het materiaal wel geschikt voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag? Komen gehanteerde definities overeen? Is het materiaal wel volledig? Reactiviteit is nu geen probleem!

52
New cards

Motief voor triangulatie

Je krijgt bijvoorbeeld een sociaal wenselijk antwoord dus je wil misschien ook observeren

53
New cards

Datatriangulatie

Wel dezelfde methode maar andere manier, dus twee keer een interview maar met verschillende steekproeven.

54
New cards

Methodetriangulatie

Twee verschillende soorten kwalitatieve data methoden

55
New cards

Onderzoekertriangulatie

Meerdere onderzoekers betrekken bij hetzelfde aspect van een onderzoek, dus meerdere onderzoekers doen bijvoorbeeld data verkrijgen of data analyse.

56
New cards

Theorietriangulatie

Verschillende theoretische kaders tegen elkaar wegzetten, dus verschillende theoretische verklaringen en kijken of de resultaten zich kunnen verhouden binnen de kaders.

57
New cards

Mixed methods

Combinatie van kwalitatief en kwantitatieve onderzoeksmethode.

58
New cards

Inductieve data-analyse

vanuit data, opvattingen en observaties ga je theorieën maken, de data moet nog codes leveren.

59
New cards

Deductieve data-analyse

Je leest over een theorie en je gaat die testen.

Bij deductief heb je al codes gegenereerd uit een theoretisch kader, je geeft aan klopt dat?

60
New cards

Decoding

Een stap van coderen waarbij er wordt ontdekt wat er bedoelt wordt, wat is er aan de hand.

61
New cards

Encoding

De stap van coderen waarbij er een label wordt gegeven.

62
New cards

Attribute codes

Markeren achtergrond of demografische informatie.

63
New cards

Analytic codes

Betekenis van specifieke stukken tekst, deels op basis van literatuur, deels vanuit verzamelde data.

64
New cards

Index codes

Beslaan grote delen data en noteren brede topics.

65
New cards

Abductief proces

Je duikt het veld in, verkenning data -> verzoeken daar naar een logische verklaring -> verifiëren met nieuwe data, klopt het? -> nieuwe theorie opstellen Dus een iteratief proces; het herhaald zichzelf. Het is deels inductief; verkenning data en daarna deductief; verifiëren met nieuwe data. Uiteindelijk is de hele werkwijze inductief maar volgt wel een deductief proces.

<p>Je duikt het veld in, verkenning data -&gt; verzoeken daar naar een logische verklaring -&gt; verifiëren met nieuwe data, klopt het? -&gt; nieuwe theorie opstellen Dus een iteratief proces; het herhaald zichzelf. Het is deels inductief; verkenning data en daarna deductief; verifiëren met nieuwe data. Uiteindelijk is de hele werkwijze inductief maar volgt wel een deductief proces.</p>
66
New cards

Grounded theory

Glaser en Strauss wouden een manier opschrijven hoe je goed kwalitatief onderzoek doet -> een theorie moet volledig ondersteund worden met data. Glaser benadrukte daarna dat je inductief bezig moet zijn want dan ga je er zonder mening in. Strauss legde juist de nadruk op dat je juist literatuur moet gebruiken en niet onbeschreven het veld in gaan en dus je voorkennis gebruiken. Wij volgen vooral het abductieve van Strauss.

<p>Glaser en Strauss wouden een manier opschrijven hoe je goed kwalitatief onderzoek doet -&gt; een theorie moet volledig ondersteund worden met data. Glaser benadrukte daarna dat je inductief bezig moet zijn want dan ga je er zonder mening in. Strauss legde juist de nadruk op dat je juist literatuur moet gebruiken en niet onbeschreven het veld in gaan en dus je voorkennis gebruiken. Wij volgen vooral het abductieve van Strauss.</p>
67
New cards

Sensitizing concepts

Je gaat de literatuur in om je te verkennen naar mogelijke antwoorden, de concepten die daar naar voren komen vormen sensitizing concepts. Tijdens je data verzameling of analyse kan je opletten als iemand die concepten gebruikt. Je kan zo dingen met elkaar verbinden. Ze zijn erg breed en abstract bv bij vluchtelingen; isolement. Daardoor ook lastig om te gebruiken. Om ze bruikbaarder te maken kan je priori codes maken; concrete specifieke uitingen van zon sensitizing concept. Isolement -> heimwee, alleen voelen

