creationisme
de religieus geïnspireerde opvatting dat het universum en de aarde, maar ook alle planten, dieren en de mens hun ontstaan te danken hebben aan een scheppingsdaad
intelligent design (ID)
theorie waarin bepaalde functies van het universum en wezens verklaard worden als het werk van een intelligente ontwerper & geen ongericht proces zoals natuurlijke selectie
door god geschapen
leer van aristoteles
Indeling dieren : bloedhebbende en bloedloze dieren
Bloedloze dieren : inktvissen, schaaldieren, insecten, schelpdieren
Bloedhebbende dieren : levendbarend en eierleggend
Levendbarende dieren : viervoeters, pootlozen, gevleugelden
Eierleggende dieren : geschubden, vogels en vissen.
generatio spontanea
Het ontstaan van leven uit niet-levende stoffen.
De Italiaanse arts, Redi Francisco (1626-1697), weerlegde de theorie van generatio spontanea door het uitvoeren van een eenvoudig experiment.
Fransman Louis Pasteur (1822-1895) was scheikundige en microbioloog. Zijn grootste doorbraak was de ontdekking dat de zogenaamde micro-organismen, zoals bacteriën en schimmels, verantwoordelijk waren voor tal van ziektes én dat deze organismen in de lucht zaten en niet in rottende stoffen.
fixisme
Het onveranderlijk zijn van alle plantensoorten
Het onveranderlijk zijn van alle diersoorten
Carolus Linnaeus (1707 - 1778): biologische nomenclatuur
catastrofetheorie van cuvier
Georges Cuvier (1769 - 1832): grondlegger paleontologie.
Catastrofen vormt verklaring voor uitgestorven soorten en ‘nieuwe’ schepping.
lamarckisme
Jean-Baptiste de Lamarck (1744 - 1829): Kenmerken die ouders verwerven worden doorgegeven aan het nageslacht.
evolutie
Charles Darwin (1809 - 1882)
De theorie van Charles Darwin (1809 - 1882) gepubliceerd in 1859 in zijn boek 'The origin of species by means of natural selection or the preservation of favored races in the struggle for life'.
neodarwinisme
Gregor Mendel (1822 – 1884)
Uniformiteitswet Dominantiewet Splitsingswet Onafhankelijkheidswet
mutatie
variatie binnen soort
natuurlijke selectie
omgeving bepaalt welke individuen het best aangepast zijn
survival of the fittest
zware concurrentie in de natuur
phylum porifera
sponzen
phylum cnidaria
neteldieren
phylum plathylhelminthes
platwormen
phylum nematoda
rondwormen
phylum annelida
ringwormen
phylum arthropoda
geleedpotigen
phylum molusca
weekdieren
phylum echinodermata
stekeldieren
phylum chordata
chordadieren
subphylum cephalochordata
lancetvisjes
subphylum vertebrata
gewervelden
superclassis agnata
vissen
superclassis tetrapoda
vierpotigen
classis amphibia
amfibieën
classis reptila
reptielen
classis aves
vogels
classis mammalia
zoogdieren
orde carnivora
roofdieren
familie canidae
hondachtigen
familie felidae
katachtigen
orde perissodactyla
onevenhoevigen
familie equidae
paardachtigen
orde aritodactyla
evenhoevigen
familie suidae
varkensf
familie bovidae
holhoornigen
orde primates
primaten
familie hominidae
mensapen, mens
definitie dier
meercellig → opgebouwd uit verschillende celtypes → weefsels → organen
eukaryoot → celkern
heterotroof → eten voor energie
geen celwand
celkern met kernlichaampje of nucleolus
Celkern bevat DNA, het erfelijk materiaal
Dit DNA wordt gekopieerd en naar het cytoplasma gestuurd
Kopietjes DNA = recept voor aanmaak van eiwitten
Kernlichaampje : bevat de genen van erfelijk materiaal
lysosoom
Blaasje waar celafval wordt afgebroken
Versmelten met celafval
pH in de het versmolten lysosoom daalt
Afbraakeiwitten vernietigen de afval
de voedselvacuole
Belangrijke opslagplaats voor bouwstenen van de cel
Met vocht gevuld
Blaasje met voedingsstoffen versmelt met vacuole
mitochondriën
Energieleveranciers van de cel
Honderden per cel
Ovale vorm met binnen en buitenmembraan
Afbraak van koolhydraten en vetzuren => ENERGIE !
celmembraan
Omhulsel van de cel
Functie : selecteren welke stoffen in de cel kunnen
Alle celorganellen zijn omgeven door een membraan
centriolen
Organellen zonder celmembraan
Komt voor in alle dierlijke cellen
Negen groepjes van drie buisjes
Spelen een belangrijke rol bij celdeling
endoplasmatisch reticulum ER
het ruw (ER) : bevat de ribosomen => eiwitsynthese belangrijk ook in transport van eiwitten ruw uiterlijk door de ribosomen
het glad (ER) transport van stoffen vanuit het ruw ER naar het Golgi-systeem
ribosoom
Complex van eiwitten en RNA-ketens
Belangrijk in opbouw van eiwitten
In cytoplasma, op ruw ER en op het kernmembraan
Duizenden per cel !
golgi-apparaat
Een stapel platte blaasjes
Opslag en omzetting van stoffen vanuit het ER
cytoskelet
Bepaalt structuur en vorm van de cel
Microfibrillen/microfilamenten
Transport van blaasjes en organellen