Vocab 32-34 Eng<>Ned
bilingual
tweetalig
native language
moedertaal
to interrupt
onderbreken
proverb
spreekwoord
gossip
roddel
to gossip
roddelen
to utter
uiten
remark
opmerking
to remark
opmerken
witty
geestig
subject
onderwerp
curious
eigenaardig
chairman
voorzitter
to sum up
samenvatten
to affirm
bevestigen
affirmative
bevestigend
apt
toepassen
dumb
stom
coarse
ruw/grof
utterance
uiting
(in)audible
(on)hoorbaar
casual
terloops
to exclaim
uitroepen
wit
humor
odd/queer
vreemd
to deliberate
overleggen
native tongue
moedertaal
eloquent
welsprekend
eloquence
welsprekendheid
fluent
vloeiend
to emphasize/ to stress
benadrukken
emphasis/ stress
klemtoon/ nadruk
to chat
kletsen
to interpret
uitleggen
interpreter
tolk
to confuse
in verwarring brengen
confusing
verwarrend
confusion
verwarring
to confuse
door elkaar halen
understatement
te zwakke uitdrukking
account
verslag
narrator
verteller
slang
jargon
silence
stilte
silent
stil
plain
duidelijk
to narrate
vertellen
narrative
verhalend
to mutter
mompelen
to address
toespraak
mute
sprakeloos
to observe
opmerken
observation
opmerking
to elaborate
uitweiden
taciturn
zwijgzaam
to elevate
verheffen
maxim
spreuk
initial
begin(letter)
draft
concept
paragraph
alinea
stationary
schrijfwaren
to derive from
afleiden van
to sign
ondertekenen
signature
handtekening
to refer to
verwijzen naar
reference
verwijzing
to abbreviate
afkorten
abbreviation
afkorting
object
voorwerp
to underline
onderstrepen
to advertise
adverteren
advertisement
advertentie
ad/ advert
advertentie
(il)legible
(on)leesbaar
to omit
weglaten
omission
weglating
minutes
notulen
to enclose
insluiten
irrelevant
(on)belangrijk
relevance
belang
to compile
samenstellen
anthology
bloemlezing
comprehensive
uitgebreid
the Scriptures
de Heilige Schrift
to inscribe
kerven
to seal
verzegelen
scrap
stukje
instance
voorbeeld