solliciteren
postuler
toekomstige werkgever
futur employeur
o.a. (= onder andere)
entre autres
het verleden
le passé
bepalend (bepalen)
défini (définir)
de verwachting(en)
l’attente (les attentes)
de toekomst
le futur
verrichten (verrichtte, verricht)
effectuer, réaliser, exécuter
eigenlijk
en fait, en réalité
bereiken (bereikte, bereikt)
atteindre, accéder à
de ervaring
l’expérience
erachter komen (kwam, gekomen)
découvrir, trouver
meenemen (nam mee, meegenomen)
emporter
het aantal
nombre
de stap
l’étape, la démarche
drijven (dreef, gedreven)
motiver (des gens)
een functie bekleden (bekleedde, bekleed)
occuper/exercer un poste
wellicht, misschien
peut-être
de ondernemer
l’entrepreneur (onderneming = entreprise)
alhoewel
même si, bien que
de kern
le noyau
het handvat
la poignée
de zingeving
le sens, le but, la signification
de waarde
la valeur
het gedrag, de gedragingen
le comportement
de omgeving
l’environnement
aangeven (gaf aan, aangegeven)
indiquer
het onderdeel
la section
de groei
la croissance
waarneembaar
observable, perceptible
dagelijks
au quotidien
onderzoeken (onderzocht, onderzocht)
examiner, explorer
ontdekken (ondekte, ondekt)
découvrir
met behulp van
avec l’aide de
inzetten (zette in, ingezet)
engager
kiezen (koos, gekozen)
choisir
wat mij betreft (wat ons bedrijf betreft)
en ce qui me concerne…
betreffen (betrof, betroffen)
concerner
eenvoudig (= gemakkelijk)
simple
diepgaand
approfondi
tegelijk
en même temps
de voorkeur
la préférence
tevens
également, en même temps
ontwerpen (ontwierp, ontworpen)
concevoir
ontstaan (ontstond, ontstaan)
apparaître, émerger
de drijfveer
la motivation
zijn bewust zijn van (ik ben me bewust van)
être conscient de
weten (wist, geweten)
savoir
waardevol
précieux
enigszins
quelque peu
nauwkeurig
précis
wilskrachtig
volontaire
veeleisend
exigeant
doelbewust
délibéré
zorgzaam
bienveillant, attentionné
ontspannen
se détendre
geduldig
patient
overtuigend
persuasif, convaincant
pietluttig
pointilleux
besluiteloos
indécis
argwanend
suspicieux, méfiant
afstandelijk
distant, réservé
traag
lent
afhankelijk
dépendant
koppig
têtu
opgewonden
excité, agité, nerveux
pronkerig
voyant
overhaast
pressé, précipité
het gedragskenmerk
la caractéristique comportementale
omschrijven (omschreef, omschreven)
décrire
zowel…als
aussi bien…que
de volgorde
l’ordre
nieuwsgiereig
curieux
inhouden (hield in, ingehouden)
retenir
verkennen (verkende, verkend)
explorer
de overtuiging
la condamnation
de werkelijkheid
la réalité
de opvoeding
l’éducation
de gebeurtenis
l'événement
opleggen (ledge op, opgelegd)
imposer
krachtig
avec force
kortom
bref
handelen (handelde, gehandeld)
agir, faire du commerce
gelden (gold, gegolden)
être en vigueur
loskomen (kwam los, losgekomen) van
se détacher de
benieuwd
curieux
bezig zijn met
être occupé avec
een hekel hebben aan
détester
meten (mat, gemeten)
mesurer
oorspronkelijk
originel (à l’origine)
het telefoontje
le coup de téléphone
vervelend
agaçant
eerlijk
équitable, juste
terecht
justifié (à juste titre)
tevreden
content, satisfait
rusteloos
agité
onprettig
inconfortable, désagréable
het besluit
la décision
afgeleid
distrait
de mening
l'avis