1/1169
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Abiotische factoren
alle invloeden uit de levenloze natuur
Autotroof
In staat om organische stoffen te vormen uit anorganische stoffen en energie
Biodiversiteit
Verscheidenheid aan organismen
Biofysica
natuurwetenschap op de grens van biologie en natuurkunde
Beschrijvend onderzoek
de onderzoeker verzamelt observaties (data) die tot een concusie leiden
Biochemie
natuurwetenschap op de grens van biologie en scheikunde
Biosfeer
alle ecosystemen op aarde samen (systeem aarde)
biotische factoren
alle invloeden uit de levende natuur
Celdifferentiatie
proces, waarbij cellen steeds meer gaan verschillen in vorm en functie. Celdifferentiatie treedt op bij de ontwikkeling van een meercellig individu.
Chromosoom
bevatten het DNA (en genen) van de cel
Controlegroep
een controlegroep is bij wetenschappelijk onderzoek naar de werking of het effect van een bepaalde 'interventie' een groep met dezelfde kenmerken als de groep waarbij de interventie wordt verricht, maar waarbij de interventie niet wordt verricht. Op deze manier kan worden uitgesloten dat een waargenomen effect niet te wijten is aan spontane veranderingen.
Darmflora
wordt het geheel van micro-organismen aangeduid dat zich in het maag-darmstelsel bevindt
Darwin
Charles Darwin is de grondlegger van de evolutietheorie
Data
de verzamelde gegevens in dee onderzoek
DNA
hieruit is een chromosoom opgebouwd en bevat de erfelijke informatie van een organisme
Ecosysteem
min of meer begrensd gebied met bepaalde eigenschappen waarbinnen de abiotische en biotische factoren een eenheid vormen
emergente eigenschap
op elk hoger organisatieniveau verschijnen nieuwe eigenschappen
Enzymen
eiwitten die chemische reacties versnellen (katalyseren)
Eukaryoot
Organisme met cellen met een celkern, dubbele membranen en organellen
Evolutie
ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen
Gen
stuk DNA dat de info bevat voor 1 erfelijke eigenschap
generatio spontanea
het ontstaan van levende wezens uit levenloze materie
Genexpressie
het tot uiting komen van een gen
Genotype
wat staat er in het DNA (genen), de verzameling genen van een organisme
Heterotroof
Niet in staat zelf organische stoffen te maken, neemt organische stoffen op als voedsel
Hypothese
een mogelijke verklaring voor een bepaald natuurwetenschappelijk verschijnsel; veronderstelling
inductie
met inductie wordt, zowel in de huidige filosofische als in de wetenschappelijke betekenis een manier van redeneren bedoeld, die dient als bewijstechniek. Bij inductief redeneren komt men tot een algemene regel, generalisatie geheten, op grond van een aantal specifieke waarnemingen. Hierbij probeert men tot een zo algemeen mogelijke regel te komen.
katalyseren
het versnellen van chemische reacties
levenloos
iets wat nooit geleefd heeft
Levensgemeenschap
alle populaties die in een bepaald gebied leven
levensloop
elk organisme heeft een levensloop die eindigt met de dood van het individu
Literatuuronderzoek
het doen van een systematische studie op basis van wetenschappelijke literatuur en andere documenten om een wetenschappelijke vraagstelling te beantwoorden.
model(leren)
een vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid
natuurlijke selectie
verschijnsel dat individuen met een beter aan het milieu aangepast genotype een grotere overlevingskans en voortplantingskans hebben en daardoor meer in de populatie zullen voorkomen dan andere.
Observatie
natuurwetenschappelijke waarneming
Ontwerponderzoek
de onderzoeker maakt een concreet product als antwoord op de probleemstelling
Orgaan
deel van een organisme met een bepaalde bouw en functie
Orgaanstelsel
groep van samenwerkende organen
Organel
deel van een cel met eigen bouw en functie
Organisme
levend wezen
Paleontologie
natuurwetenschap op de grens van biologie en geologie
Populatie
groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten
Prokaryoot
Eencellig organisme zonder celkern of andere zichtbare organellen (bacteriën en archaea)
Protisten
alle organismen die niet tot de planten, de schimmels, de dieren of de prokaryoten kunnen worden gerekend. Protisten zijn veelal eencellig.
p-waarde
de kans dat er geen verschil is tussen de experimentgroep en controlegroep
Reproductie
het vermeerderen van biologische eenheden
Reproductieve isolatie
er vindt gedurende lange tijd geen voortplanting plaats tussen individuenvan verschillende populaties van dezelfde soort
Significant
significantie is een term uit de statistiek die aangeeft of aangenomen kan worden dat een waargenomen effect wel of niet door toeval is ontstaan. Men spreekt van een significante uitkomst als deze uitkomst in sterke mate de veronderstelling ondersteunt dat het waargenomen effect niet door toeval is ontstaan, maar door iets anders.
Soort
organismen die onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen krijgen
Steekproef
een representatieve selectie uit een groep die men wil onderzoeken
Stofwisseling
alle chemische reacties in een organisme
Systematiek
tak van de biologie die zich bezig houdt met het indelen van organismen volgens het ordeningssysteem
Taxanomie
tak van de biologie die zich bezig houdt met het ordeningssysteem
Validiteit
de validiteit of geldigheid van een test is de mate waarin de test meet wat hij zou moeten meten.