<p>Je gaat de literatuur in om je te verkennen naar mogelijke antwoorden, de concepten die daar naar voren komen vormen sensitizing concepts. Tijdens je data verzameling of analyse kan je opletten als iemand die concepten gebruikt. Je kan zo dingen met elkaar verbinden. Ze zijn erg breed en abstract bv bij vluchtelingen; isolement. Daardoor ook lastig om te gebruiken. Om ze bruikbaarder te maken kan je priori codes maken; concrete specifieke uitingen van zon sensitizing concept. Isolement -&gt; heimwee, alleen voelen</p>
68
New cards

Fasen van inductieve analyse via GT

1. Open coderen, een overzicht creëren.

2. Axiaal coderen, bouwstenen maken.

3. Selectief coderen, een theoretisch model opbouwen

69
New cards

Open coderen

Doelen zijn data reductie, overzicht creëren en topics identificeren in de tekst. Werkzijze: open codes creëren, structuur vermijden. Je gaat al ideeën hebben over hoe het model eruit moet zien maar dat ga je actief vermijden, om zo open mogelijk te blijven -> dat is grounded theory. Werkwijze van open codes creëren: 1. Data doornemen 2. Fragmenten identificeren; a. inhoudelijke betekenis, b. relevant bij onderzoeksvraag 3. Fragmenten afbakenen a. betekenisvol geheel 4. Naam geven aan fragment a. op basis van literatuur b. eerder gemaakte labels 5. Kwaliteit codeboom waarborgen a. hernoemen codes; misschien andere betekenis b. samenvoegen synoniemen c. eventueel herindelen fragmenten. Je kan hier gebruik maken van onderzoeker triangulatie: vanuit twee verschillende invalshoeken, onderzoekers kijk je naar dezelfde data en dezelfde codes maken. Als je dezelfde betekenissen en opvattingen krijgt heb je inter-rater betrouwbaarheid. De drie C's: 1. Context: bepalen of het fragment een betekenisvolg geheel is. 2. Content: vang de inhoud, zorg dat de open code dekt wat de respondent bedoelt (en niet vertelt wat het algemene onderwerp is). 3. Coverage: zorg dat elk aspect van een fragment gedekt is met de code, creëern meerdere codes voor een fragment als dat nodig is.

<p>Doelen zijn data reductie, overzicht creëren en topics identificeren in de tekst. Werkzijze: open codes creëren, structuur vermijden. Je gaat al ideeën hebben over hoe het model eruit moet zien maar dat ga je actief vermijden, om zo open mogelijk te blijven -&gt; dat is grounded theory. Werkwijze van open codes creëren: 1. Data doornemen 2. Fragmenten identificeren; a. inhoudelijke betekenis, b. relevant bij onderzoeksvraag 3. Fragmenten afbakenen a. betekenisvol geheel 4. Naam geven aan fragment a. op basis van literatuur b. eerder gemaakte labels 5. Kwaliteit codeboom waarborgen a. hernoemen codes; misschien andere betekenis b. samenvoegen synoniemen c. eventueel herindelen fragmenten. Je kan hier gebruik maken van onderzoeker triangulatie: vanuit twee verschillende invalshoeken, onderzoekers kijk je naar dezelfde data en dezelfde codes maken. Als je dezelfde betekenissen en opvattingen krijgt heb je inter-rater betrouwbaarheid. De drie C's: 1. Context: bepalen of het fragment een betekenisvolg geheel is. 2. Content: vang de inhoud, zorg dat de open code dekt wat de respondent bedoelt (en niet vertelt wat het algemene onderwerp is). 3. Coverage: zorg dat elk aspect van een fragment gedekt is met de code, creëern meerdere codes voor een fragment als dat nodig is.</p>
70
New cards

Axiaal coderen

Nu wordt constant comparison belangrijk, je moet constant vergelijken waardoor je de laatste data bepalend laat zijn. Je vergelijkt; codes met oude data, defenities met codes, definities met oude data, codes met memo's, definities met memo's, thema's met literatuur, thema's met memo's, en memo's met ruwe data. Valkuil: laatste data is bepalend; stel je kiest er voor om nog 2 focusgroepen te doen dat je bepaald op wat daar uit komt. Je moet dus blijven vergelijken. Bij axiaal coderen is het doel structureren, overkoepelende thema's identificeren en thema's definiëren. De werkwijze: hoofd- en subcodes maken en structuur aanbrengen aan codeboom: 1. Structuur aanbrengena. Lagen van hoods- en subcodes identificeren 2. Definitie formuleren bij elke overkoepelende code. -> thema's -> axiale hoofd-codes, subthema -> axiale sub-code.

