1/16
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Formal features hypothesis
Stelt dat sterke vormelijke (visuele en auditieve) cues de aandacht leiden. Dit zijn vaak universele cues die oriënterende reacties uitlokken. Deze theorie suggereert dat zeer jonge kinderen vooral aandacht besteden aan sensorische cues, zoals het verschil tussen een kinderstem en een mannelijke volwassen stem. (passief model)
Comprehensibilty hypothesis
Stelt dat verstaanbaarheid de aandacht leidt. Dit betekent dat kinderen actieve kijkers zijn die aandacht besteden aan programma's die ze begrijpen. Kinderen kunnen leren om hun aandacht te richten op programma's in plaats van reclames, door kennis van het medium te verwerven. (actief model)
AIME theory
Stelt dat de hoeveelheid mentale capaciteit die nodig is om een boodschap te verwerken, afhankelijk is van het medium. Kinderen zien televisie als een 'eenvoudig' medium en hebben veel zelfvertrouwen in de omgang ermee. Dit leidt ertoe dat ze minder mentale energie investeren in het verwerken van televisie-inhoud dan in bijvoorbeeld het lezen van boeken. Volgens de AIME theory heeft dit als gevolg dat kinderen minder inferentieel leren van televisie dan van boeken, maar niet minder feitelijk leren.
Perceived Demand Characteristics (PDCs)
De theorie benadrukt het belang van de perceptie van het medium. Kinderen hebben bijvoorbeeld een schema voor entertainment media dat ze toepassen op educatieve televisie. Dit schema kan echter worden gewijzigd.
Capacity model
Het model stelt dat ons werkgeheugen een beperkte capaciteit heeft en dat er competitie is tussen verschillende elementen (zoals narratieve en educatieve inhoud) voor die beperkte capaciteit.
Advanced organizers
Elementen of technieken die voorafgaand aan de belangrijkste inhoud worden gepresenteerd om de kijker te helpen de informatie beter te begrijpen en te onthouden.
Narrative dominance
Televisie wordt voornamelijk als entertainment gezien en de narratieve inhoud (het verhaal) krijgt daarom de meeste aandacht en verwerkingscapaciteit. De educatieve boodschap wordt beschouwd als een secundaire laag die moet concurreren met het verhaal om de beperkte resources van het werkgeheugen.
Statement AAP
Uitte bezorgdheid dat overstimulatie door veel mediagebruik zou kunnen leiden tot aandachtstekortstoornis of hyperactiviteit. Dit leidde tot de Developmental Outcomes Hypothesis.
Developmental Outcomes Hypothesis
Stelt dat blootstelling aan media op jonge leeftijd geassocieerd is met langetermijnontwikkelingsuitkomsten zoals aandacht- en andere cognitieve tekortkomingen.
Video deficit hypothesis
Stelt dat zeer jonge kinderen (tot 3 jaar oud) beter leren van volwassenen dan van televisie. Dit betekent dat ze moeite hebben om informatie van een scherm te vertalen naar de echte wereld.
Cognitieve ontwikkeling
Verwijst naar de groei van mentale processen zoals denken, leren, redeneren, probleemoplossing, geheugen en aandacht. Deze vaardigheden ontwikkelen zich in de loop van de tijd, van de kindertijd tot de volwassenheid.
Perceptual impoverishment hypothesis
De overgang van 2D-beelden op een scherm naar 3D-objecten in de realiteit is moeilijk voor jonge kinderen.
Dual representation hypothesis
Jonge kinderen hebben moeite om te begrijpen dat een object op het scherm symbool staat voor een echt object.
Learning hypothesis
Stelt dat educatieve media een positief effect kunnen hebben op de ontwikkeling en het leren van kinderen op gebieden zoals geletterdheid, wiskunde, wetenschap en prosociaal gedrag.
Scaffolding hypothesis
Stelt dat verbale interactie met en door volwassenen, evenals instructies en begeleiding door volwassenen, het leerproces van kinderen verbetert wanneer ze educatieve media gebruiken. Dit betekent dat volwassenen een activere rol spelen dan alleen het kind voor een scherm te zetten. Ze helpen het kind om de informatie te begrijpen en te relateren aan de echte wereld.
Stimulation hypothesis
Stelt dat de inhoud van televisieprogramma's kan dienen als inspiratiebron voor kinderen tijdens hun fantasiespel (pretend play). Deze hypothese suggereert dat tv-kijken de creativiteit en verbeelding van kinderen kan stimuleren, wat vervolgens weer positieve effecten heeft op de ontwikkeling van taal, kritisch denken en abstract denken.
Reduction hypothesis
Een tegenhanger van de stimulation hypothesis en stelt dat televisiekijken juist een negatief effect kan hebben op het fantasiespel van kinderen. Deze hypothese suggereert dat tv-kijken leidt tot een afname van de creativiteit, verbeelding en de tijd die kinderen besteden aan fantasiespel.