Weefsel
groep cellen met zelfde vorm en functie
actief transport
transport waarvoor energie nodig is
adulte stamcellen
volwassen stamcellen, bijvoorbeeld in het beenmerg die nog kunnen uitgroeien tot diverse soorten bloedcellen
ATP
adenosinetrifosfaat, energierijk molecuul
Celcyclus
opeenvolging van fasen in een zich delende cel. De celcyclus bestaat uit de mitose en de interfase. In de interfase zijn te onderscheiden de G1-, S- en G2-fase
Celmembraan
dun vlies rondom cel bestaande uit twee lagen fosfolipiden
Celwand
stevige laag om de cel bestaande uit cellulose, geen onderdeel van de cel
Centromeer
deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn. Bij de kerndeling hecht aan het centromeer de spoeldraad vast
Centrosoom
in dierlijke cellen ligt net buiten de kernenvelop het centrosoom (spoellichaampje), dat zich bij de kerndeling verdubbelt, waarna elk centrosoom zich langzaam naar één kant van de kern beweegt. Geleidelijk ontwikkelt zich in de buurt van elk van de centrosomen een structuur van draden, het spoelfiguur
Chloroplasten
bladgroenkorrels, hierin vindt fotosynthese plaats
Cholesterol
tot de sterolen behorende vetachtige stof, die in de meeste dierlijke weefsels en lichaamsvloeistoffen voorkomt en een bestanddeel is van dierlijke celmembranen
Chromatide
Eén van de twee helften van een chromosoom, die bij het centromeer aan elkaar verbonden zijn. In de vroegste stadia van de celdeling zijn de chromatiden als overlangse helften van een chromosoom te zien
Chromoplasten
kleurstofkorrels in planten
Chromosoom
structuur, die in lineaire volgorde genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten en zijn te zien tijdens mitose en meiose
Concentratie
de hoeveelheid opgeloste stoffen
Cytoplasma
stroperige vloeistof in de cel die bestaat uit water met allerlei opgeloste stoffen en organellen
Cytoskelet
een netwerk van vezellige eiwitten in de cel; geeft vorm en langs cytoskelet worden stoffen en organellen vervoerd
Diffusie
verplaatsing van een stof van een hoge concentratie naar een lage concentratie
DNA-synthese
replicatie van DNA; verdubbeling van het DNA tijdens de S-fase van de interfase
Endoplasmatisch reticulum
ingewikkeld netwerk van dubbele membranen in de cel, dienend als transportkanalen
Endosymbiosetheorie
Eukaryoten ontstonden uit prokaryoten: door instulping van het celmembraan rondom het DNA ontstonden een kernmembraan, de celkern en het endoplasmatisch reticulum
Epitheel
dekweefsel
externe milieu
de omgeving van een organisme
Fagocytose
het opnemen van voedingsstoffen via blaasjes
Fosfolipide
bouwsteen van het celmembraan, bevat een hydrofobe staart en hydrofiele kop
G1-fase
periode tussen de mitose en DNA-synthese, waarin plasmagroei plaatsvindt
G2-fase
periode tussen de S-fase en de mitose
Golgi-systeem
organel waarin o.a. eiwitten worden opgeslagen en uiteindelijk vorm gegeven / opeenstapeling van platte blaasjes, elk omgeven door een membraan
Hydrofiel
waterminnend
Hydrofoob
waterafstotend
Hypertoon
de osmotische waarde van het externe milieu is hoger t.o.v. het interne milieu
Hypotoon
de osmotische waarde van het externe milieu is lager t.o.v. het interne milieu
intercellulaire ruimte
ruimte gevuld met lucht of water die ligt tussen de celwanden
Interfase
de fase tussen twee celdelingen in
interne milieu
de weefselvloeistof inclusief het bloedplasma
Isotoon
de osmotische waarde van het interne en externe milieu is gelijk
Kernmembraan
buitenste laag van het kernplasma
Kernporie
opening in het kernmembraan
Leukoplasten
kleurloze korrels in planten, die zich nog kunnen ontwikkelen tot chromoplasten, chloroplasten of zetmeelkorrels
Lysosomen
blaasjes die door het golgisysteem worden gevormd en verteringsenzymen bevatten
M-fase
M-fase of mitose is de fase waarin de kerndeling plaatsvindt. De M-fase bestaat uit profase, metafase, anafase en telofase
Microfilament
eiwitdraad in dwarsgestreepte spiervezels, bij contractie schuiven filamenten in elkaar
Mitochondrium
organel waarin verbranding plaats vindt (vrij maken van energie)
Mitose
kerndeling waardoor twee kernen ontstaan die hetzelfde genotype hebben als de oorspronkelijke kern
Motoreiwit
eiwitten die zich langs het cytoskelet verplaatsen en blaasjes en eiwitten vervoeren
Nanotechnologie
de techniek die het mogelijk maakt te werken met deeltjes in de grootteorde van nanometers (afkorting nm, een miljardste van een meter)