Begrippenlijst toetsweek 3 (hoofdstuk 1 overige)

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/7

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

8 Terms

1
New cards

Motto

Tekst die voorafgaat aan het verhaal of een deel daarvan; vaak een citaat uit bijvoorbeeld de Bijbel, een klassiek verhaal of een liedje. Het motto geeft je een aanwijzing over de manier waarop je het boek moet lezen.

2
New cards

Engagement

Betrokkenheid. De schrijver schrijft vanuit een bepaalde betrokkenheid bij bepaalde maatschappelijke of morele kwesties.

3
New cards

Ironie

Milde spot. Het (humoristische effect wordt bereikt door iets anders te zeggen dan je bedoelt. Voorbeelden van ironie zijn:

  • Omkering: je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt.

  • Overdrijving: je maakt iets erger dan het is

  • Understatement: je zwakt wat je wilt zeggen af.

  • Niet-passend woordgebruik: je gebruikt bijvoorbeeld heel officieel of juist plat taalgebruik in een situatie waarin het niet gepast is.

4
New cards

Sarcasme

Sarcasme lijkt op ironie, maar is veel agressiever. Er wordt wat anders, meestal het tegenovergestelde, gezegd van wat wordt bedoeld. Sarcasme wordt vaak gebruikt als een aanval op iemand.

5
New cards

Cynisme

Een houding die ongeloof toont in de waarden of goede bedoelingen van de mensen.

6
New cards

Stereotypering

We spreken van stereotypering als de kenmerken van een persoon worden toegeschreven aan een hele groep.

7
New cards

Titel

Naam van het boek. Vaak verwijst de titel naar een aspect van de tekst.

8
New cards

Homoniem

Een woord met meerdere betekenissen.