<p>Nu wordt constant comparison belangrijk, je moet constant vergelijken waardoor je de laatste data bepalend laat zijn. Je vergelijkt; codes met oude data, defenities met codes, definities met oude data, codes met memo's, definities met memo's, thema's met literatuur, thema's met memo's, en memo's met ruwe data. Valkuil: laatste data is bepalend; stel je kiest er voor om nog 2 focusgroepen te doen dat je bepaald op wat daar uit komt. Je moet dus blijven vergelijken. Bij axiaal coderen is het doel structureren, overkoepelende thema's identificeren en thema's definiëren. De werkwijze: hoofd- en subcodes maken en structuur aanbrengen aan codeboom: 1. Structuur aanbrengena. Lagen van hoods- en subcodes identificeren 2. Definitie formuleren bij elke overkoepelende code. -&gt; thema's -&gt; axiale hoofd-codes, subthema -&gt; axiale sub-code.</p>
71
New cards

Selectief coderen

Het doel is om een model te bouwen en de onderzoeksvraag te beantwoorden, werkwijze: data vanuit veel invalshoeken benaderen om zo de puzzel op te lossen. 1. Overkoepelend verhaal vinden a. hoofdthema's identificeren b. kernboodschap formuleren c. thema's linken aan elkaar en een patroon ontdekken d. perspectief respondenten representeren. 2. Verklarend theoretisch model bouwen a. onderzoeksvraag beantwoorden staat centraal.

<p>Het doel is om een model te bouwen en de onderzoeksvraag te beantwoorden, werkwijze: data vanuit veel invalshoeken benaderen om zo de puzzel op te lossen. 1. Overkoepelend verhaal vinden a. hoofdthema's identificeren b. kernboodschap formuleren c. thema's linken aan elkaar en een patroon ontdekken d. perspectief respondenten representeren. 2. Verklarend theoretisch model bouwen a. onderzoeksvraag beantwoorden staat centraal.</p>
72
New cards

Theoretische saturatie

Wanneer nieuwe toegevoegde data geen nieuwe informatie meer geeft.

- Bij open coderen -> nieuwe data -> geen nieuwe codes nodig.

- Bij axiaal coderen -> nieuwe data -> geen aanscherping in definities.

- Bij selectief coderen -> nieuwe data -> geen gevolgen voor beschreven relaties.idealiter in elk onderdeel saturatie bereiken

73
New cards

Theoretical sampling

Onderzoekers bedenken vooraf niet een steekproef maar op basis van voorlopige bevindingen selecteren ze nieuwe cases. Vaak doelgericht. Iteratief proces, meerdere fases van data-verzameling, daarbij theoretical sampling.

<p>Onderzoekers bedenken vooraf niet een steekproef maar op basis van voorlopige bevindingen selecteren ze nieuwe cases. Vaak doelgericht. Iteratief proces, meerdere fases van data-verzameling, daarbij theoretical sampling.</p>
74
New cards

Negative cases

Gevallen die niet overeenkomen met verwachte patronen binnen een onderzoek. Hopelijk kun je een goede verklaring vinden voor de uitschieter.

75
New cards

categoriesatiematrix

Een manier van deductieve data-analyse. Fasen:

1. Creëer categorisatiematrix

2. Verzamelen data

3. Codeer

Pas matrix toe op data

Label niet passende data -> wat te doen met de niet passende data? Optie 1: inductief; creëer nieuwe thema's.

4. Bepaal fit van data-matrix

5. Verken onderliggende (latente) bevindingen: op zoek naar diepere betekenis of verbindingen, verder dan enkel tellen.

76
New cards

Rigor

De kwaliteit van het onderzoek

77
New cards

Credibility (interne validiteit)

De resultaten zijn een logische verklaring voor wat we aan het onderzoeken zijn, het is aannemelijk/plausibel.

78
New cards

Dependability (betrouwbaarheid)

Resultaten zijn stabiel tussen onderzoekers, dagen tijd, of plek. Ze zijn stabiel door dat soort veranderingen heen -> Niet te hoge afhankelijkheid van bepaalde factoren.

79
New cards

Confirmability (objectiviteit)

Niet beïnvloed door de onderzoeker: onderzoeker mag niet sturen naar antwoorden die ze al vermoedden, niet naar bevestiging zoeken in het onderzoek.

80
New cards

Transferability (externe validiteit)

Geen onderzoek naar een klein onderwerp in een klein plaatsje, dus in een bredere context, populatie toepasbaar zijn.

81
New cards

Credibility verzekeren

- Veel data te verzamelen

- Data triangulatie

- Prolonged engagement

- Persistent observation

- Member check

- Inbedden in de literatuur: meer support voor je eigen theoretische kader

82
New cards

Prolonged engagement

Meer tijd doorbrengen met een respondent, verder vragen om een verbeterd beeld te krijgen.

83
New cards

Member check

Terug naar leden van steekproef/onderzoekspopulatie -> heb je nog opmerkingen?

84
New cards

Dependability verzekeren

- Audit trail

- Overlappende methoden - methode triangulatie/Onderzoeker triangulatie

85
New cards

Audit trail

Het vastleggen van elke stap/keuze in het onderzoeksproces, je maakt inzichtelijk welke afwegingen je hebt gemaakt. want kwalitatief onderzoek vereist veel tijd en keuzes. Belangrijk om goede memo's op te stellen. Je legt er geen data vast

86
New cards

Confirmability verzekeren

- Audit trail

- Reflexiviteit

87
New cards

Transferability verzekeren

- Thick description

88
New cards

Thick description

Veel details te vragen aan respondenten, holistisch onderzoek doen. Cruciale kenmerken van respondenten, wat maakt dat zij het proces doorlopen.

89
New cards

empirische transferability

Kan je de resultaten naar een andere situatie vertalen.

90
New cards

Theoretische transferability

Passen de resultaten bij de bestaande literatuur en theorieën.

91
New cards

Kenmerken van etnografisch onderzoek

- Past bij culturele antropologie

- Onderzoek in levenswereld van de onderwerpen; zo een emic (insider) point of view -> going native. Je dompelt jezelf weken lang onder in een samenleving

- Per definitie methode triangulatie; participerende observatie, interviews, focus groep/bestaande data.

92
New cards

Gate keepers

Ze kunnen toegang ontzeggen of verlenen voor bepaalde onderdelen van je studie. Bv een kerkhouder die zegt; ik wil je niet meer langer bij de kerkdiensten hebben.

93
New cards

Key informants

Sleutelrol vervullen in je studie, zoals iemand met veel aanzien of veel rollen heeft, ze kunnen je veel vertellen omdat ze veel inzicht hebben in wat er allemaal gebeurd, bv breed netwerk. Ze hebben geen verdere macht dan zeggen ik ga je geen informatie geven en je dus niet perse kan uitsluiten van het onderzoek.

94
New cards

'kwalitatief onderzoek is niet betrouwbaar'

- Betrouwbaarheid betref consisstentie -> data niveau; antwoorden van respondenten stabiel of onderzoeksniveau; data stabiel over verschillende onderzoeken

- Kwalitatieve dataverzameling is onderzoeker-afhankelijk

- Lastig hard te maken in kwalitatief onderzoek

95
New cards

Kwalitatief onderzoek betrouwbaar maken

- Topic list

- Database; uitgewerkte data, data analyse en memo's -> je kan zien dat het onderzoek consistent is.

96
New cards

'Kwalitatief onderzoek is niet valide'

Praten met mensen is niet de juiste manier.

- Validiteit betreft juistheid

- Kritiek op data-verzameling in kwalitatief onderzoek

97
New cards

Kwalitatief onderzoek valide maken

- Methode-triangulatie

- Thick description -> we hebben wel gemeten wat we willen meten

98
New cards

Checklist voor rigor

- Zorgt ervoor dat het voeldoet aan validiteit en betrouwbaarheid

- Bevat punten nodig voor 'goed' onderzoek

- Expliciete beoordeling

- Gewogen beoordeling

99
New cards

Gevaren van rigor checklist

- Ok stempel

- Procedueel afdoende betekent niet perse niet relevant. Niet alles van de checklist is van toepassing op jouw onderzoek

- Elementen forceren op onderzoek

- Niet altijd gelijk aan beoordeling expert/peer

100
New cards

Reflexiviteit

Het idee dat je kijkt naar waar komen resultaten vandaan, Waar komen resultaten vandaan?